De Nieuwe Taalgids. Jaargang 35
(1941)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 367]
| |
De waarnemend sekretaris.In zijn bespreking van: Is dat goed Nederlands? door Charivarius, vestigde De Vooys o.m. de aandacht ‘op de zonderling afgekapte vorm: de waarnemend burgemeester, de plaatsvervangend leider’Ga naar voetnoot1). Deze ‘jongste mode in papieren journalistentaal’ kreeg wel al een goeie beurt bij HajeGa naar voetnoot2). Na het zijne gezegd te hebben van het type separaat-afdruk, het totaal-cijfer, en van partijbenamingen als sociaal-democraten, vrijzinnig-democraten, waarbij ‘de koppelaars hun bedrijf’ nog ‘door middel van een fatsoensstreepje’ trachten te bemantelen, kwam Haje tot de gevallen ‘met ruwe afkapping van de buigingsletter’; van welk procedee hij de volgende voorbeelden vermeldde: ‘de plaatsvervangend, waarnemend burgemeester, de algemeen voorzitter, de gewestelijk secretaris, de tijdelijk, de dienstdoend ambtenaar, de particulier secretaris, gepensioneerd generaal-majoor, de fungeerend, dirigeerend officier van gezondheid, de civiel, bouwkundig, werktuigkundig ingenieur, de centraal bond voor inwendige zending en als vast comparant voor de rechtbank de los werkman’. Gelijk men ziet betreft het met uitzondering van ‘de centraal bond’ steeds namen van personen, en wèl - behoudens ‘de los werkman’ - personen van een hogere orde. Verder gaat in al de aangehaalde voorbeelden het lidwoord ‘de’ vooraf; de uitzondering ‘gepensioneerd generaal-majoor’ zal een verschrijving zijn. Want als men geen lidwoord bezigt (of er het lidwoord ‘een’ voorplaatst), is het onverbogen adjektief normaal Nederlands, mits het daarop volgende nomen in het enkelvoud staat. Of is er iets op aan te merken, wanneer iemand spreekt van een elektrotechnisch, een scheepsbouwkundig, een werktuigkundig ingenieur? van een bouwkundig architekt, een scheikundig technoloog, een permanent vertegenwoordiger en zo meer? Om nog enige voorbeelden zonder lidwoord te geven: ‘Op aandringen van den Heer H.H. Hol, nieuwbenoemd schoolopziener.... werd.... overgegaan tot een parallelklas voor dames-onderwijzeressen’ (Vijf en twintig jaar Sint Bernardinus, | |
[pagina 368]
| |
Heerlen 1938, blz. 122); ‘ook als permanent commissaris van den Nederlandschen Studenten Roei BondGa naar voetnoot1), is het mij een genoegen om aan de Jubileerende Vereeniging mijn hartelijke gelukwenschen.... te mogen aanbieden’ (Vox Stud. 4 X '40); ‘Momenteel is hij algemeen secretaris van het Nederlandsch Agrarisch Front’ (Centr. 7 VIII '41); ‘De heer G. Hol, eerste redacteur van De Volkskrant, zal als waarnemend hoofdredacteur optreden’ (De Volkskr. 12 VII '41); evenzo ‘is den heer J. de Nobel eervol ontslag verleend als waarnemend hoofdopsteller’ van het Nationale Dagblad (Utr. C. 23 VII '41); ‘In 1930 benoemde de toenmalige Aartsbisschop Mgr. van de Wetering hem tot algemeen leger-aalmoezenier.... en in hetzelfde jaar vertrok Majoor Brouwer naar den Haag, om vandaar uit in verschillende plaatsen als algemeen aalmoezenier zijn geestelijken arbeid te verrichten’ (U.C. 15 X '40); ‘Gewestelijk verantwoordelijk redacteur: F. Oremus, Utrecht’ (C. 6 VIII '41); enz. Een beetje anders, maar toch onmiddellijk bij het voorafgaande aansluitend, is: ‘De termijn voor aanmelding voor het aanvullend klinisch analyst-examen.... is verlengd tot 1 Juni’ (Msb. 22 V '40). Maar geheel anders wordt