De Nieuwe Taalgids. Jaargang 36
(1942)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Eldorado: dorado.In de Utrechtsche Courant werd het vorige jaar zo ongeveer wekelijks over Taalzuivering geschreven. Door wie, kan ik niet zeggen. Wel was het iemand - dat spreekt haast vanzelf - die zijn zuiveringswerk liefst buiten alle taalkunde om zag op te knappen. En al keerde hij zich bij voorkeur tegen uitheemse woorden die vanuit het zuiden onze landsgrens passeerden, het bleef de anonieme strijder voor goed Nederlands almaar ontgaan, dat men ook met nederlandse woorden zeer onnederlands kan schrijven - wat onze taal uiteraard geniepiger aantast, dan uitheemse woorden plegen te doen. Aan het gebruik van dat vreemde zit trouwens meer vast, dan menig goedwillend taalzuiveraar schijnt te vermoeden. Toch wilden we het over iets anders van die taalman hebben. Ik haal de beginalinea's aan van het artikel in de U.C. van 18 Juni 1941: ‘Wat mankeert nu daaraan?’ vroeg Els. ‘In mijn proefwerk aardrijkskunde heb ik geschreven dat Canada het Eldorado der pelsjagers is; en de juffrouw zet onder Eldorado een roode streep.’ ‘Je leerares heeft gelijk meisje! Dorado beteekent o.a. goudland; el is in 't Spaansch het bepalend mannelijk lidwoord; el dorado is dus het goudland. Een Eldorado of het Eldorado is een stotter-herhaling: een-het - of het - goudland.’ Voor het laatste ‘het’ zal men ‘het-het’ moeten lezen. Al vast zij aangestipt, dat het spaanse dorado in vrij gebruik nooit goudland betekent, maar ‘verguld, goudkleurig’. Dit verbale adjektief (deelwoord) verhoudt zich tot de infinitief dorar, gelijk het franse doré tot dorer (= lat. deaurare ‘vergulden’). Toch is de betekenis ‘goudland’ niet louter fantasie; als tenminste EI dorado elliptisch wordt genomen voor El dorado pais ‘het gulden land, het land van belofte’. Vergelijk echter beneden blz. 171. Als eigennaam is Eldorado, gelijk men weet, de naam geworden van een fabelachtig rijk land, dat in de 16de eeuw in Venezuela heette te liggen; het werd zo onveranderd en onveranderbaar o.m. in het Frans, Duits en Engels overgenomen, in welke laatste taal men El Dorado spelt. De ontdekking dat de beginsilbe van die eigennaam het spaanse lidwoord is, heeft er | |
[pagina 169]
| |
bij ons blijkbaar toe geleid die naam in Dorado te ‘verbeteren’. Wel ontging het die verbeteraar welke konsekwenties daaraan vastzaten. Als altijd vond dit geschoolmeester graag navolgingGa naar voetnoot1). Zo las ik bijv. in De Maasbode: ‘Een dorado voor dierenvriendjes’ (4 VIII '33). Maar het Centrum schreef nog jaren daarna: ‘Het eldorado van David Wijnkoop’ (19 XII '39); terwijl de Vox Studiosorum (2 XII '38) verklaarde: ‘om en boven de haard bleek het kletter-eldorado van het P.H.R.M.-massief te liggen’. Maar de Utr. Cour. wist wel beter: ‘Een Italiaansch ski-dorado’ (5 X '37); later wilde ‘de zonderlinge pastoor van Prenzlau zijne lezers buiten het Duitsche Rijk doen gelooven in een geestelijk dorado voor onze geloofsgenooten daarbinnen!’ (13 X '37); maar nog weer later in diezelfde U.C. (23 XI '39) wordt van een staatsbar in de Maxim Gorki-straat gezegd: ‘Sovjet-bladen beschrijven de gelegenheid als een eldorado voor fijnproevers’. Dit was echter geen proefwerk, waarin de juffrouw rode strepen kan te werk stellen. - Het Wdb. der Ned. Taal III 4060 maakt alleen melding van Eldorado, en citeert één plaats uit Quack met ‘het Eldorado’, en één met ‘een eldorado’ uit J. van Rijswijk - zonder daar nochtans enige aanmerking op te maken. Men zou enkele vragen willen stellen, zij het dan met de zekerheid dat de journalist-anonymus er geen antwoord op zal geven. Zou het rode potlood van de juffrouw ook in aktie zijn gekomen, als Els geschreven had: ik ga de elixir aanstonds halen; ze was met de algebra bijna klaar; geef hem ook een abrikoos. Want al is ‘el’ van elixir geen Spaans, het is toch een lidwoord, en wel een arabische variant van ‘al’; daar dit internationale woord uiteindelijk op het arab. al-iksîr ‘de steen der wijzen’ teruggaat. Karl LokotschGa naar voetnoot2) zegt daarvan n. 903 s.v. iksîr ‘‘Stein der Weisen’, d.h. die besondere Substanz, die bewirken sollte, dasz unedle Metalle in edle verwandelt würden; insbesondere sollte die Masse auch die Kraft besitzen, den menschlichen Körper zu gesunden, zu stärken und zu verjüngen, als ‘Lebenssaft’’. Het arab. iksîr komt weer van het griekse ξήριον (niet ζήριον) ‘droog geneesmiddel, strooipoeder’. - Voor de | |
[pagina 170]
| |
herkomst van abrikoos (n. 247)Ga naar voetnoot1) moge ik aan Taal en Leven III 172 herinneren, waar de omslachtige voorgeschiedenis van dit woord zo overzichtelijk mogelijk is samengevat. Ook hierin toch zit het arab. al verscholen, met welk lidwoord o.a. ook algebra n. 631, alchimie n. 1157, alkali n. 1029, alkohol n. 1227, alkoof n. 1221, alkoran n. 1250 beginnen, en misschien ook albatros n. 988 (vgl. Van Haeringen, Supplement 5), en almanak n. 1389. Een ander arabisch al-geval is nog weer artisjok (dat via noordital. articiocco tot ons kwam, waarnaast ital. carciofo zonder al- een andere voorgeschiedenis heeft gehad - we gaan daar niet op in). Daarentegen gaat alligator op spa. el lagarto (de Indias) terug; maar ook daarvan laten we de lotgevallen thans rusten - alhoewel het prachtvoorbeelden zouden zijn om aan te tonen, hoe raar een lidwoord-dubbeltje rollen kan. Voor nog weer andere komplikaties bij admiraal in de romaanse talen, zie men n. 69: bij dit woord krijgt het pseudo-artikel elders pas sekundair een rol te vervullen. Wie meer dan 300 spaanse woorden met arab. al- wil verzamelen, kan die zonder moeite in Lokotsch vinden. Sommige van die spanjaarden zijn ook in Nederland geen onbekenden. Zo vermeldt Koenen-Endepols in de 19de uitgave: alcalde n. 984, Alcázar n. 1117, alferus n. 591 v., alguazil n. 2160, Alhambra n. 882, alizarine n. 116, alkanna n. 867, Allah n. 59 en 1986, almagra n. 1349. Het spreekt vanzelf, dat arabische herkomst van een woord niet wil zeggen, dat het nederlandse, het franse, het engelse woord enz., onmiddellijk uit het Arabisch is overgenomen. Woordenboeken kunnen door hun formulering wel eens iets onwaars suggereren; zeker zouden ‘etymologen’ goed doen zich steeds scherp op hun terminologie te bezinnen - gelijk ik dat in Taal en Leven III 171-180 uiteenzette, naar aanleiding van Vreemde woorden in de wiskunde (Groningen 1939) door E.J. Dijksterhuis. In verband met dat alles gaan we nog even op ‘het’ Arabisch door. Door hun doubletten toch herinneren verschillende ontleningen, zij het dan slechts in schijn, aan het tweetal Eldorado: Dorado, waar het feitelijk om begonnen is. Ik laat Koran, dat het oudere Alkoran verdrongen heeft, de rij openen. Vondel schreef nog: Dus hing de leitsman van dees nieuwe razerny
Den Alkoran op d'eene en 't zwaert op d'andre zy.
