De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38
(1945)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRoeping. Nov.J.A. Rispens schrijft een Antwoord aan den heer K. Meeuwesse, naar aanleiding van het artikel over Van Eyk of het polaire dichterschap, waaraan Meeuwesse weer een Naschrift toevoegt. | |
Levende Talen. Dec.Gerlach Royen besluit zijn studie over Reïnterpretatie van buigingsvormen in het Nederlands, waarin opnieuw een rijk materiaal van voorbeelden te pas gebracht wordt: wisseling van singularis en pluralis, aardrijkskundige adjektieven (Groninger), prae-attributieve enkelvoudige genitieven (menigerhande), de zogenaamde adverbiale -s, van genitivische oorsprong (daags; met proleptische s; snachts, 's jaars, 's weeks, waaruit ten onrechte de geschreven vorm des nachts), de tot substantieven geworden genitieven lekkers, moois, de s bij de pregenitief van vrouwelijke verwantschapsnamen (moeders) en ten slotte de naamvalsreïnterpretatie door het samenvallen van nominatief en akkusatief. - G.W. Wolthuis besluit zijn artikel over A.H. van der Feen en zijn werken. Een spiegel van het burgerlijk leven in de 20ste eeuw. - Willem van Doorn schrijft over Van Alphen in 't Engels, naar aanleiding van een vertaling | |
[pagina 32]
| |
door F.J. Millard; P.L. van Eck Jr over Van Alphen in 't Duits, met enige proeven van vertaling van zijn kindergedichtjes. | |
Taal en Leven. Nov.In een artikel Taalindividualiteit doet E. Kruisinga, met Engels materiaal, ‘'n poging om te laten zien dat er ook voor de fonetiese karakterisering van 'n taal nog heel wat gedaan kan worden dat tegelijk tot dieper inzicht in taal kan leiden’. - Gerlach Royen drijft de spot met Taalkunde van eigen bodem, nl. dilettantistische etymologieën in een dagblad. - E. Kruisinga (De maatschappelike betekenis van Taalwetenschap) betreurt dat er in Nederland en in Engeland zoveel minder gedaan wordt voor de studie van de moedertaal dan in Frankrijk en Duitsland. - Gerlach Royen beoordeelt het proefschrift van F. Jansonius: Over woord en zin in het proza van L. van Deyssel. | |
Verslagen en Mededeelingen van de Kon. Vlaamsche Academie. Oct. 1942.J. van Mierlo handhaaft in De definitieve oplossing in zake den Reinaertproloog het enige auteurschap van Willem. In vs. 4-6 leest hij dus, met verwijzing naar de Franse dichter: ‘Dat die avonturen van Reinaerde | In dietsche onghemaket bleven | Die Perrout hevet vulscreven’. Nov.-December. Emmanuel de Bom wijdt een sympathiek artikel aan De Nederlandsche Auteur Nico van Suchtelen, met een mooi portret van de 65-jarige. - Gerard Walschap beantwoordt de vraag: Wat is letterkunde? - J. Salsman S.J. overweegt hoe Onze menigvuldige geestelijke schrijvers tot hun recht zouden kunnen komen in een toekomstig Biographisch Woordenboek van Nederlandsche schrijvers. - Theo Luycken verschaft Biographische gegevens over Jacob Rosant, schrijver van De Evangelische Triomphwagen († 1665). Dit dichtbundeltje met geestelijke liederen verscheen in 1654. Rosant was ‘een markante figuur van de beweging der Contra-reformatie in Noord-Nederland’. - Lode Monteyne hield een voordracht over De groote Gentsche tooneelprijskamp van 1841-42, een belangrijke gebeurtenis, als bewijs van ‘een plots herleven na een lange periode van verval en stagnatie’. | |
Historia. Nov.Een opstel van D. Bax: Over allerhande bisschoppen en Breugel's kreupelen in het Louvre heeft, behalve kunsthistorische betekenis, ook waarde voor de letterkunde en de volkskunde. De figuren van de ‘blinde bisschop’ en de ‘kreupele bisschop’, verklede bedelaars, die bij volksvermaak, o.a. op vastenavond, dansten, verklaren o.a. de uitdrukking ‘metten blinden bisschop dansen’, in het Esbatement van de Dove Bitster (Leuv. Bijdr. XXIX, blz. 1). Elders komen ook de ‘bisscop van den scolieren’, de ‘sottenbisscop’ of ‘eselbisscop’ ter sprake (blz. 243); in rederijkersstukken komt ook een ‘bisschop Tulpen’ voor. Scherpzinnig is ook de uitleg van de schilderij van Breugel - veelal onjuist geïnterpreteerd - als illustratie van een bekend spreekwoord: ‘Ten is altijt geen vastelavont’. | |
Zeitschrift für deutsches Altertum und deutsche Literatur, LXXIX, Heft 1-2.Hans Friedrich Rosenfeld bespreekt de verzameling Middelnederlands geestelijk proza, uitgegeven door C.C. de Bruin. | |
Museum. Nov.C.G.N. de Vooys beoordeelt het proefschrift van J.M. Hoek over De Middelnederlandse vertalingen van Boëthius' De consolatione philosophiae. Dec. A. Zijderveld beoordeelt B. Becker's uitgave van Coornhert's Wellevenskunst. C.d.V. |
|