het bij een meervoudig substantief: ‘Gij, dames en heren honorair Senatoren hebt allen eens leiding gegeven aan onze vereniging’ (Vivos Voco 29 XI '40). Hier verwachtte men een verbogen adjektief. Zo staat dan ook onder het vetgedrukte opschrift: ‘Eerlang oproeping van een aantal buitengewoon dienstplichtigen’ (C. 5 XII '39) in de officiële tekst korrekt: ‘Het ligt in het voornemen eerlang een aantal buitengewone dienstplichtigen, behoorende tot de jongste lichtingen, in werkelijken dienst te roepen’, en even verder: ‘Er kan.... echter geen sprake van zijn, buitengewone dienstplichtigen maar dadelijk in grooten getale te gaan oproepen’. In dit voorbeeld was ‘de memorie van antwoord’ van min. Dyxhoorn nederlandser dan de krantenman. Een geval dat extra aandacht verdient, is nog weer het volgende: ‘De anti-katholieke propaganda doet zich in de verhoudingen terdege gevoelen, al zijn er gelukkig nog principieel katholieken genoeg, die weten waar het om gaat’ (Msb. 24 X '39). Hier toch zou men de vraag kunnen stellen: fungeert ‘principieel’ adjektivisch of nog adverbiaal? Het meest voor | |
[pagina 369]
| |
de hand liggende antwoord is: adjektivisch; maar daarmee is de kwestie niet opgehelderd. Want als iemand zegt: ‘hij is principieel katholiek’, dan zal de grammatikus de bepaling van het adjektief ‘katholiek’ zonder twijfel bijwoord noemen; maar hij zou van bijvoeglijk naamwoord spreken, wanneer er gezegd was: ‘hij is een principieel katholiek’ - in welk laatste geval ‘katholiek’ een gesubstantiveerd adjektief is. Mocht echter een ander beweren. dat bij substantivering van het verbondene ‘principieel katholiek’ (= bijw. + bnw.), het bijwoord niet van aard verandert, dan zou dat moeilijk grondig te weerleggen zijn. Ofschoon we op deze haarkloverij niet nader zullen ingaan, wijs ik toch op enkele voorbeelden waar de vraag: adjektief of adverbium, duidelijker op de voorgrond treedt. Wordt een bijwoord bij prae-attributief gebruik verbogen, dan is het zeker adjektief gewordenGa naar voetnoot1): ‘'t evene glanzen van 't donkere goud en rood der verre avondstad’ (Querido, Muziek enz. 54); ‘Als moede schapen naar haar eindelijken stal’ (Boutens, Verzen4 93). De adjektivering komt echter niet zo afdoende aan het licht, wanneer het bijwoord als prae-attribuut onverbogen blijft en het volgend ‘nomen’ een infinitief is. Maar ik zou op deze kwestie niet ingaan; ik wilde enkel met een paar voorbeelden ter grammatische overweging volstaan: ‘van een geleidelijk opklimmen naar de volmaaktheid en bewust streven naar eene trapsgewijze heiliging’ (Streuvels, Dorpslucht I 170 v.); ‘een trapsgewijs naar beneden gaan’ (Woltring, Massa-actie enz. 79); ‘Als een eindlik, veilig thuiskomen was het, na bang, vermoeiend dwalen’ (Eilkema de Roo, De man v. veertig jaar 160); ‘Dit algemeen beginsel van de zedeleer moet worden toegepast.... op het zijdelings verminken in strikten zin’ (Bender, Verminken enz. 30): de auteur schreef niet ‘zijdelingsch’Ga naar voetnoot2)! | |
[pagina 370]
| |