| |
[pagina 171]
| |
Merkwaardigerwijze meent het Wdb. der Ned. Taal VII 5593 (in een afl. van 1941) s.v. Koran: ‘Voorheen vaak - ook in andere europ. talen - alkoran, waarin al het arab. lidw. is: deze vorm is dus zelden of nooit in een andere taal op zijn plaats’. Zo'n ‘taalkundige’ opmerking à la Dorado werd echter niet gemaakt bij alchimist II 108, alembiek II 115, alkoof II 142. Intussen schreef reeds Chomel: ‘Koran, gemeenlijk, doch zeer ten onrechte, Alkoran genaamd, gemerkt al in de arabische taal het geslachtwoord de betekend, en derhalven moet weg gelaaten worden, wanneer het nederduitsche lidwoordje de vooraf gaat’. Men vergelijke nog fra. Alcoran: le Coran, eng. Alcoran: the Koran, nhd. der Alkoran: Koran; ook in het Spaans kent men corán naast alcorán, terwijl het Portugees aan het ene alcorão schijnt vast te houden. Is dat geen koren op de molen van hem, die Eldorado het eerst tot Dorado ontlidwoordde, en dus ook van allen die dat voorbeeld volgden? Ik meen van niet. Er is nl. dit grote verschil: terwijl Korân door latere arabisten uit het Arabisch werd overgenomen, en deze nieuwe geleerde ontlening overal naast het tot dan toe gangbare Alkoran kwam, is Dorado geen hernieuwde ontlening uit het Spaans, maar een buitenspaanse verschoolmeestering van de tot een vaste ‘onveranderlijke’ eenheid geworden eigennaam Eldorado, ‘dont Orellana, le lieutenant de Pizzare, contribua à crée la légende, popularisée en France par Voltaire dans Candide’ (Bloch I 245). In Oosthoek's Geïllustreerde Encyclopedie V (Utrecht 1919) 117 lezen we o.m. ‘El Dorado (bet. ‘de vergulde’), hiermede bedoelden de Spanjaarden oorspronkelijk een Indiaansch opperhoofd in Colombia (Z.-Amerika), die eenmaal per jaar ter gelegenheid van een inheemsche offerplechtigheid met stofgoud bedekt een bad nam in een heilig meer’. Europese gouddorstige avonturiers vatten Eldorado op als de naam van een land (el dorado pais!). Anderen moeten het naadje van deze legendarische kous maar eens blootleggen. - Achteraf is mij gebleken, dat reeds Jan Walch, Uit de levensgeschiedenis van woorden (Zutphen 1928) een loopje nam met de ‘knapperds’, die niet van een eldorado, enkel van een dorado willen weten; en wel met een gezicht van: ‘Hóór je 't? Druk ik me eventjes taalkundig juist uit, of niet?’ (blz. 28 vv.)Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 172]
| |
Er zijn meer van zulke tweemaal ontleende arabische woorden, al kozen die ontleningen niet allemaal dezelfde weg. Ik denk aan mnl. a(c)cotoen ‘katoen; wambuis dat de ridders onder het harnas droegen’, naast reeds mnl. cot(t)oen, catoen, die op arab. al-ḳuṭun: ḳuṭun (vulgair-arab. ḳoṭon) teruggaan (n. 1272); juist als fra. hoqueton (ofra. auqueton) ‘katoenen gestikte overrok’: coton; spa. algodón: ital. cotone. - Een ander doublet is alkali: kali(e) n. 1029, onverschillig of de laatste vorm al dan niet rechtstreeks bij het gelatinizeerde kalium aansluit. - Zo staat chemie n. 1157, ouder nnl. chimie (Van Haeringen 29) tegenover alchimie, waarbij het wederom moeilijk is uit te maken, of chimie rechtstreeks van het griekse χημεία ‘zwarte kunst’ is gevormd - welk woord m.i. vrijwel zeker het arab. al-kîmîjâ opleverde, niet ηυμείαGa naar voetnoot1) Waar het nochtans op aankomt is het feit, dat deze doubletten (juist als straks ital. articiocco: carciofo) tweemaal ontleend zijn; waarvoor ook nog weer meer dan eens het betekenisverschil pleit. Laat me hier nog een paar uitheemse voorbeelden aan toevoegen: fra. alcali: dial. (Zuid-Frankrijk) caliou ‘Asche aus den Rebstöcken’ n. 1029; spa. alcalde ‘dorpshoofd’: spa.- port. cadi ‘mohamedaanse rechter’ n. 984; spa.-port. alguazil ‘gerechtsdienaar’: port. guazil ‘stadhouder’ n. 2160; fra. alcool: koh(o)l ‘zwart kleursel voor oogranden en wenkbrauwen’ n. 1227; enz. - Ndl. abrikoos is direkt van franse herkomst, maar het 16-17de-eeuwse abrikok van spaanse(-portugese). Van de franse schaakterm fou zegt Bloch I 309 terecht, dat deze bezwaarlijk ‘une alteration d'aufin’ kan zijn; een woord dat in ouder alfin overeenstemt met mnl. alfijn ‘raadsheer in het schaakspel’, een dissimilatie (l-l > l-n) van arab. al-fîl ‘de olifant’ n. 605; dit fîl vindt men o.m. in het ouddeens fil, onoords fîll ‘olifant’Ga naar voetnoot2), en in slavische talen (BernekerGa naar voetnoot3) s.v. fil). De skandinavische woorden kwamen uit het oosten, | |
[pagina 173]
| |
het naderlandse uit het zuiden (vgl. ofra. alfin, mlat, alphinus, [ital. alfino naast alfido]). Van verschillende wegen gesproken!
