| |
De aanvulling van de reeds verschenen delen van het Wdb. - het eerste deel is van 1882 - was noodzakelijk en het Supplement van het eerste gedeelte der A is elke lexicoloog dan ook uiterst welkom. De tegenwoordige redaktie en de in de Bronnenlijst vermelde Idiotica, waarvan vóór 1882 de meesten nog niet bestonden, waarborgen, dat in het Supplement met de thans nog levende dialekten in alle opzichten zal worden rekening gehouden.
Toch heeft het misschien een zeker nut om op het volgende nog even de aandacht te vestigen.
In de uitgekomen delen van het Wdb. zijn de lokaliseringen van woorden en betekenissen nu en dan vrij vaag, een enkele keer onjuistGa naar voetnoot2). Niet vermeld wordt altijd, dat een of andere betekenis, die het Wdb. dekt met aanhalingen uit de 18de eeuw of vroeger, nog springlevend is in Nederlandse dialekten. En tenslotte is de spelling van sommige dialektische woorden of uitdrukkingen nog al eens misleidend.
Met enige voorbeelden uit Limburgse dialekten willen we dit toelichten.
| |
Ten opzichte van de lokalisering:
bak, bakske - Wdb. II kol. 871 geeft de betekenis van drinkbeker, kelk en voegt er aan toe ‘thans in België nog eene maat voor natte waren’ ⅛ liter.
In Maastricht, dat niet in België ligt, is de verkleiningsvorm zonder Umlaut bakske (bekske is de verkl. van een ander bak) en vooral in de koppeling e haaf bakske nog zeer gewoon. ‘Geiste mèt Zjang? de lus toch 'n haaf bakske? Ook bij Houben. |
| |
| |
gebaren - Wdb. IV kol. 382 verklaart de uitdrukking van niets gebaren als van niets laten blijken enz. en voegt er aan toe ‘Alleen in Vlaamsch België gebruikelijk’. In Maastricht, dat zelfs niet in Vlááms België ligt, is neet denao (of: van get) gebiere algemeen gebruikelijk. ‘Meh, wie gezag, heer gebierde neet denao’.
Ook bij Houben. Jongeneel: ‘Hè gebierde dernoa’. J. verklaart de bet. onjuist. Roermonds: nörges van gebere. |
|
klabaats - Wdb. VII kol. 3268 zegt hiervan: ‘Streckvorm uitsluitend in Vlaamsch België bekend’.
Een niet ongewoon woord in Maastricht, al ontbreekt het bij Houben. ‘Klabaats, dao laog ze mèt häör sókkerbesjute, sjeermoule en viedelkes vlaoj’. |
|
klats - Wdb. VIIII kol. 3562 verklaart dit woord als oorspronkelijk betekenende kleine hoeveelheid die met een ‘klats’ neerkomt.’ ‘Uitsluitend in Vlaamsch België gebruikelijk’.
Houben: 'n klats erte = een portie erwten. Olterdissen blz. 40: ‘.... en ze lete hun e sjeelke zien mèt 'n klats paolertsjes en e peursike molslaoj....’ Maastr. kent ook 'n klats water. ‘En inins kreeg-er 'n klats water in ze geziech, tot 'r hallef blind waor’. Roermonds idem. |
|
lichten - Wdb. VIIIII kol. 3166 2a) verklaart, dat het woord in de bet. van bijhehten in Overijsel, Gelderland, 't Oosten van Brabant en Vlaanderen nog bekend is. In Maastricht, in de vorm luuchte, zeer gewoon. ‘Iech zal uuch eve luuchte, 't is zoe duuster! Anders valt ger miech nog d'n trap aof.’ Ook bij Houben. Roermonds: emes luchte. |
|
negenoog - Wdb. IX kol. 1802 geeft de bet. boze zweer. ‘in Antwerpen ook negenooger’.
Het Maastrichts kent even goed als het Antwerps een vorm met -er: ‘Zoene negenuiger kèn verdölde pijn doen’. Ook bij Houben.
Het Valkenburgs heeft de vorm ook. Dorren: neugenuiger = bloedzweer. |
|
lozen - Wdb. VIIIII kol. 2925 in ZOlijke tongvallen leuzen; kol. 2929 3e) van geld: betalen. Ook absoluut gebruikt. In dezen zin soms in 't Vl. De Zuidelijke tongval van Nederland, het Maastrichts, heeft de vorm luze, maar met de tegenovergestelde bet. van 't Vl. nl. geld beuren in de kleinhandel. Olterdissen blz. 41: ‘Dat doog ze op twieërlei manere, mer in eder geval maagkde ze ziech e kruus, es ze häör ierste handgeld luuzde’. Ook bij Houben. Dorren: luuëze = beuren, geld ontvangen. |
| |
Ten opzichte van nog ‘levend’ zijn ener betekenis:
in esse houden, blijven, zijn - Wdb. IIIIII kol. 4238: in goede staat, in orde, in stand houden enz. Het chronologisch laatste voorbeeld van het gebruik is ontleend aan Bilderdijk.