We komen thans terug op het type ‘civiel ingenieur’Ga naar voetnoot1). Zowel bij ‘de civiel ingenieur’, als bij de andere boven uit Haje aangehaalde gevallen is de term ‘afkapping’ minder juist: er wordt immers geen ‘buigingsletter’ afgekapt, maar de gebruikelijke buigingsklank wordt niet toegevoegd. Dit moge op een spitsvondigheidje lijken, straks zal blijken dat het een principieel verschil uitdrukt. Uit de omstandigheid, dat ‘een centraal bond’ even onnederlands is als ‘de centraal bond’, zien we verder meer dan duidelijk, dat deze verbinding van een ander gehalte is dan het goed-nederlandse ‘een civiel ingenieur’ (: de civiele ingenieur); en dat het dus eerder bij de gevallen hoort van ‘onbeschaamde koppeling, die uitsluitend met adjectieven van vreemde herkomst werkt’, zoals centraalstation, lokaalverkeer, totaalbevolking (Haje 13; vgl. Ongaaf Nederlands 58-70) - al willen we hiermee allerminst beweren, dat ‘de centraal bond’ volkomen identiek is met ‘de centraalbond’. Het merkwaardige verschijnsel van ‘de waarnemend sekretaris’ kwam ook voor een tijdje in Onze Taal X (1941) 55 v. ter sprake, waar iemand van de redaktie of een andere anonymus wederom een prachtstaal leverde van de manier, waarop in dat maandblad aan taalkunde wordt gedaan. Na verklaard te hebben: gevallen als ‘den waarnemend burgemeester, den tijdelijk wethouder, den plaatsvervangend hoofdingenieur, den algemeen secretaris ontdekten wij eerst in de laatste weken of maanden’Ga naar voetnoot2), onthaalt ons de onbekende dilettant o.a. op het volgende: ‘Er is een wedren in het overnemen van dien onjuisten, dien volstrekt onjuisten vorm: men zegt en schrijft en aapt het elkander maar na. Straks krijgen we nog ‘de Gedeputeerd Staten’! In elk geval zullen wij de consequentie moeten trekken van ‘de Nederlandsch Akademie van Wetenschappen’, en ‘de Middelbaar School’, meervoud ‘de Middelbaar Scholen’. Er valt in deze richting nog veel te verfraaien. De Provinciaal Staten, de Nationaal Bibliotheek, de Nederlandsch Bank; want er zijn ook andere nationale bibliotheken (die van de rijksuniversiteiten b.v.), en vele Nederlandsche Bankinstellingen. Verwarring zou al even | |
[pagina 371]
| |
noodlottig zijn als van den waarnemenden griffier en den waarnemend griffier. Men moet er niet aan denken, al de mogelijk nare gevolgen!’ Mocht iemand bij de door mij gekursiveerde woorden, de logika daarvan niet doorhebben, dan moet hij niet bij mij om opheldering komen. Het ‘kenmerkende’ van zo'n betoogtrant is meer dan duidelijk. Omdat evenwel zelfs het meer-dan-duidelijke aan sommige taalbeoordelaars blijkt te ontgaan, moge ik hier aan enkele elementaire dingen herinneren. Tussen ‘de algemeen secretaris’ en het daarmee parallel gestelde ‘de Gedeputeerd Staten’ bestaat een fundamenteel onderscheid: in het eerste geval toch wordt het normale ‘algemeen sekretaris’ (persoonsnaam) onverbogen gelaten, alhoewel het voorafgaande bepalend lidwoord de buigingsvorm op -e vereist (‘de algemene sekretaris’); daarentegen komt ‘Gedeputeerde Staten’ nooit anders dan met de -e-verbuiging voor, waarbij het voorlopig geen normaal landsman zal invallen die buigings-e ‘af te kappen’ als de wordt voorgevoegd: de Gedeputeerd Staten. Dat laatste geldt eveneens van al de ‘consequentie’-gevallen, waaruit Onze Taal op haar manier argumenteert. Waarom onthoudt de anonymus ons de plaatsen, waar zulke fraaiigheden voorkomen? Eén zo'n bewijsplaats zou meer kracht hebben, dan al de naar niets lijkende voorbeelden uit eigen duim. Er moge dan nog zo met de fleksie gehannest worden, het is vrijwel onmogelijk dat een Nederlander die de pen hanteert, van ‘de Middelbaar School, de Nederlands Bank’ zou gewagen. Ook zou ik ‘de Provinciaal Staten’ eerst moeten zien of horen, voordat ik aan de mogelijkheid