De Nieuwe Taalgids. Jaargang 36
(1942)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
Over het voornaamwoord jullie.In N. Tg. XXXV, 161 vlg. verdedigt Kloeke nader de reeds in zijn Deftige en Gemeenzame Taal geopperde mening dat ons vertrouwelijkspronomen jullie teruggaat op een nominatiefvorm jou - lui, die zelf weer zijn ontstaan heeft te danken aan de accusatief- en possessiefvorm joului. Hij laat daarbij Hollands en ander materiaal buiten bespreking - dat in deze kwestie niet buiten het geding màg worden gelaten. Dit is de aanleiding geweest tot het hier volgend opstel. Kloeke besluit zijn studie met deze woorden: ‘In het bovenstaande is de theorie ontwikkeld van een vèrgaande invloed van de objectief en vooral van de possessief op de nominatief. Dat sluit de gedachte aan een verloren gegaan jijlui niet uit, maar de levenskansen van een dergelijk woord moeten wel uiterst gering zijn geweest’ (Curs. van mij). Waarom? is men geneigd te vragen, waarom, als Urk bijv. jielui zegt, Zwolle i-jlüGa naar voetnoot1), Groningen o.a. jijluu, Deventer ilü enz.?Ga naar voetnoot2) Alvorens op die vraag in te gaan een tweede aanhaling: ‘Het is zeer wel mogelijk dat acc. èn possessief tezamen een opkomend jijlui (gesteld dat het werkelijk geleefd heeft; curs. van mij) in de kiem hebben gesmoord.’ Het is duidelijk dat Kloeke het wel zeer problematisch acht dat er een Hollands subjectspronomen jijlui heeft bestaan en levenskansen heeft gehad. En toch: van af de 17de tot in de 19de eeuw komt het (naast jelui) in onze volksliteratuur geregeld voor, terwijl slechts sporadisch en vrij laat worden aangetroffen de nominatieven, waarmee Kloeke opereertGa naar voetnoot3). Kloeke gaat uit van joului (in het midden der 18de eeuw voor het eerst als nominatief aangetroffen), Heeroma van juyluy (gevonden in een kluchtspel uit het begin der 18de eeuw); juyluy, ‘de oudst-overgeleverde vorm van de gehele familie,’ zegt Kloeke. Ik was een weinig onthutst, toen ik dit alles nog eens nauwkeurig overlas, want ik weet dat het materiaal over jijlui in het Woordenboek wel zeer gebrekkig | |
[pagina 250]
| |
is - de oudste daar genoemde vbb. zijn uit Wolff en Deken -, maar ik weet ook dat ik in N. Tg. XXXII heel wat vbb. van jijlui uit onze 17de-eeuwse kluchten heb gegevenGa naar voetnoot1). Mijn eerste vb. stamt uit de Warenar! Blijkbaar zijn ze Kloeke ontgaan. Het kan zijn nut hebben hier althans nog één nieuw vb. te noemen, Zuidhollands en volkomen betrouwbaar, naar het mij voorkomt. Trouwens Kloeke zal al het N. Tg. XXXII genoemde materiaal evenmin willen wraken. Het komt voor in een, door Huygens in Zuidhollandse volkstaal vertaald, fragment van Terentius' Andria: Wegh, jijluy, met dat goet (Worp VI, 297). Het is jammer dat Kloeke met dit oude Hollandse materiaal geen rekening heeft gehouden bij zijn hypothese: Hollands jullie < joului, die hij overigens naar alle zijden en met velerlei belangrijk (hedendaags) materiaal tracht te steunen. Wij krijgen nu een enigszins zonderlinge figuur: jullie, niet voor de tweede helft der 19de eeuw in onze literatuur verschijnend, is hij geneigd te rekenen tot de Zuid-hollandse woordenschat van de 17de eeuwGa naar voetnoot2); waarom desondanks in de 17de-19de eeuwse Hollandse volksliteratuur steeds jelui en jijlui voorkomen, daarover wordt met geen woord gerept. Om dit 17de-eeuwse jullie te verklaren wil hij een nog vroegere tot nominatief geworden objectsvorm joului aannemen, een nominatief waarvan slechts enkele vbb. - eerst uit de tweede helft der 18de eeuw in Noordhollandse taal - zijn aangetroffenGa naar voetnoot3), vbb. die ik voorlopig Fries-HollandsGa naar voetnoot4) zou willen noemen. Ik besef dat het hedendaags taalmateriaal in de Holl. dialecten, de jollie-, jullie- enz. -vormenGa naar voetnoot5), Kloeke vooral heeft gedreven | |
[pagina 251]
| |
