De Nieuwe Taalgids. Jaargang 37
(1943)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Ont-‘van’-de voorzetseluitdrukkingen.Het aantal voorzetselijke verbindingen met ‘van’ is vrij groot: in plaats van, in spijt van, in weerwil van, naar gelang van, naar luid van, uit hoofde van, uit kracht van, te midden van, ten gevolge van, ter zake van, enz. Dit van maakt evenzeer deel uit van de geijkte zegswijze, als andere vaste voorzetsels dat doen: bij gebrek aan, in tegenspraak met, met betrekking tot; daarmee is echter niet gezegd, dat ‘van’ even pal staat als ‘aan’ enz. Niet zelden verdwijnt van zonder meer, maar blijft het resterende evengoed als voorzetsel funktioneren; heel dikwijls ook vervangen schrijvenden ‘van’ met het volgende lidwoord of voornaamwoord door een genitief. In dit laatste procedee neemt de ‘vroegere’ voorzetseluitdrukking een geheel ander karakter aan; na die vervanging toch is er geen sprake meer van voorzetseluitdrukking. Ik begin met een geval dat ons onmiddellijk midden in de verschillende mogelijkheden en in allerlei moeilijkheden verplaatst. Doelend op de titel van een hoofdartikel in een ander blad, schreef een redakteur van De Maasbode: ‘‘Rustig te midden der (bedoeld is: van de) golven’ over het nieuwe leven, dat zal en moet komen....’ (M. 23 IX '37). Maar al werd de genitiefkonstruktie in een polemiek beknibbeld, bij andere gelegenheden mocht de genitief ongemoeid passeren: ‘De minister gebruikte daarna de koffie te midden der patiënten’ (M. 15 I '39). Zo'n genitief die - durf ik gissen - in de opvatting van de gebruikers door het ‘substantief midden’ gekonditioneerd heet, is intussen niet iets specifiek journalistieks. Zo schreef bijv. Scharten: ‘Na Stijn temidden zijner wereld in het eerste, vinden wij in het tweede hoofdstuk Neel in haar nerinkje’ (De roeping der kunst 213), maar later: ‘temidden het daverend voortgestap’ (284). In een vertaald werkje van Reynès-Monlaur komen we de drie konstrukties in één zin tegen: ‘Temidden van alle woorden die ter genezing en ter bekeering gesproken zijn, vanaf het geroepen worden van Levi en de bekeering van Magdalena, temidden der schoone gelijkenissen en den uitroep van erbarmen: ‘Komt allen tot mij’, is deze steen een getuigenis van de belofte zijner Eeuwige tegenwoordigheid’ (De verschijningen v. Bernadette 151). De | |
[pagina 123]
| |
verbinding van der en den is alleszins opmerkelijk: aan ‘des uitroeps’ waagde men zich blijkbaar niet ondanks ‘der gelijkenissen’, en daarom mocht er een genitief èn een akkuzatief in één adem op ‘temidden’ volgen. Aan de spelwijze temidden als één woord mag men niet te veel waarde hechten; men moet er zich ook niet te hard aan stoten. In een vlaamse vertaling van Foerster's Sexueele zedenleer en opvoedkunde3 schrijft Simeons: ‘het jongste Indische geslacht dat te midden dezen tweespalt opgroeit’ (148), ‘te midden het chaos van de sexuëele aandriften’ (212); daarentegen meent Knuvelder: ‘de centrale figuur temidden zijner talrijke helpers’ (Vanuit wingewesten 146), ‘de trek der ziel temidden harer ellenden’ (493) - terwijl men het juist andersom zou verwachten: de genitief na het substantief ‘midden’, de niet-genitief na het één-geworden voorzetsel ‘temidden’. Maar ook Guido