van dat fantasietje geloof; want om dat dwaze resultaat te krijgen, zou de schrijvende werkelijk de -e van het gangbare, in het oor liggende ‘de Provinciale Staten’ moeten afkappen. Met dat al verliezen we allerminst de mogelijkheid uit het oog, dat vanwege de duitse samenstellingen met provinzial-: provinzialobrigkeit, provinzialsynode, provinziallandtag e.a., een journalist vroeg of laat met de provinciaallanddag, de provinciaalsynode, de provinciaaloverheid voor den dag komt; het hoeft niet eens een journalist te zijn. Hetzelfde geldt evenzeer, zo niet in nog sterkere mate van nationalfarbe, nationalhymne, nationaltanz en zo meer. Haje (13) noemde trouwens reeds nationaalstaat en provinciaalsynodeGa naar voetnoot1), echter zonder vermelding van | |
[pagina 372]
| |
bewijsplaatsen. In alle geval zijn zulke germanistische samenstellingen van uitheems adjektief plus (niet-onzijdig) naamwoord geen zeldzaamheid: ‘geen centraalstaat van betekenis’ (P. Constantinus, Wij trekken door de dagen 43); ‘Het ideaalbeeldGa naar voetnoot1) van de Christen als mensch.... in deze ideaalstelling van Christus’ (P. Constantinus, Kathol. en rasvraagstuk 22); ‘bijna de heele Dogmatische Speciaal-Theologie’ (ald. 5); ‘HELTA, de speciaalzaak voor leerbewerking, te Amsterdam’ (O.E.B. XXVI 32); ‘een taalkundige.... speciaal-liefhebberij’ (Kloos, Lett. Inz. IV 88); ‘op grond van een gewijzigden sociaal-ethos’ (Oldendorff, Sociale en psychol. enz. 15 en 128); ‘de eerste werkelijke consequente sociaalwijsgeer uit de negentiende eeuw’ (Foerster, Sex. zedenleer3 153), ‘Onze moderne sexueelpaedagogen bedriegen zich totaal’ (183), ‘dat ze [= deze leer] van den partiëelen aanblik van het leven leidt tot den totaal-aanblik en dat deze totaalaanblik ons derhalve als een levensvreemde theorie voorkomt’ (209); ‘wanneer men de ruimte aan crimineel nieuws gaat vergelijken met de totaal-ruimte aan nieuws’ (Klaassen, Misdaad en pers 147); ‘en berust op totaal-indrukken’ (Bopp, Jeugdopang2 46), ‘in het totaal-beeld der pubertijdsverschijnselen’ (30), ‘zodat we ons uit de vele elementen een totaalbeeld kunnen vormen’ (266). Enz. Over onzijdige samenstellingen heeft men anders te oordelen dan over niet-onzijdigeGa naar voetnoot2). Intussen heeft het afkapverzinseltje à la ‘de Provinciaal Staten’ ons in twee opzichten uit de koers gedreven. Vooreerst toch waren de laatste authentieke voorbeelden allemaal samenstellingen (met of zonder verbindend streepje), en ten tweede was er maar een enkele persoonsnaam bij (sexueelpedagogen, sociaalwijsgeer - sociaal-geografen zijn veel meer in trek, en nog bekender zijn sociaal-demokraten). Maar ook deze persoonskomposita zijn van een andere snit dan de persoonsnamen waar we van uitgingen. Deze samenstellingen - juist als de gelijksoortige zaakkomposita - zijn klakkeloze navolgingen van het DuitsGa naar voetnoot3); de variatie sexueel- (: hd. sexual-) doet daar weinig aan af. En al herinnert civiel-ingenieur (mv. civiel-ingenieurs, Koenen-Endepols19 174) tegenwoordig veel eerder aan duits zivilingenieur | |
[pagina 373]
| |