We hadden niet eens zo ver van huis behoeven te gaan, om het allerindividueelste van de lekenvisie ‘stotter-herhaling’ aan te tonen. Bij mijn weten toch is het lommer nooit tot het ommer ontstotterd, terwijl het hier zelfs een gewoon naamwoord, geen eigennaam geldt, waarvan de nederlandse vorm uit fra. l'ombre (lat. umbra) werd geassimileerd. Ook van het nu verouderde lodderein is geen enkele vorm zonder het lidwoord l- aan te wijzen, al gaat dit woord ‘haplologisch’ op fr. l'eau de la reine terug. Ja het was mogelijk geweest nòg korter bij huis te blijven, met de vraag, of een dienstbode die het over mijn mevrouw heeft, zich ook aan stotterverdubbeling bezondigt: me- (< mən) is immers ook al mijn. Maar dan had ook Kloos niet mogen schrijven: ‘wanneer een bekende menheer... hun een onjuistheid over zijn eigen land komt verkondigen’ (Lett. Inzichten enz. V 75). En wie voldoende gave des onderscheids bezit kan met wat aan mevrouw, mejuffrouw, meneer vastzit, nog weer iets soortgelijks bij madame, monsieur, monseigneur vergelijken. In het zuiden kent men ook floddermadammen, waarvan het meervoudig -en met het possessieve ma samengaat. Ook is er toch niets op tegen van een Madonna te spreken, met als meervoud Madonna's; en al zegt de Fransman ‘messeigneurs’, al die monseigneurs blijft toch normaal Nederlands. Laat me nog een aardig voorbeeld uit ‘Elzelina’ van Jo van Ammers-Küller aanhalen. Van een boerenjongen, genaamd Hanz, die ‘een mondjevol verhaspeld Fransch’ wist te praten - het is dus een frans voorbeeld - lezen we blz. 258: ‘Voor het probleem dat zijn nieuwe meester een vrouw is, heeft hij een compromis gevonden, hij noemt Elzelina ‘ma monsieur’ ’; ‘De koorts maakt uw gedachten verward, ma pauvre monsieur’ (264)Ga naar voetnoot1). In België zal men daar niet eens erg van opkijken, van dat herhaalde possessivum. De volgende voorbeelden zijn weer ‘nederlands’: ‘Ge weet dat mijn ma-soeur uw plan trekt’ (Eline Mare, Cleemke's Fortuintje 90); ‘Cleemke is bijkanst mijn ma-soeur’ (135)Ga naar voetnoot2). Bij Ernest Claes lezen we: ‘Louis... noemde hem alleen de maseur’ (De Witte3 12); ‘'t portret van | |
[pagina 174]
| |
‘matant’ uit Leuven’ (115); wij zouden hier tante uit Leuven zeggen. En wie kent er het vlaamse lied niet van het Maseurken, dat door het kloosterdeurken gluurde? Minder sprekend op het eerste gehoor, maar evengoed ter zake is nog: ‘Krokodillentranen, matantje is dood. Leve het geld van matantje’ (Felix Timmermans in: De Windroos 1940, blz. 190). Wie ‘matantje’ door ‘mijn tantetje’ zou vervangen, zou blijk geven z'n Nederlands niet te kennen. Het eigenaardige van dat Zuidnederlands kunnen we misschien het beste illustreren met een passus uit ‘Heeren, Knechten en Vrouwen7’ door Jo van Ammers-Küller: ‘Truitje Tavelinck, terwijl zij aan mon oncle van Zomervreugt haar compliment maakt, luistert met een half oor naar wat cousin Rombouts met ma tante van Pingelenburg amoureus befluistert.... Maar dan komt Santje van de Poll met kleine trippelpasjes en wiegende heupen naar hen toe en knakt een diepe nijging voor ma tante Betje en een tweede voor mon oncle Lourens Jan’ (61). Het is duidelijk dat in alzulke gevallen het possessivum iets anders is geworden dan ‘mijn’. In Leiden kent men nog de mon-père (-kerk), waar men eertijds de bedienende paters met mon père aansprak; juist als bijv. in meisjespensionaten van Brabant ma-mère en ma-soeur niet alleen aanspreekvormen, maar ook noemnamen