Gezelle schreef het zonder genitief in tweeën: ‘te midden al dien bodempracht vol stervend goud’ (Dichtwerken II 515; I 77, 519). In The Song of Hiawatha gaat hij nog een stap verder, al is het niet Gezelle geweest, die deze stap het eerste zette: ‘eindelijk viel hij uit de hooge ruimten.... midden 't volk, dat loeg en dopte [= duwde], met nen dooven dulst [= slag], den nekke in’ (I 805). Ook anderen gebruiken het voorzetsel ‘midden’; ik noem slechts de noordnederlandse kritikus M.H. van Campen: ‘dit is een land als een ander, midden de oneindige levensrijken’ (Over literatuur I 72; 73). Het N.W.Ga naar voetnoot1) IX 685 noemt ‘midden’ gevolgd door een genitief ‘die in het Ohd. gemakkelijker dan in het Ndl. is te onderkennenGa naar voetnoot2).... thans in N.-N. verouderd’, maar het geeft daarbij geen enkel voorbeeld van een wèl te onderkennen genitief, terwijl het akkuzatief-geval niet werd opgemerkt: ‘Er lagen er een paar midden den vloer’. Ook in ander opzicht ontbreekt er nog al wat aan dit artikel. Uit Couperus noteerde ik een genitief-geval: ‘midden der engelreien en rijen van heiligen’ (De ongelukkige 74). Knuvelder gaf: ‘Midden achttiende eeuw wordt het Kempiese Brabant in twee onderscheiden ekonomiese gebieden verdeeld’ (25), maar dat zal een verneder- | |
[pagina 124]
| |
landsing van ‘medio’ moeten voorstellen. Zover uit mijn aantekeningen blijkt is het voorzetsel ‘midden’ vooral zuidnederlands; ik vond het bij Streuvels, Walschap, Van der Hallen, Van Hemeldonck, A. van de Velde, B.H. van den Berghe, e.a. De lezer begrijpt dat deze omstandigheid mij naar het M.W. deed grijpen. Dit bracht een verrassing. De gebruikelijkste konstruktie in het Mnl. is: ‘In midden den somer; in midden hem allen; in midden den viere; in midden dier riviere’, d.w.z. het voorzetsel ‘inmidden’ met datief of akkuzatief (M.W. III 897; IV 1554). Maar daarnaast kwam ook midden alleen voor, ‘zoodat het dan schijnt of midden een voorz. was met den 3den of 4den nv.’, bijv.: ‘Indie grakinge vanden daghe was hi midden eere lage’Ga naar voetnoot1), ‘(Hy) scoot mi rechte midden therte’, ‘Alse midden hare werscap saten’ (IV 1554). Volgens Verdam (III 896 v.) die bij het sekundaire ‘voorz. met den 3den en 4den nv.’ inmidden aan ‘tenden in tenden rade voor tenden rades’ herinnert, zou de oudere zegswijze geweest zijn: inmidden ‘met den 2den nv. van een znw. verbonden, of eene bep. met van’, bijv.: ‘Te haren pape, die in midden der plaetse stoet’ - al merkte hij hier terecht bij op: ‘der plaetse kan ook als 3de nv. worden opgevat’Ga naar voetnoot2) - ‘In midden van desen paradise daer steet een boom’. Alleen is het jammer dat we het naast de vele dozijnen voorbeelden van ‘in midden’ met datief of akkuzatief, met die twee d.i. met dat ene voorbeeld van de ‘oudere’ konstruktie moeten stellen. We houden ons derhalve veiliger bij de opvatting van het E.W. 412: midden ‘wordt mnl. bijna uitsluitend na in of (zelden) na teGa naar voetnoot3) gebruikt. Mnl. in midden van den kerchōve [M.W. IV 1555] e. dgl. uitdrukkingen zijn vervormd uit in midden den kerchōve e. dgl., waar midden een casus (hier dat. enk.) van *miđ]ja (zie middag), misschien ook van 't bij I midden besproken bnw. is’. Vergelijk hiermee Weigand-Hirt, Deutsches Wtb.5 II 200 s.v. mitten; I 926 v.s.v. inmitten. - Voor het ndl. voorz. inmiddel zie N.W. IX 666. | |
