De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38
(1945)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
‘Wtgehickt’ bij Revius.Eenigen tijd geleden verdiepte ik mij nog eens in de Zangen en Dichten van Jacobus Revius, met name in zijn Triumph-Liedt, op de veroveringe van 's Hertogen-bosch; en ik werd opnieuw getroffen door de zeer bijzondere schoonheid daarin van den eersten Toesanck, niet het minst van den tweeden regel: ‘Den somer was schier wtgehickt’: stond voor de deur, als de jonge vogel, die op het punt staat uit het ei te komenGa naar voetnoot1). Pietje Best, de man van het jaartallenboekje met vele zaken in een kort bestek, zou geschreven hebben: ‘Mei 1629. Frederik Hendrik slaat het beleg voor 's-Hertogenbosch’; maar Revius (- ‘Vul, scheppend stoft, vul rap dien omtrek aan.’ Potgieter, -) Revius maakt voelbaar de stemming, waarin Zijne Hoogheid ‘met de wederkomst des jaars’Ga naar voetnoot2) te velde trekt. ‘De winter,’ zegt hij: ‘De winter had hem wech geschickt,
Den somer was schier wtgehickt.
Het was de mey, de coele mey,
Wanneer de beestgens inde wey
Gaen grasen, en de nachtegael
Bequelet weer haer oude quael.Ga naar voetnoot3)
Hoe ruyckt het soete jonge cruyt!
De hemel giet zijn schatten uyt,
De aerd' in kinderbedde leyt,
En lacht in haren arrebeyt.
Sy brenget vrolijck aenden dach,
Dat in haer lang' verholen lach.’
(En de Prins ook ‘brenget vrolijck aenden sach, dat in (hem) lang verholen lach’: de plannen nl. voor den nieuwen veldtocht, gedurende den winter in alle stilte door hem ‘uutgehickt’:) ‘De Prince geeft hem na den Bos,
Om daer een twijch te maken los
Van ongeraeckten lauwerier,Ga naar voetnoot4)
Die eeuwich hem het hooft vercier.’
Dat is af. Geen woord te weinig, maar ook geen letter misplaatst of te veel. Een Meizang. Een stemmingdicht van hoog gehalte. Van Vloten heeft het aangehaald als proeve van ‘gelukkige verzen’;Ga naar voetnoot5) evenwel met weglating van de beide eerste regels. En waarom die weglating? Omdat zijn bril bestoven was. ‘Wtgehickt: voor uitgeademd, voorbij,’ legt hij uitGa naar voetnoot6) en vertroebelt den klaren zin, die daardoor on-zin wordt. Het is trouwens met dit woord een eigenaardig geval. Koenen en Van Dale, en ook het Middelnederlandsch Woordenboek van Oudemans, kennen het niet. Wel kent het laatste uitbikken, met als vindplaats Jesaja | |
[pagina 23]
| |
34 : 15 in den Statenbijbel: ‘Daar zal de wilde meerle nestelen en leggen, en hare jongen uitbikken, en onder hare schaduw vergaderen’ (1637). Maar Luther vertaalt: ‘Der Igel wird auch daselbst nisten und legen, brüten und ausheckenGa naar voetnoot1) unter ihrem Schatten’ (1534) en de Revised Version leest: ‘There shall the great owl make her nest, and lay, and hatch, and gather under her shadow’ (1611), terwijl het zweedsche häcka, het deensche en noorsche haekke, eveneens de beteekenis (uit-)broeden hebben. En Revius heeft uithikken zoo in het Nederlandsch gebruikt. Wie dat bij hem voor een germanisme verslijten wil, zal ook hek (voor afsluiting; het friesche hikke, het duitsche Hecke, het zweedsche häck, het deensche en noorsche haek, het engelsche hatch), en verder elk woord, dat het Nederlandsch met de andere germaansche talen gemeen heeft, daarvoor moeten houden. Het Middelnederlandsch Handwoordenboek van Verdam en Ebbinge Wubben (1932) heeft het opgenomen: ‘Utehicken, uut-, uyt-, zw. ww. trans. Uitbroeden.’ En wat het Groote Woordenboek der Nederlandsche Taal zal doen, als het eenmaal aan de letter U toekomt, is nu nog niet te zeggen. Hoe Revius aan het woord kwam? Of het hem bekend is geweest uit een der voorgangers van den Statenbijbel? Bij een drukker te Amersfoort ontdekte ik een Deux-aes-bijbel en daarin vond ik wat ik zocht: ‘De Swijneghel sal oock aldaer nestelen ende ligghen, broeden ende wthicken onder haer schaduwe’ (1562). Tot zoover was ik met mijn nasporingen gevorderd, toen ik van Dr. C.C. de Bruin te Barendrecht, schrijver van De Statenbijbel en zijn voorgangers, als antwoord op mijn vraag naar vindplaatsen, een uitvoerig schrijven ontving, voor een groot deel aan het Middelnederlandsch Woordenboek van Verdam (192.) ontleend. Voor de taal van Revius is daarin vooral van waarde: ‘broeden (eyer) of uythicken of uytsitten, cubare,’ een aanhaling uit een in 1477 te Keulen gedrukt woordenboek, Teuthonista of Deutschlender genoemd, dat uitgaat van de taal van Kleef, waar de maker, Gert van der Schueren, geboren was, maar dat uiteraard ook den woordenschat van het Oosten des lands, d.i. van het land van Revius weerspiegelt. In 1586 te Deventer geboren, heeft deze als predikant achtereenvolgens te Zeddam, Aalten, Winterswijk en - van 1614 tot 1641 - te Deventer gestaan. Van huis en bijbel uit, is het woord uithikken hem eigen geweest. Daarom heeft hij het ook zoo gelukkig gebruikt. - De voorjaarsstemming bracht de voorjaarswoorden mee.
Amersfoort. P. Stienstra. |
|