De Nieuwe Taalgids. Jaargang 36
(1942)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe archaïserende stijl van Aernout Drost.In zijn belangrijke inleiding op de uitgave van Hermingard van de Eikenterpen heeft P.N. van Eyck de stelling verdedigd dat de archaïserende taalelementen in ‘De Pestilencie van Katwijk’ afkomstig zijn van Potgieter, en dat Aernout Drost zich aan een dergelijke ‘pseudokunst’ niet schuldig gemaakt heeftGa naar voetnoot2). Dit hangt ten nauwste samen met het gelijktijdige betoog, dat Drost van dit verhaal slechts twee hoofdstukken geschreven heeft en dat alle andere, waarin juist die archaïserende taalelementen voorkomen, van Potgieter en Bakhuizen zijnGa naar voetnoot3). Afgezien van de mogelijkheid dat dit betoog voldoende gegrond is, staat het vast dat Drost met het archaïseren van de stijl, met gebruikmaking van zeventiende-eeuwse schrijvers, een begin gemaakt heeft. In de Almanak voor het Schoone en Goede van 1834 publiceerde Drost, in zijn laatste levensjaar, de schets Meerhuyzen, ‘Letterkundig zedentafereel uit den aanvang der 17de eeuw’, in 1835 in de Schetsen en Verhalen herdrukt. Mej. De Waal schreef reeds in haar proefschrift (blz. 128): ‘Dit stuk bedoelde Bakhuizen, toen hij vermeldde in de recensie van De Roos van Dekama, dat Drost proeven nam met den archaïstischen dialoog op voorbeeld van een Franschen romanschrijver La Croix’. Het staat dus vast dat Potgieter inderdaad het voorbeeld van Drost gevolgd heeft. Of hij voor De Pestilencie van Katwijk nog kon beschikken over klad van Drost, of mondelinge gegevens, zal wel altijd verborgen blijven. Dat er in de nalatenschap van Drost dergelijke embryonale gegevens aanwezig waren, is wel aan te tonen: Potgieter kon immers Het Christen-Leger in de Tesselschade van 1838 publiceren, ‘naar eene naauwelijks aangelegde schets van mijnen onvergetelijken vriend A. Drost voltooid’. C.d.V. |
|