[pagina 125]
| |
Uit een en ander mogen we besluiten: 1. dat het voorzetsel midden naar alle waarschijnlijkheid uit ‘in midden’ geabstraheerd is, en in oorsprong niets met ‘te midden (van)’ te maken heeft; 2. dat bij te midden (temidden) - als dit tenminste op één lijn staat met ‘in midden’ - de konstruktie met de genitief nog weer jonger is dan die met van; 3. dat het voorzetsel temidden, zoals wij het kennen, niet noodzakelijk een verkorting moet zijn van ‘te midden van’; 4. dat al die midden's, voorzetsel, bijwoord, adjektief, substantief, kasusvormen zijn van mid- (E.W. 428), al is de verhouding van die verschillende funkties niet alleszins opgehelderd; 5. dat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat het voorzetsel midden (ook nog) rechtstreeks zonder verkorting het gelijkluidende bijwoord voortzet. - In alle geval is wederom duidelijk gebleken, dat men in taalhistorische kwesties niet verder komt, wanneer men onvoldoende is ingelicht over de chronologie (en topologie) van de taalkundige feiten; en dat het eigentijdse gebruik van taalvormen niet gebonden is aan kennis van hun voorgeschiedenis. Ook zal, naar we hopen, verder duidelijk worden, dat men geval voor geval moet onderzoeken: wat op het eerste gezicht hetzelfde lijkt naar herkomst, kan best een verschillende voorgeschiedenis hebben gehad. StoettGa naar voetnoot1) stelde inmidden op één lijn met besiden, tenden, overmits, die ‘nog geen voorzetsels [zijn], zoolang ze de nominale constructie behouden’: besiden weges; tenden levens, rades, enz. ‘Eerst wanneer deze constructie is verbleekt en de verbinding eene eenheid is geworden, gaan ze over in de categorie der voorzetsels’: Dese wech die hier besiden den bosche gaat. Tenden sijn spere (op de punt van z'n lans). Inmidden den paradise enz. Dit is ook blijkbaar zonder meer de gedachtengang van G.A. van EsGa naar voetnoot2) geweest, al missen we ook bij deze auteur elke poging om het bewijs te leveren. Zo zegt hij blz. 175: ‘Ook de verbindingen met midden zijn gefixeerd: in midden sijnre vianden, Brugman 128-11; Die Sevenste bliscap 1110; Suster Bertken 24-20’. Blz. 194 wordt na voorbeelden met (t)begin, (t)einde, nog uit Die eerste bliscap 504 aangehaald: ‘dat daer in midden der pleyne stoet’, met de toevoeging: ‘Uit dergelijke verbindingen groeit de verstarde praepositiebepaling: | |
[pagina 126]
| |
ende dat te corrigen [? G.R.] tenden der rekeninghe, Brielle Rechtsboek 62-36’. Men denke aan de opmerking die Verdam bij de z.g. genitief ‘in midden der plaetse’ maakte, al komt tenden zeker met genitieven voor, voordat het tot voorzetsel werd. Blz. 210 laat Van Es volgen: ‘Bij midden en ende staat meermalen ook de praepositie. Ook hier de dubbele voorzetselvorm. De substantieven ‘midden’ en ‘ende’ vormen met de praepositie teGa naar voetnoot1) en in vaste combinaties, waar de genitief het wisselend element is. Het is nu waarschijnlijk, dat de praepositie constructie met van juist den genitief vervangt, vanwege den losseren, analytischen vorm: In midden van desen paradise Daer steet een boem. Die eerste bliscap 167.... Int midden vanden boomgaert staet een