dan aan angels civil engineerGa naar voetnoot1), dat neemt niet weg, dat we in het meer en meer gewilde type ‘de waarnemend sekretaris’ iets van ‘zuiver’ nederlandse makelij moeten zien; voorzichtiger uitgedrukt: dat dit type niet over de hele lijn aan invloed van enige uitheemse taal kan worden toegeschrevenGa naar voetnoot2). Nu is het meer dan bekend, dat vooral na ‘een’ de attributen voor persoonswoorden onverbogen kunnen blijven: van een onbekend meester, naar een oud kleerkoper, van een trouw en vurig amateur, van een knap Israëlitisch ijveraar, voor een ernstig literair kritikus, van een of ander alleenstaand leerling, - voor ieder neutraal toeschouwer, voor ieder oprecht mensch, bij elk ander sterveling, enz. De voorbeelden zijn zo gewoon, dat ik het onnodig acht de bewijsplaatsen nader aan te geven; temeer daar deze onverbogenheden van het adjektief hier niet ter zake doen, en ons zonder baat op een zijweggetje zouden voerenGa naar voetnoot3). Want het ‘moderne’ verschijnsel dat onze belangstelling trok, betreft persoonsnamen met ‘de’, waarbij het begeleidend adjektief min of meer tot de ‘titel’ d.i. de half of heel officiële nomenklatuur behoortGa naar voetnoot4). Juist in het onmisbare van het attribuut, dat tot op zekere hoogte met het nomen een vaste formule vormt, moet m.i. de verklaring worden gezocht, dat men eerst in ambtelijke kringen en als gevolg daarvan later in de pers, die ‘titulaturen’ met kenmerkend adjektief onveranderd liet, ook dan wanneer het algemeen gangbare spraakgebruik op -e zou verbuigen: ‘De algeheele leiding van deze Nederlandsche Jeugdbeweging zou moeten worden toevertrouwd | |
[pagina 374]
| |
aan de Nationale Leiding, bestaande uit drie personen, n.l.: den Nationaal Hoofdleider, de Nationaal Sectieleidster en den Nationaal Sectieleider, bijgestaan door een Nationaal Gildeleidster en een Nationaal Gildeleider, die benoemd en ontslagen zouden moeten worden door de Nationale Leiding op voordracht van de bevoegde instantie van het betrokken kerkgenootschap’ (Centr. 24 VII '40). Zo ook nog: ‘Terwijl de Nationale Leiding, de onder haar staande Nationaal Gildeleidster en Nationaal Gildeleider.... kunnen benoemen....’ (ald. 31 VII '40). We laten nog een paar voorbeelden volgen: ‘Met ingang van 16 September 1940 zijn de vakken, waarin de gewoon hoogleeraar in de faculteit der wis- en natuurkunde....’ (Centr. 11 V '40); ‘Blijkens officieel bericht vond.... de bevelvoerend generaal en bevelhebber van een vliegercorps, general-Oberst Grauert, den heldendood’ (U.C. 26 V '41); ‘Aangezien het in de bedoeling ligt om schaden tot f 10.000 voor honderd procent te vergoeden.... heeft de algemeen gemachtigde, in afwachting van bedoelde verordening, een voorschotregeling getroffen’ (U.C. 7 XI '40); ‘In zijn laatste levensstadium gekomen, merkte de overleden districtsdirecteur op tegen een der centraal baljuws die hem bezocht....’ (Msb. 30 IX '39); ‘Bij zijn vertrek werd Generaal-Major Schumann uitgeleide gedaan door den waarnemend hoofdcommissaris K.H. Broekhoff’ (Centr. 4 IX '40); enz. ‘De waarnemend inspecteur-generaal der Nederlandse politie’ is met ‘den waarnemend secretaris-generaal van het departement van onderwijs’ enz. zo abonnee in het dagblad, dat we geen uilen naar Athene zullen dragenGa naar voetnoot1) En al is niet minder bekend, dat daarnaast de verbogen vormen nog niet uit de wereld zijn, ik laat toch een voorbeeld volgen: ‘De algemeene gedelegeerde van de Fransche regeering in Afrika, generaal Weygand, is krachtens een in het staatsblad van heden gepubliceerd decreet rechtstreeks onder den plaatsvervangenden ministerpresident, admiraal Darlan, geplaatst. In alle kwesties, die principieele beslissingen en de algemeene politiek betreffen, verstrekt de plaatsvervangende ministerpresident aan den algemeenen gedelegeerde rechtstreeks de aanwijzingen van de regeering’ (Centr. 6 VII '41). We spraken boven van ‘titulatuur’, welke benaming bij ‘los | |