tot zijn hypothese, en wanneer hij verzekert dat ‘jijlui tot dusver in geen enkel (hedendaags) dialect is geboekstaafd’ (XXXV, blz. 170, noot 1), dan buig ik gaarne voor zijn autoriteit. Maar toch, hij zelf noemt in het materiaal, waarnaar in de noot hieronder is verwezen, voor Purmerend de nom. jailoi. Ik noteerde uit Winkler II, 49 (Hoorn): ‘steek jijlui die jonge.... gauw ferm in de plunje.’ In dialecten buiten Holland komt het type jijlui meer voor. Ik noem eerst het ook door Kloeke vermelde jielui op Urk; verder op Saksich gebied o.a. de aan het begin van dit artikel reeds genoteerde vormen. Kloeke brengt deze eveneens ter sprake, maar hij schrijft ze toe aan expansie van het Hollandse joului > jullie-type. Hij zegt: ‘Verder van het centrum nam men het Hollandse type over met aanknoping aan het gewone aanspreekpronomen. In Urk is dat jieGa naar voetnoot1), dùs zegt men jielui, in Zwolle zegt men i-jlü....’ Dit zou dan niet zozeer ontlening als wel navolging zijn. Maar hier rijzen toch bedenkingen. Jullie, een aanspreekvorm, die nog steeds moeite heeft ‘standing’ te krijgen (zie Deftige en Gemeenzame Taal, blz. 14), die op een volkomen ‘platte vorm’ jouluiGa naar voetnoot2) zou teruggaan, weet zich te doen gelden in het Oosten (N. Tg. XXXV, 169) en schept daar een aanspreekvorm, die stellig geen ongunstige gevoelstoon heeft? Jullie, voor het Hollandse taalbewustzijn niet, of nauwelijks ontleedbaar, doet in het Oosten een grammatisch volkomen doorzichtige vorm ontstaan, met andere vocalen dan in jullie, met de vocalen die voor die streken als normaal zijn te beschouwen? Tegen het andere alternatief: jieluu, i-jlü zijn in het Oosten zelfstandige scheppingen, moet Kloeke wel ernstige bezwaren hebben. Eén ervan wordt genoemd, althans aangeduid. Verder naar het Oosten wordt het -luu-type steeds ‘zeldzamer’ of geheel ‘ongebruikelijk’. Over -luu vormen in het Oosten van ons land bezit ik slechts povere gegevens: ieluu boeren bint.... noteerde ik voor Lochem in Van de Schelde tot de Weichsel I, 475; Kloeke zelf geeft in Ts. 39, blz. 260 i-jlu voor Sleen, Vledder, | |
[pagina 252]
| |
Westerbork, waarvan hem werd gezegd, dat deze vorm ‘ook wel’ gebruikt, doch ‘liever vermeden’ werd, wat hem de overtuiging schonk dat ‘hij niet eigenlijk leeft’. In het Nederd. Wdb. van Ten Doornkaat Koolman (1882) vind ik (als enkel vb.): ji lû' od. lüden! wat mên ji wol? Hier is natuurlijk geen sprake van ‘navolging van het Hollandse type’. Moet men die aannemen voor de Saksische streken binnen Nederlands taalgebied? De geringe frequentie van i-luu is voor mij geen overtuigend bewijs. Het gebruik van i-luu moet toenemen, naarmate de meervoudsfunctie van i-j zwakker wordtGa naar voetnoot1). I-j heeft op het gehele Saksische gebied (waar doe nog leeft) nog steeds meer of minder duidelijke meervoudsfunctie; dit in scherpe tegenstelling tot de jij-vorm van het Westen (Holland), die langzaam maar zeker in de loop van de 17de-18de-eeuw is teruggedrongen naar de louter- enkelvoudige functie. De weg waarlangs, de invloeden waaronder dit is geschied, mag ik hier verder laten rusten; het is een feit dat de combinatie jij-boeren die minstens tot ± 1800 in Holland in gebruik was, nu reeds lang onmogelijk is gewordenGa naar voetnoot2). Dat het met luu (lui) samengestelde pronomen steeds minder voorkomt, naarmate men verder Oostelijk gaat, vindt, meen ik, zijn verklaring in de hierboven kort vermelde omstandigheid; dat het i-j-luu-type in het Oosten navolging zou zijn van het Westelijk spraakgebruik, mag, gezien de zeer ruime gebruikssfeer van luu in onze Saksische gewestenGa naar voetnoot3), nader bewezen worden. Lag een dergelijk compositum niet genoeg voor de hand om het als geheel zelfstandige schepping te beschouwen? Maar het wordt tijd dat ik terugkeer tot Hollands jullie. Zodra jij uitsluitend tot de enkelvoudsfunctie beperkt werd, werd de combinatie jijlui, indien men zich de samenstellende delen bewust maakte, een contradictie in terminis. Ik weet, men mag zulke zaken niet enkel van logisch standpunt beschouwen, maar misschien mag men dan zeggen: zodra jij niet meer als levend | |
[pagina 253]
| |
bestanddeel van het pronomen kon worden gevoeld, lag de weg geheel vrij voor vervorming. Ik zou verband willen zoeken tussen het feit dat jijlui in het Westen uit de literatuur verdwijnt, kòrt nadat jij zijn meervoudsfunctie heeft verloren en dat jullie voor het eerst verschijnt, kort nadat jijlui heeft afgedaan in onze literatuur. Als vrij algemene tijdsbepaling mag men daarvoor nemen de eerste helft van de 19de eeuwGa naar voetnoot1). Deze chronologische voorstelling van zaken vindt haar steun en gaat uit van de ons bekende oudere taalfeiten.