fonteyne, Floris ende Blancefleur 29-15’. Intussen is ‘in het midden’ een ander geval dan ‘in midden’. Vergelijk Verdam IV 1554: ‘Florette sat int midden den crite (eene constructie uit twee verschillende ontstaan)’, en wat we boven uit het E.W. overnamen betreffende ‘in midden (van) den kerchove’Ga naar voetnoot2). - Opzet en indeling van Van Es z'n dissertatie zijn oorzaak, dat de auteur syntaktisch-homogene gevallen uit elkaar rukt, en vaak zeer heterogene dingen bijeenbrengt. Dat is jammer voor het rijke materiaal. Onderscheidingen en groeperingen van woorden, die syntaktisch volslagen irrelevant zijn, hebben mogelijk enige statistische waarde, in stilistisch opzicht zijn ze absoluut waardeloos. We kunnen niet alle voorzetsel-gevallen even uitvoerig bespreken als die met ‘midden’; we behoeven dat ook niet, al zou men telkens gaarne willen weten welke wending de oudste is geweest, die met van of die met de genitief. Maar ook dàt zou niet de oplossing brengen van de vraag: of men in het tegenwoordige Nederlands vaste voorzetselverbindingen met van willekeurig met genitiefkonstrukties mag afwisselen. Ik ben overtuigd van nietGa naar voetnoot3). Toch zijn er schrijvers bij de vleet, die je herhaaldelijk doen opkijken door hun der-verbindingen - des maakt geen kansen. Laat me enige voorbeelden aanhalen uit Paul Fredericq, Schets eener Geschiedenis der Vlaamsche Be- | |
[pagina 127]
| |
weging I-III (Gent 1906-1909): ‘onverschillig ten opzichte der gedachten, die de.... naties bezielden’ (I 9), ‘te midden der algemeene onverschilligheid’ (I 12; 64; eener II 329), ‘De regeering integendeel verklaarde bij monde der ministers’ (I 88), ‘ter oorzake hunner verfransching’ (I 104), ‘ten voordeele der Germaansche beschaving’ (I 106; II 87, 97, 171, 238; hunner II 98), maar toch ook: ‘ten voordeele van de Vlaamsche soldaten’ (II 222), ‘Ten gevolge eener tweede bespreking op het Nederlandsche Congres van Mechelen’ (II 175; dier I 110, II 89; der II 59 v., 119), ‘in gevolge der nieuwe taalwet’ (III 2), ‘dat zijne gedachtenis in weerwil zijner gebreken en zijner misslagen, algemeen in eere zal worden gehouden’ (II 50; der I 97), ‘om zich, bij middel harer taal, in het onderwijs te bekwamen’ (II 52; 53; der II 187), ‘door middel zijner taal’ (III 180; harer III 181), ‘eene Fransche vertaling ten behoeve der Walen’ (II 64), ‘om hen te onderdrukken ten bate der Vlamingen’ (II 93; 98), ‘ter gelegenheid zijner benoeming in de Leopoldsorde’ (II 108), ‘ter herdenking der tiende verjaring van Conscience's dood’ (II 115), ‘uit kracht der beslissing genomen in....’ (II 126). Toch zijn niet alle ‘voorzetsel’-verbindingen funktioneel eender. Sommige staan semantisch gelijk met gewone preposities, al zijn de voorzetselijke uitdrukkingen uiteraard plastischer; waren ze dat althans in het eerst - immers ook hier verliezen klichees veel van hun oorspronkelijke aanschouwelijkheid: ten opzichte van = omtrent (nopens), bij monde van = door, in weerwil van = ondanks, ter oorzake van = wegens (vanwege), ten gevolge van = om (vanwege), enz. Andere verbindingen zal men òf minder goed - althans zó dat de betekenis geheel intakt blijft - òf helemaal niet door een enkelvoudig voorzetsel kunnen vervangen: ten voordele van, ten bate