[pagina 375]
| |
werkman’ kwalijk past. Bij H. de Man kwamen we deze verbinding tegen als samenstelling: ‘Zèlf luidt Cato de bel en daarna betaalt ze de loswerklui uit, want die huurt ze per dag’ (Scheepswerf de Kroonprinces3 17). Al is analogiewerking bij het type ‘(de) algemeen sekretaris’ allerminst uitgesloten, los werkman lijkt ons toch eerder direkt gevormd bij ‘los werk’, al moet ik het afdoende bewijs van die mening schuldig blijven (Wdb. VIII 2958). Ik denk aan groothandelaar naast groothandel, grootkapitalist naast grootkapitaal e.a.Ga naar voetnoot1), die tenminste laten zien dat zich komplikaties kunnen voordoen - wat trouwens al uit De Man's kompositum loswerklui bleek, naast het gewonere ‘los werkman’ (losse werkman). Een streepjeskompositum is nog: ‘één der toegevoegd-inspecteurs voor de prijsbeheersching te Amsterdam’ (Limb. Dagblad 16 VIII '41). Bij het volgend voorbeeld denk ik aan analogie: ‘Het hoog militair gerechtshof heeft uitspraak gedaan in de strafzaak tegen den gewoon dienstplichtig soldaat G.B.’ (U.C. 29 VIII '40). En wie dit voorbeeld niet sprekend genoeg vindt, vergelijke nog: ‘alles zal u dus worden opgetafeld (wie spreekt er nu nog van dis en opgedist?) zoals het in de herinnering van uw plaatsvervangend chroniqueur voortleeft’ (Binden en Bouwen VIII 101). Het onbepaalde lidwoord ontneemt aan de volgende aanhaling de gewenste bewijskracht: ‘Kort geleden kwam ons een geval ter oore van een particulier muziekleerares, die een aantal ouders van een gemobiliseerd collega bezocht om....’ (Msb. 18 I '04). Een zeer oude verbinding is Roomsch Koning (Roomsch-Koning), al vermeldt het Wdb. (XIII 1300 v.) geen onverbogen voorbeeld met ‘de’; ook het Mnl. Wdb. (VI 1610) stelt ons in dezen teleur! Wel viel het me onlangs op in: ‘Geschiedenis van Limburg’ door H.A. Beaujean (Lutterade 1940): ‘In 1213 verwoestte de Rooms-Koning Otto IV Roermond’ (50), ‘Hij koos bij de keizerskeuze partij tegen den Rooms-Koning Otto IV’ (53; blz. 76 staat: ‘in zijn hoedanigheid van Roomskoning’). Het meervoud ‘Rooms-koningen’ (Koenen-Endepols19 869) wijst ook op de volkomen éénwording van deze historische titel: ‘roomse koningen’ zou ons iets anders zeggen. - Maar zó ver is het met ‘de waarnemend sekretaris’ nog lang niet. Wat echter nog niet is, kan nog komen! De 6de Oktober 1941 had aan de Rijksuniversiteit te Utrecht een promotie plaats ‘op | |
[pagina 376]
| |
gezag van den waarnemend Rector Magnificus, L. van Vuuren’; maar de 23ste van diezelfde maand ‘op gezag van den waarnemenden’ R.M. Misschien gaat er ook nog wel enige geheime werking uit van onverbuigbare verbindingen als: adjunktsekretaris, adjunkt-kommissaris e.a. (Wdb. I 815; XIV 1272), substituut-griffier, substituut-officier, substituut-procureur, aspirant-kunstenaar, locoburgemeester, oudburgemeester e.a.; ‘door het testament van den elect-bisschop van Luik’ (Beaujean 72); ‘De brave, niet onpittige semi-grijsaard’ (Kloos II 185); vgl. het ‘bedoelingsvolle vertellen der semi-letterkundige godsdienstleeraars’ (II 89). Wie deze laatste alinea of een gedeelte ervan wil schrappen, is daar volkomen vrij in. P. Geriach Royen O.F.M. |
|