letteren’ ons thans komt aanbieden: een volledige herdruk van de oude Gedenck-clanck, een herdruk dus, niet slechts van de liederen, maar evenzeer van de prozatekst, van de citaten die deze tekst onderbreken, van de illustraties die het boek versieren. Zelfs het oorspronkelijke fraaie oblongformaat bleef behouden!
Deze herdruk werd verzorgd door een literator, P.J. Meertens, een historicus, Prof. Dr. N.B. Tenhaeff en een musicologe, Mevr. A. Komter-Kuipers. Zij schreven elk een inleiding. De inleiding van Meertens is een voorbeeld van eenvoud en degelijkheid. Hij geeft, maar dan zonder enige ophef, verschillende nieuwe biezonderheden, o.a. over de naam van de schrijver; elders sluit hij zich aan bij de conclusies die reeds vroeger getrokken werden, o.a. door Dr. F.C. Wieder wat betreft de oorspronkelijkheid der meeste liederen. Over het algemeen krijgen we de indruk dat slechts weinige van de gegevens die ons thans, na drie eeuwen, nog over Valerius ter beschikking staan, aan zijn speurzin kunnen zijn ontsnapt, maar wat blijft het beeld ook zo nog brokkelig en onvolledig. Tenhaeff is heel anders; hij legt er zich op toe een fraaie stijl te schrijven, maar dit verhindert niet dat hij op een terrein dat nog vrijwel geheel braak lag, aardige resultaten te bereiken weet; hij bespreekt voornamelijk de bronnen die Valerius voor zijn geschiedverhaal heeft gebruikt, en dan blijkt overduidelijk hoe weinig oorspronkelijk de schrijver was. Mevrouw Komter-Kuipers zet haar verhandeling al te breed op; zij geeft meer een algemeen overzicht van het muziekleven in de 17de eeuw dan een inleiding die in het biezonder op de liederen van Valerius is ingesteld. Het is waar dat voor menige beoefenaar van de letterkundige geschiedenis een dergelijk algemeen overzicht niet ondienstig kan zijn, maar dan zou dit toch elders een plaats gevonden moeten hebben, niet in deze uitgave, die slechts ten doel heeft de Gedenck-clanck in zijn oorspronkelijke vorm aan het Nederlandse volk terug te geven.
Het heeft bij een uitgave die zoveel verschillende kanten heeft, ontegenzeggelijk zijn voordelen wanneer iedere zijde belicht wordt door een specialist voor dat onderdeel. Maar het heeft ook zijn bezwaren. We zijn, juist door deze gespecialiseerde behandeling, vele interessante biezonderheden rijker geworden, maar tenslotte is de Gedenck-clanck het werk van één persoon, dus een eenheid, en verdient het derhalve een samenvattende beschouwing, die aan ieder onderdeel maar daarnaast ook aan het geheel vermag recht te doen. Eerst bij zulk een samenvattende be-