van, ten behoeve van (= voor), ten gunste van; ter gelegenheid van (= bij), ter [feestelijke] herdenking van. Zeker kan men dat niet, wanneer het substantief nog naader bepaald is, bijv.: ‘ter nauwkeurige beschrijving van een litterair tijdvak’, ‘maar tevens, ter wetenschappelijke - d.i. zoo objectief en neutraal mogelijk - kenschetsing dier schrijvers’ (Robbers, De Ned. Litteratuur na 188022). Soms is die bepaling niet meer dan het lidwoord: uit den aard van (vgl. uit den aard der zaak), aan de hand van (vgl. met behulp van), in de loop van (tijdens), naar de mate van, met het oog op (wegens). Het is wel eens moeilijk afdoende te beslissen, of men terecht van een voorzetsel-geheel kan spreken. - In ver- | |
[pagina 128]
| |
band met de variatie: ‘van’ of genitief, zij nog opgemerkt dat schrijvers bij wie men ‘temidden der’ aantreft, ons gemeenlijk ook nog met andere der-vervangingen verrassen. Ik kies een willekeurig voorbeeld, nl. Grondijs, Spanje een voortzetting van de Russische revolutie?: ‘Hoe vreemd temidden dezer leuzen van haat en strijd’ (45; 46; eener 55; maar 57, 116: van), ‘groepen, die ter weerzijden eener onmachtig of onverschillig toeziende middenmoot van klein- en grootburgers, elkander bevechten’ (61), ‘terwille der propaganda’ (156), ‘ter wille hunner persoonlijke veiligheid’ (156). Voorliefde voor der is niet steeds een bewijs van een zuiver levende-taalgevoel. We interesseren ons verder alleen voor enkeleGa naar voetnoot1) ‘ont-van-de’ voorzetseluitdrukkingen, voorzichtiger gezegd - denk aan ‘te midden (van)’ - voor gevallen die de schijn wekken een ouder van te zijn kwijtgeraakt. In de U.C. (17 X '40) stond boven een bericht: ‘Concert U.S.O. ten bate gewonde militairen’. Wanneer het geen lapsus is, moeten we daar een woordzuinigheid in zien, zoals kranten-kopjes die in variaties opleveren. In het bericht zelf stond: ‘Het Comité Militair Hospitaal verzoekt ons te willen berichten, dat het concert ten bate van de oorlogsgewonden.... uitgesteld is’. Stilistisch minder gelukkig lijkt me: ‘Daarenboven ontstaat zij gewoonlijk ten behoeve of beïnvloed door een bepaalde Natie’ (Vox Veritatis 15 III '39). Zulke voorbeelden zijn toevallige verkortingen, maar verdienen niettemin de aandacht van taalkundigen: ze zetten immers een ‘gangbaar’ taalprocedee voort, en kunnen het ontstaan van nieuwe voorzetselkondenseringen bevorderen. Verdam vergeleek bij ‘inmidden’ tenden rade voor tenden rades, en Stoett herinnerde bovendien nog aan besiden en overmits, die uit nominale konstrukties tot voorzetsel werden. Het laatste (M.W. V 2234 vv.) kunnen we als verouderd (N.W. XI 1901) onbesproken laten. Tenden rade herinnert ons voor een deel aan de voorgeschiedenis van in midden den kerchove. Zolang men het substantivische van ende nog voelde, werd tenden ‘verbonden met een genitief of eene daarmede gelijkstaande bepaling’ (M.W. VIII 233): tenden jaers, tenden vanden jare; als voorzetsel wordt het met ‘den dat. of acc. verbonden’: tenden jare (234 v.). In het Nederlands van nu is het voorzetsel tot één zegswijze beperkt | |
[pagina 129]
| |