zijnGa naar voetnoot1). Vanwege de ongepaste associatie zal ik nu niet het franse ma mère l'Oie vergelijken; terwijl mamour (faire des mamours) nog weer een kenmerkend geval is, waaruit blijkt dat bezittelijk voornaamwoord en naamwoord in bepaalde aanspreekwoorden tot een vaste nieuwe eenheid zijn geworden, met als gevolg dat het beginelement van de verbinding z'n oorspronkelijke possessieve kracht heeft ingeboet. Kr. NyropGa naar voetnoot2) voegt hier nog bij: ‘Il faut aussi noter l'infinitif mamourer dont s'est servi J.-K. Huysmans’, familiaar vertaald ‘lievigheidjes uithalen’ of ‘zoete-liefje spelen’. Ook uit andere talen zijn gevallen van hetzelfde gehalte aan te halen, ten bewijze dat het niet aangaat zich voor het spraakgebruik van heden op etymologische motieven van vroeger of van elders te beroepen. Om tot het lidwoord terug te keren, moge ik nog enkele woorden noemen, waarvan de aanzet historisch het artikel is, maar eigentijds niet meer als artikel kan gelden. | |
[pagina 175]
| |
Van het fra. lierre (ofra. ierre) leest men in elke taalgeschiedenis, dat dit woord het lat. hedera voortzet. Het heeft weinig zin voor de jongere l- van dit woord bovendien nog aan ‘Anlehnung an lier ‘binden’’ te denkenGa naar voetnoot1); daarvoor is in het Frans lidwoordmetanalyse te gewoon. Zo ontstond lendemain uit l'endemain (ofra. en demain, [lat. de mane] ‘op [de dag van] morgen’); zo gaat landier ‘groot haardijzer’ op ofra. andier terug; zo zet loriot ‘wielewaal’ met suffikssubstitutie uit loriol ofra. oriol voort (lat. aureolus; vgl. hd. Goldamsel, Goldammer), enz. Zulke verkeerde woordanalysen treft men vooral in de volkstaal aan, bijv. le labit = l'habit, le loquet = l(e) hoquet, le Lantecry = l'Antichrist; la Louche = l'Ouche, la Lionne = l'YonneGa naar voetnoot2). Een bekend voorbeeld is nog de franse plaatsnaam Lille < l'île (lat. i[n]sula) tegenover ndl. Rijssel < te-r ijsselGa naar voetnoot3). Terwijl het één-worden van lidwoord en naamwoord in het Frans geen zeldzaamheid is, kan ik geen algemeen-nederlandse voorbeelden gevenGa naar voetnoot4). Bij lommer en lodderein immers betrof het ontleende woorden met uitheems artikel, juist als bijv. bij hd. lafette uit fra. l'affut (Franck-v. Wijk s.v. affuit). Toch heeft, gelijk men weet, de metanalyse ook bij het nederlands lidwoord een rol gespeeld. Vlaamse woorden als navond, nonkel, noom, nuchtend danken hun beginklank aan de slotklank van ‘den’, al mag men invloed van andere ‘voorgangers’ niet uitsluiten, bijv. van avond, mijn(en) oom. Naar aanleiding van mnl. en dial. naernst, ner(e)nst naast er(e)nst, zegt Franck-v. Wijk (s.v. naarstig) terecht: ‘nerenst is geabstraheerd uit verbindingen als den erenst...., event. ook uit in erenst(e) e. dgl.’Ga naar voetnoot5). Bij een andere gelegenheid werd er op gewezen, dat de z.g. aphaeresis | |
[pagina 176]
| |
van n- (type arreslee < narreslee) in wezen hetzelfde taalproces vertoont, als de z.g. prothesis van -n (Taal en Leven III 42 v.). Het kan niet verwonderen dat zulke metanalysen vooral - lang niet altijd! - bij vreemde woorden voorkomen, waarvan de gewone man het hoe en waarom niet eens half kent. En al raakt het ons onderwerp niet rechtstreeks, ik herinner toch aan enkele bekende feiten, mede om te betogen dat metanalyse en reïnterpretatie (Taal en Leven I 53 vv.) elkaar wel eens de hand reiken. Gelijk men weet gaat ndl. spijt op despijt terug (uit ofra. despit). Voor het verdwijnen van de toonloze beginsyllabe, zegt Franck-v. Wijk 645, kan bij ‘spijt’ ook ‘de omstandigheid meegewerkt hebben dat men in de- het artikel voelde.’ Ik neem die reïnterpretatie ook aan voor mnl. seplîne < disciplîne, lovie < dilovie, waarvan di- als lidw. ‘die’ kon opgevat worden - afgezien van het feit, dat hiernaast ook de vormen descipline en delovie voorkwamenGa naar voetnoot1). Vergelijk nog mnl. duut < deduut ‘genot, plezier’ (= ofra. déduit); mnl. sconfelture ‘nederlaag’ < ofra. desconfiture; mnl. storbancie ‘het stichten van wanorde’ < ofra. destourbanche. Hetzelfde geldt weer op zijn manier voor oksaal < docsael (mlat. doxâle), ‘dat dial. (Vla.) nog bestaat’ (Franck-v. Wijk 467: ‘in 't docsael’)Ga naar voetnoot2); en mnl. almatike < dalmatike (J. te Winkel 79; Mnl. Wdb. II 46, I 356). Hoe echter arsenaal (fra. arsenal, ital. arsenale) de d- in het Romaans ‘kwijt raakte’, blijft een onopgelost raadsel als men uitgaat van arab. dār-ṣinā`a ‘fabriek, tuighuis, scheepswerf’ (ar. dār ‘huis’, ṣinā`a ‘nijverheid, handwerk, industrie’) n. 495. Wel korrespondeert hiermee het ital. darsena ‘binnenhaven, tuighuis, droogdok’, dat werd voortgezet door fra. darsine, later darse ‘dok, bassin (Midd. zee)’. Volgens Littmann 88 haalden de Venetianen hun arsenale uit het oosten, maar namen de Genuezen darsena over ‘aus Nordwestafrika, wo dâr (eṣ-)ṣan'a auch die ‘Werft’ bezeichnete’. KlugeGa naar voetnoot3) leidt arsenale m.i. terecht af van arab. aṣ-ṣinâ'a ‘arsenaal’Ga naar voetnoot4); alleen vergelijke | |
[pagina 177]
| |
men nog oudital, arzanale < oudvenet, arzaná (REW n. 2474; Bloch I 44, 200). Ook Gamilischeg 51 laat ‘dar’ buiten beschouwing, maar laat het arabische woord naar Italië ‘über das Mittelgriechische’ lopen. Hoe men intussen over dat alles oordele, zeker staat arsenaal (J. te Winkel 79) niet op één lijn met (d)almatike. (d)ocsael, waarvan de d- op nederlands gebied verdween, omdat men er het ndl. lidwoord in dacht te horen: het is niet onverschillig wáár zo'n taalproces z'n beslag krijgt! en ook niet hoe dat in z'n werk ging. Bij een doublet als ndl. azuur: lazuur n. 1311 had de reïnterpretatie van de l-, en het wegvallen daarvan in de ene vorm uiteraard reeds op romaans taalgebied plaats; het uitgangspunt was perz. läžwärd. De etymologische geschiedenis van oranje, naast mnl. arance, ara(y)nge, is te ingewikkeld om in een paar woorden, het verloop van perz. näränğ (n. 1555) ‘sinaasappel’ tot de nederlandse vormen te schetsenGa naar voetnoot1). We hopen daar elders op terug te komen, en aan te tonen dat we ook hier een l-geval hebben (vgl. arab. lāranğ naast nāranğ, port. laranja met dissimilatie van n - n > l - n). Een vrij eenvoudig woord lijkt nog weer ndl. labberdaan uit fr. laberdan. Het doublet hiervan, nl. de ‘oudnnl. vorm (o.a. bij Kil.) abberdaen, abbo(e)rdaen, reeds 1512 habourdaen gaat evenals eng. haberdine ‘labberdaan’ terug op ofr. (h)abordean, dat ontstaan is, doordat men in de begin-l het artikel voelde’ (Franck-v. Wijk 366; vgl. evenwel Van Haeringen 96). - Nog eenvoudiger, en alleszins zeker is de dubbelheid ammunitie: munitie. Het laatste woord werd in de 16de eeuw uit fra. munition overgenomen, het eerste uit amunition ‘dat een tijdlang in de lagere volkstaal gebruikt werd: 't was geabstraheerd uit la munition, als l'amunition opgevat’ (Franck-v. Wijk 17 en 447)Ga naar voetnoot2). We komen nu tot een algemene konklusie. Anders dan bij de d-gevallen, waarvan de lidwoord-interpretatie een nederlands taalprocedee is, heeft men de doubletten te zien met en zonder l-; hiervan was de dubbelheid reeds een voldongen feit voordat ze in het Nederlands werden overgenomen. Ook bij de gevallen | |