Wie mocht menen dat het eerste bestanddeel van jullie op jij terug moet gaan, ‘zal spoedig bemerken dat onze Hollandse dialecten geen materiaal opleveren, dat tot steun voor deze hypothese kan dienen,’ zegt Kloeke N. Tg. XXXV, 161; en op blz. 168: ‘in geheel Holland en Zeeland (komen) nimmer vocalen met i- of op zijn minst e-kleur, zoals *jillie of *jellie’ (aan het licht). Inderdaad, maar dat in onze Brabants-Frankische dialecten gullie een zeer gebruikelijk meervoudspronomen is, dat zich toch wel uit gij-lie moet hebben ontwikkeld, vermeldt Kloeke niet, hoewel hij overigens wel het art. jullie uit Van Haeringen's Supplement op Franck-Van Wijk aanhaaltGa naar voetnoot2). Maar gullie lijkt mij juist Van Haeringen's sterke troef voor een ontwikkeling jijlui > jullie, die hij tegen Kloeke's hypothese in Deftige en Gemeenzame Taal, blz. 9 vlg. uitspeelt. Wat de sterke accentverzwakking betreft, die voorwaarde is voor de ui > ie wijziging, daarvoor is niet noodzakelijk een possessiefverbinding (joului oom; Kloeke noemt ook constructies als joului ook enz.; blz. 162) aan te nemen. Immers ook in syntactische verbindingen als jijlui boeren is die accentwijziging op te merken. Bovendien is te bedenken, dat het tweede lid van jijlui (tegenover jelui) nooit een dominerend accent kan hebben gehadGa naar voetnoot3). | |
[pagina 254]
| |
Vrouwlui > vrollie > vrullie is een treffende parallel voor de ontwikkeling van joului tot jullie, en niemand zal Kloeke bestrijden dat de objectiefvorm jullie uit joului is ontstaan. Verder is het aannemelijk dat deze objects- (en possessief) -vorm jullie invloed heeft uitgeoefend op de fixering van een nominatiefvorm als jullie. Maar ik kan vooralsnog niet een ontwikkeling jij lui > jullie, waarvoor zoveel schijnt te pleiten, afwijzen op grond van het feit dat er geen tussenvormen jillie, jellie worden aangetroffen. Al zou men die in normale gevallen phonetisch mogelijk als tussentrappen verwachten, de vervormingen van veel gebruikte, bovendien dikwijls met affect geladen woorden, onttrekken zich meermalen aan regelmatige klankwijziging. En tenslotte is hier dan nog de l, die zijn rol kan hebben gespeeld. Samenvattend meen ik, dat Kloeke in zijn betoog ten onrechte met verschillende belangrijke factoren geen rekening heeft gehouden, 1o niet met het feit dat jijlui tot in de 19de eeuw in het Hollands heeft geleefd en in jullie zijn onmiddellijke opvolger schijnt te vinden; - 2o dat jijlui behoefte kreeg aan een zekere thérapeutique verbale, toen jij alleen nog maar enkelvoudsfunctie in Holland overhield (dat zal mogelijk omstreeks 1800 een feit zijn geworden); men kan ook zeggen, dat toèn de weg tot vervorming van dit pronomen vergemakkelijkt was; - 3o dat het gebruik van een met lui (lie) samengesteld pronomen moest toenemen onder invloed van het onder twee genoemde feit, dus dat de frequentie van een jullie-vorm afhankelijk is van de ontwikkeling van jij tot zuivere enkelvoudsvorm - 4o dat het veelvuldig gebruik van dit pronomen dus betrekkelijk jong kan zijnGa naar voetnoot1) en dus ook zijn vervorming(en), mede afhankelijk van de frequentie, niet maar zo naar de 17de eeuw of nog vroeger mag (mogen) worden verschoven. Men moet Kloeke toegeven dat in verschillende Hollandse dialecten en bij verschillende Hollandse pers.vnw. de oorspronkelijke nominatiefvorm is verdrongen door de objects-(of possessief-) vorm, maar daaruit volgt nog niet dat het algemeen-Hollandse jullie (uitsluitend) langs die weg is ontstaanGa naar voetnoot2). Het schaarse | |
[pagina 255]
| |
jou-lui-materiaal (als nominatief) dat hij uit de vroegere literatuur weet aan te halen - zeer schaars tegenover de jij-lui-vormen - dwingt niet tot die conclusieGa naar voetnoot1). Ik meen in het bovenstaande verschillende feiten in het licht te hebben gesteld die, zo ze al niet tot een volkomen gewijzigde opvatting leiden, toch door hem ten onrechte buiten het geding zijn gelaten. A.A. Verdenius. |
|