(N.W. III 4026; vgl. XVI 1067 v., 1072, 1078): ‘ik personeel ben ten einde raad’ (de Man, Zonen v.d. Paardekop 346). Bij de zuidnederlandse Eline Mare vond ik: ‘Ten einde van alles besloot ze eens naar beneden te gaan klappen’ (Cleemke's fortuintje 43), maar ook: ‘Recht tendend den vaart werd de hemel dieper blauw’ (57), ‘Tendend raad, babbelde ze over die edelmoedigheid met Sarelke’ (83). Verriest, Streuvels e.a. houden zich aan tenden (vgl. N.W. XVI 1504); wij beperken ons tot Gezelle - zijn voorliefde voor archaïsmen is bekend - die het op allerlei manieren bezigt: ‘tenden raad en tenden reden, vol angst en pijnlijkheden’ (Dichtwerken II 241; 174), ‘twee oude liên tenden 's werelds wegen’ (II 167; palen II 14), ‘Hoe dikwijls, daar tenden den hof, op den bank, gezucht om u, blinkende wilgen’ (I 458), ‘Zijn' vuisten tend den okselen gesloofd, en opgeheven’ (II 452). Versterkt met ‘tot’ kan men het misschien nog wel ooit voorzetsel noemen: ‘'t gewemel dat opstond en rondging tot tenden den hemel!’ (I 562), ‘Verstaat, gij die meest en die merelt, die lijstert, die leeuwerkt, die muscht, altemaal uw maagschap, tot tenden de wereld?’ (II 428); maar meestal is het zo adverbiaal: ‘Zij stond tot tenden toe, heur kinderen voorgegaan’ (I 304; 273), ‘'t En is, van hier tot tenden uit.... geen mensch te zien’ (II 412; 691). Deze laatste bijwoordelijke uitdrukking komt ook zonder ‘tot’ voor: ‘Moe en tendenuit versleten zat en zuchtte ik, jaren lang’ (I 250); hij zag hem vluchten ‘tenden uit, ter voorster boschwere’ [= boskant] (I 803). Het is weer voorzetsel in: ‘De Leye leidt mijne oogen....henen, tot waar zij, tenden uit, en tenden al dat zichtbaar is....’ (II 587). Vergelijk nog: ‘Voorbij, o God, u uitgespaard, gaat 't al, voorbij en tendenwaard’ (II 689). Als Gezelle schrijft: maar Gij zoekt ‘den zelfsten weg te gaan tot 't enden van uw leven’ (II 206), kan of moet men ‘enden’ als infinitief opvatten, al schreef hij ook: ‘tot t'enden de Misse’ (De ring v. 't kerkelijk jaar 14). Maar bij A. de Ridder, Pastoor Hugo Verriest (13) moet: ‘Bijna 't enden het dorp, staat de kerk’ een lapsus zijn voor ‘t' enden’ (= tenden). Zo'n zelfde vergissing vertoont: ‘Om éen ure 's nachts was men 't akkoord gevallen’ (R. de Cneudt, De secretaris der dekenij 74), waarnaast het juiste: ‘Als ze zoo.... tot na éen ure...hadden gediscuteerd, vielen zij t' akkoord’ (101). H. de Man doet ook mee: ‘En ik kom met m'n klipper niet op jouw werf, aleer we 't accoord zijn’ (Scheepswerf de Kroonprinces 23). Ik beweer niet dat het laatste een drukfout is; staande uitdrukkingen | |
[pagina 130]
| |
worden ook wel eens niet begrepen, etymologisch. We laten het hierbij: er bestaat op dit gebied meer interessants! In besiden weghes (vgl. N.W. II 2475, 5. komt de nominale herkomst nog duidelijk uit in de genitief - tenzij men de -s adverbiaal zou moeten opvatten; het 17de-eeuwse ‘bezijden 's weeghs’Ga naar voetnoot1) kan niet als een absoluut afdoend bewijs van een mnl. genitiefkonstruktie gelden. In bisider: ‘Van der batelgieringhe te brekene bisider zantpoorte’ (M.W. I 1271), zie ik een haplologie van biside der, waarbij weer niet duidelijk blijkt of ‘der’ genitivisch of dativisch is; m.a.w. of het nog nominaal funktioneert of reeds als voorzetsel. Immers de prepositie beside(n) (I 1039) wordt gewoonlijk gekonstrueerd met ‘den 3den nv. of eene bepaling met van (in het laatste