Thans, meer dan een eeuw later, nog steeds gebruikelijk in het Maastrichts, al ontbreekt de uitdrukking in de woordenlijst van Houben. M.S. blz. 170: En de pestoer gluifden 't wèl, meh de koerezel mós ziech in-esse-hawwe, dee kreeg nog 'n rammeling van 'm. (Dister) |
| |
| |
boeg - Wdb. IIII kol. 68: gewricht dat gevormd wordt door het schouderblad en een der opperarmbeenderen van een paard, doch ook in ruimeren zin, met inbegrip van de omliggende zachte deelen en kol. 69 Als scheepsterm; thans de gewone betekenis.
Het Maastrichts heeft het woord in de vorm boog (Maastr. ō < Germ. ō, verg. Maastr. dook, book met Ned. doek, boek) met de in het tegenwoordige Ned. vero. bet. van schouderbeen, voorschenkel, maar niet van een paard, maar van een kalf, waarbij men voornamelijk de omliggende zachte delen bedoelt. Houben heeft het woord niet.
M.S.: Op taofel stónte geranzjeerd de versjèllende poorsies: stapele bruudsjes of wittebroedse botramme, e paar groete sjotele kallefsboog en druug weurs.... (Olterdissen). |
eaveere - Wdb. IIIII Kol. 1980 geeft voorbeelden van het gebruik van dit woord in de betekenis van bezorgd zijn; zich bezorgd maken; waken (voor) tot op het eind der 18de eeuw.
Het Maastr. kent het woord nog in de betekenis van waarborgen, verzekeren, dat iets, voornamelijk een dreigement, werkelijkheid zal worden. ‘Dat kaveer iech diech menneke’. Houben heeft het woord niet, maar Dorren: dao caveer iech veur = daar blijf ik borg voor. Roermonds idem. |
luipen - Wdb. VIIIII kol. 3253 geeft van de betekenis loerende rondsluipen een plaats uit Westerbaen.
Het Maastr. kent loepe met deze betekenis: ‘loepentere den trap op en toen nao den doeveslaag’. Houben heeft loepe niet in de woordenlijst. |
| |
Ten opzichte van de uitspraak:
lus - Wdb. VIIIII kol. 3326: de vorm met t is lang in schrijftaal in gebruik gebleven (lits, luts) en gewestelijk nog wel bekend (gron. lits, zlimb. litsj, brab. lits, wvl. lets(e)).
Het Maastr. heeft niet litsj, maar lits en het ww. (oet)litse. Aldus ook bij Houben. Het Heerlens heeft natuurlijk litsj = boordsel, lis (Jongeneel). Het Valkenburgs natuurlijk ook. Dorren: litsch, litsche. De typering van de uitspraak litsj als zlimb. is wel wat te simplistisch. |
schoof - Wdb. XIV kol. 796 op de (het) schoof liggen = boven de aarde staan van een gestorvene. O.a. in Limburg (Jongeneel).
Jongeneel heeft: Hè likt op de sjoof.
In het Maastrichts luidt de uitdrukking op sjouf ligke (dus, evenals vermoedelijk in Heerlen in Jongeneels tijd, zonder lidw.) en in Valkenburg (Dorren): op schouf l. De spelling sch bij Dorren stelt de sj voor.
Afgezien van de spelling liggen, in het Wdb. is de sch-spelling voor een, die niet de isoglossen i.c. de Panninger zijlinie kent, op zijn minst misleidend. |
Het zou niet moeilijk zijn het aantal voorbeelden te vermeerderen. Bij andere dan de Limburgse dialekten doen zich zeer waarschijnlijk soortgelijke gevallen voor.
Maastricht.
H.J.E. Endepols.
|
-
voetnoot1)
- Woordenboek der Nederlandsche Taal, aangehaald als Wdb.
Houben J.H.H., Het dialect der Stad Maastricht 1905, aangehaald als Houben. Alfons' Olterdissen's Prozawerken door Dr. E. Jaspar, Maastricht 1926, aangehaald als Olterdissen.
Mestreechter Spraok, doe zeute Taol, Tweede dr. 1943, aangehaald als M.S.
Jongeneel J., Een Zuid-Limburgsch Taaleigen 1884, aangehaald als Jongeneel.
Dorren Th., Woordenlijst uit het Valkenburgsch Plat 1917, aangehaald als Dorren. Het Roermonds wordt gegarandeerd door de Roermondenaar Dr. J. Kats.
-
voetnoot2)
- We denken hierbij aan uitdrukkingen als Limburgs (Zuidlimburgs? Nederlands Limburgs? Belgisch Limburgs?), Zuidnederlands (Nederlands of Belgisch? Officiële regeringstaal in België?), Vlaams België enz.
|