[pagina 178]
| |
met en zonder arab. al - we zeiden het reeds - hebben we met twee ontleningen te doen, laat men ze desnoods één volksontleningGa naar voetnoot1) en één geleerde ontlening noemen. Geheel anders dus dan bij Dorado uit Eldorado gebeurde: hier werd de vorm zonder lidwoord niet opnieuw ontleend - alsof het spaanse dorado in het vrije gebruik ook al ‘goudland, land van belofte’ betekendeGa naar voetnoot2) - maar het werd in ons land ten koste van het Spaans door een ‘knapperd’ op taalkundig peil gebracht, en kreeg in de U.C. de pracht-motivering: geen stotter-herhaling asjeblief! En nu we weer bij ons punt van uitgang zijn beland, moge de lezer ons toestaan nog een paar toertjes te maken, vanwege het stotterherhalen en de onjuistheid van ‘het (een) Dorado’. We beginnen met het skandinavisch, of wil men liever: het skandinaafse gebied. Gelijk men weet, wordt op dit taalgebied het bepaalde artikel gepostfigeerd, al luidt deze uitspraak simplistischer dan de volle taalwerkelijkheid te zien geeft. Vergelijk deens en Mand ‘een man’, et Barn ‘een kind’ met Manden ‘de man’, Barnet ‘het kind’; zweeds en hund ‘een hond’, ett barn ‘een kind’ met hunden ‘de hond’, barnet ‘het kind’. Geen wonder dat het ‘dubbele’ lidwoord in de nederlandse journalistiek bij krantennamen z'n kansen waarneemt, maar toch niet overal. Ik begin met deense voorbeelden zonder kommentaar: ‘Aftenposten schrijft’ (Centr. 11 VII '40). Dit is prachtig: ‘De Avondpost schrijft’. Zo ook: ‘Het Noorsche dagblad. ‘Aftenposten’ veroordeelt in zijn editie van vandaag....’ (Msb. 4 II 40); ‘Het blad van de boeren ‘Nationen’ schrijft’ (C. 11 VII '40); ‘De correspondent van ‘Politiken’ te Berlijn bericht’ (M. 5 XII '39); maar wat te zeggen van: ‘Volgens de ‘Politiken’ zullen de Duitsche... leiders’ (M. 18 IX '39)? Men stelle: ‘Volgens ‘Social Demokraten’ hebben de arbeiders’ (M. 6 IV '38) tegenover: ‘Deze bladen, zooals de ‘Social Demokraten’, zouden goed doen’ (C. 24 VII '40); ‘‘Extrabladet’ voegt hieraan toe’ (U.C. 14 III '40): ‘De Deensche ‘Arbeiderbladet’ bericht’ (C. 6V'38); ‘‘Dagbladet’ (liberaal) schrijft in een commentaar... De conservatieve ‘Morgenbladet’ schrijft... | |
[pagina 179]
| |
De eveneens conservatieve ‘Aftenposten’ zegt’ (Msb. 20 II '40); enz. Met zweedse dagbladnamen gaat het eveneens met en zonder nederlands lidwoord: ‘de correspondent van ‘Social Demokraten’ te Helsinki’ (M. 16 III '40); ‘De Londensche correspondent van de Zweedsche Goeteborgs Posten, deelt... mede’ (U.C. 6 III '41); ‘De speciale correspondent van de Stockholms Tidningen meldt uit Lemberg’ (De Volkskrant 8 VII '41: Tidningen = die Zeitung); ‘Svenska Trafikförbundet maakt er op attent’ (M. 22 I '38 = De Zweedse Verkeersbond); ‘de Londense correspondent van Svenska Morgenbladet’ (De Volkskr. 15 VII '41); ‘Het blad 'Svenska Morgenbladet’ (C. 26 IX '40); Volgens het Zweedsche Aftonbladet is Donderdag...’ (U.C. 20 IX '40); ‘Volgens den Berlijnschen correspondent van ‘Dagbladet’’ (C. 29 X '39); ‘De vertegenwoordiger van ‘Svenska Dagbladet’ is... gearresteerd’ (C. 20 VIII '40): ‘De correspondent van de Svenska Dagbladet wijst er op’ (M. 22 V '40); ‘De ‘Svenska dagbladet’ publiceert’ (M. 9 I '37); ‘De Londensche correspondent van het ‘Svenska Dagbladet’... gaf dezer dagen’ (M. 11 XI '37); enz. De wisseling van ‘de’ en ‘het’ is niet onaardig. Dat ook in het Roemeens het bepaalde lidwoord achter het naamwoord wordt gehecht, is onze pers-taalkundigen blijkbaar ten enenmale ontgaanGa naar voetnoot1); want ik zag enkel gevallen als: ‘De Timpul schrijft.... De Universul schrijft’ (M. 12 VI '40,; Timpul = Le Temps, Universul = L'Univers); ‘Ook de ‘Universul’ uit dezelfde veronderstelling’ (M. 21 X '39); ‘De Curentul verneemt uit de Bulgaarsche hoofdstad’ (U.C. 19 II '41); ‘De te Boekarest verschijnende Curentul meldt’ (C. 27 II '41; Curentul = De Courant); ‘In een bekend dagblad te Boekarest (de ‘Semnaloel’) kon men onlangs... zien’ (De Groene 18 XI '39; let op de ‘oe’: Semnalul = Le Signal). De anonymus van de U.C. zal ons dankbaar zijn voor al deze stotter-herhalingen. Ik ben er zeker van dat hij de voorbeelden kan verdubbelen. Maar neem nu eens aan, dat Els in haar eerstvolgend proefwerk schrijft, ‘dat vele straatnamen in Istanboel moeilijk te onthouden zijn en de inwoners dikwijls verdwalen of zelfs vergeten, waar zij wonen’, en dat daarom ‘een Fransch deskundige naar Istanboel gekomen [is] ter verbetering der verkeerstoestanden in deze oude stad’ (Msb. 18 XI '37). Zal de juffrouw dat dan | |
[pagina 180]
| |
laten passeren? Of zou die aardrijkskundige niet weten, dat het turkse Stamboel, vollediger: Istamboel < Istanboel aan het ngri. is tân polin ‘naar de stad’ beantwoordt? Maar dan betekent ‘naar Istanboel’ dus letterlijk ‘naar naar de stad’, en ‘in Istanboel’ feitelijk ‘in naar de stad’. En als De Volkskrant schrijft: ‘In een bericht uit Istanboel publiceert Aftonbladet het bericht’ (4 VI '41), dan staat daar ‘uit naar de stad’. Het Centrum wist weer te vertellen, dat ‘In het centrum van Istanboul.. een meer dan 150 meter hooge pyramide’ zal gebouwd worden (29 IV '37). En nog weer anders luidde acht dagen na de stottertaalzuivering het bericht in de U.C. (26 VI '41): ‘Te Istanboel wordt bekend, dat het Engelsche consulaat-generaal aan alle Engelse onderdanen den raad gegeven zou hebben, Istanboel te verlaten en zich naar Egypte te begeven’. Stel je voor dat het blad in trouwe volgzaamheid aan zijn taalzuiveraar, de raad had laten geven ‘de Boel’ te verlaten. We eindigen met een praktische taaloefening als P.S. P.S. Wijs de stotter-herhalingen aan in de volgende zinnen: De De Vriezen zijn in Nederland niet te tellen. Ken je hier ene De Graaf? Die De Boer, wat is dat voor iemand? Hoe heet de bekende De Man van z'n eigenlijke naam? Vanmiddag komen de Lejeune-tjes op visitie. Is die Lemaire nog familie van je? Geef me even het adres van Van den Hengel. Heb je nog aan Aengenent gedacht? Op Op de Coul kunnen we vast rekenen. Uit Uitenbogaerd was weer niet wijs te worden. Het Den Bosch van nu is niet te vergelijken met dat van een eeuw geleden. ‘Hedenmorgen half elf is een jongetje van bijna twee jaar in de Eligensteeg aangereden door een vrachtauto van Van Hoeks Zuurstoffenfabriek aan de Amsterdamsestraatweg’ (De Volkskr. 10 VII '41). - Mnl. Doe gine die coninginne ten here heren Waleweine. Met seren ser Raes segele, here van Gavere. God di mote mi verdomen, sprac die here her Gariet. O here her greve! (Mnl. Wdb. III 361). Vrouwe ver conincginne! Wel moete comen sijn vrouwe ver Armoede fijn. Segt, vrouwe ver Juliane, hebdi enich oosters bier? (Mnl. Wdb. VIII. 1419 v.)Ga naar voetnoot1). P. Gerlach Royen O.F.M. |
|