geval is bisiden zelf eig. bijwoord)’. Het is alweer de vraag, die we bij tenden niet herhaalden, of het voorzetsel via de van-verbinding ontstond, of dat het rechtstreeks uit het niet meer nominaal gevoelde genitieftype werd getransponeerd. De oplossing kan alleen gebracht worden door een strikt chronologisch onderzoek van de mnl. gegevens. Merkwaardigerwijze, of eigenlijk ‘begrijpelijkerwijze’ zegt het N.W. II 2475, 6. van bezijden: ‘Als voorzetsel, gevolgd door een anderen vorm dan een genitief, en dien men datief of accusatief kan noemen’; maar toch zou men beter doen wat onverbogen blijft als nominatief op te vatten: vorm en funktie zijn heus niet één en hetzelfde. Of is het tweede lid van (‘een) glas wijn’ nog een genitief van wege het oudere ‘(een) glas wijns’? Waarom heet het substantief ‘tenden raad’ in de akkuzatief te staan?! De voorstelling dat voorzetsels de akkuzatief regeren, is een verkeerde voorstelling van zaken, al is die in en buiten het N.W. nog steeds de gangbare formulering. Voorbeelden van niet-verbuiging na dit voorzetsel liggen voor het grijpen: ‘de jonkheer nu bijzijen het gezelschap’ (v. Looy, Feesten3 74; 64); ‘schuin bezijde het mond-voortlessen’ (v. Deyssel, Verz. Opst. VI 154; IV 11), ‘links bezijden de vaalstoffige trap’ (IV 14). - Voor bezijds als voorzetsel zie beneden. Naast dit oude woord komen nog andere voorzetsels met -zijde(n), -zijds voor: ‘Om langszij dat rijke scheepje te komen, moest ze eerst het hooge bruggetje over’ (de Man, Geiten 265). Het N.W. VIII 1067 zegt: ‘Langszijde (van) het zeeschip’, zonder enige nadere aanwijzing of uitleg. Ik citeer daarom uit | |
[pagina 131]
| |
K. Norel, Het getij verloopt: ‘de bonken keileem.... vallen bonzend in de bakken, die langszij der molens liggen’ (140); ‘Als de bak langszij van de molen ligt, dan duikt hij door het mangat naar beneden’ (237). Kommentaar is overbodig. - ‘Eerbiedig terzijde de dames en de heeren van Het Hof, de dames gehuld in wit kant, de heeren gekleed in rok’ (Centr. 28 XII '39). Men mag zich door deze zin niet laten verschalken. Uit wat (ook zonder verbum) voorafging blijkt dat ‘terzijde’ adverbiaal gebezigd werd [bevonden zich!]: ‘Langs de wanden kostbare Vlaamsche gobelins, afwisselend met fresco's van Tassi en relief van Landi’. Omdat het N.W. XVI 1703 vv. bij terzijde niet van voorzetsel spreektGa naar voetnoot1), laat ik een paar voorbeelden volgen: ‘‘Terzij de horde’ zou de jongere kunstenaar zich ontwikkelen in buiten-maatschappelijke eenzaamheid’ (v. Duinkerken, De beweging der jongeren 31); ‘zag hij terzijde de brug over den Arno het vrouwtje zitten’ (Scharten-Antink, 't Geluk hangt 252), ‘wat ondeugende rimpeltjes alleen terzijde de oogen’ (De vreemde heerschers 124); ‘en ter zijde haar stonden haar zonen’ (Couperus, De ongelukkige 57), naast: ‘Waar de klokketoren nu rees ter zijde der poort’ (38). Dat Couperus het hier dativisch zou bedoeld hebben, vindt geen bevestiging in: ‘De witte priesters zetten zich ter zijde der rechters’ (180). Bij het voorzetsel ‘terzijde’ is klaarblijkelijk ‘van’ verdwenen: ‘en ter zijde van Stork's stoel’ (de Meester, De zonde2 122); ‘Het plaatst zich terzijde van het leven en sterft’ (T. de Pascoaes, Paulus 345; 369). Is dit juist, dan werd hier wederom een bijwoordelijke verbinding door ont-‘van’-ning tot voorzetsel. Ook weerszijden laat ons duidelijk zien, hoe bijwoord, verkorting en voorzetsel nauw in elkaar grijpen: ‘Door en tusschen de bloemen en weerszijden het beeldje, branden.... stil zeer vele kaarsen’ (Coolen, Peelwerkers5 152). ‘Weerskanten zien ze de lijnen recht gestriept en naar malkanderen toe, toe een punt naar het eind van de wereld....Dan komen zij onder de huizen uit, verder onder de boomen uit, weerszijden liggen de weilanden met de roodbonte koeien erin’ (147); ‘het lage muurkastje waarop, weerszijden van een staand kruisbeeld, de waskaarsen | |
[pagina 132]
| |
branden’ (63; 151), ‘....zitten Jan Klot en zijn vrouw weerskanten van de kachel’ (66). Is dit adverbiale ‘weerszijden, weerkanten’ uit de verbinding met ‘ter’ geabstraheerd? Ik denk van wel: het zou in dezen niet alleen staan. Na het statige ‘ter weerszijden eener....middenmoot’ van straks, geef ik nog een paar andere voorbeelden: ‘ter wederzijde van den schoorsteenmantel’ (v. Schendel, Mijnh. Oberon 166); ‘ter weerszij van de kerk blikkeren de kristallen winkelramen’ (Kuyle, Harmonika 153; 171). Gewoonlijk meervoudig(?): ‘ter weêrs-zijden van het middenstuk’ (v. Deyssel XI 260), ‘ter weerszijden van de kachel’ (de Meester, De zonde2 150). - Daarnaast doet ook het van huis uit adverbiale weerzijds dienst als voorzetsel: ‘Ze aten mijmerend, weerzijds de tafel, bij het bleek-lichte venster’ (Smeding, Duivelsnaaigaren272); ‘en de lijnen weerzijds zijn mond plooiden zich in een monkeling’ (Eekhout, Pastoor Poncke 261). Van bezijds, dat het N.W. II 2475 enkel als bijwoord vermeldt, noteerde ik uit Felix Timmermans: ‘In manden, die bezijds het ezeltje hongen, kleurden en geurden de zoetigheden’ (Het keerseken4 6). Aanzijds (= naast) en rondzijds ontbreken (nog) helemaal in het N.W. Het eerste kwam ik tegen bij Gezelle: ‘o Berkboom, die daar staat aanzijds de wateren’ (Dichtw. I 722; 270); het tweede bij Van Looy: ‘En de gloed hield aan, rondzijds den zonnewijzer’ (Feesten3 73). Ook geenzijds ontbreekt er: ‘En geenzijds den Sint Gotthard-tunnel, daar wordt het gebaar van.... Barrès in elken internationalen trein honderden malen herhaald’ (v. Deyssel XI 4; 7). Ik denk hier aan het duitse jenseits des Grabes: diesseits des Flusses, diesseits den Alpen (Lessing). Ik behoef niet te zeggen dat zulke voorzetsels op -s van adverbialen huize geen ‘van’ hebben prijsgegeven, al staat geenzijds semantisch gelijk met ‘aan gene zijde van’. Andere, voor een deel zeer bekende voorzetsels op adverbiale -s zijn bijv.: krachtens, luidens, namens, opzichtens, tijdens, zijdens naast of i.p.v. uit kracht van, naar luid van, uit naam van, ten opzichte van, ten tijde van, van de zijde (kant) van. Voor de beoordeling hiervan moge ik verwijzen naar Ongaaf Nederlands (30, 38). De duitse korrespondenten met genitief zijn: kraft, laut, namens (in Namen), hinsichtlich, zur Zeit, seitens (von seiten). Al de besproken gevallen stemmen daarin overeen, dat de ‘verkorting’ niet leidde tot verlies van aanschouwelijkheid. Integendeel! Dus andersom dan bij: vanaf, vanuit, binnenin, langsheen enz., die groter aanschouwelijkheid kregen door ‘verlenging’. P. Gerlach Royen O.F.M. |
|