De Nieuwe Taalgids. Jaargang 35
(1941)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
Uit de brieven van Arnold Aletrino aan Frederik van Eeden.‘De trouwste en meest aanhankelijke vriend, dien ik van mijn jeugd af behield’Ga naar voetnoot1), noemt Van Eeden zijn intimus ‘Sam’, en de briefwisseling eindigt dan ook pas kort voor diens overlijden, en omvat de jaren 1885-1915. De kennismaking moet, blijkens een uitlating in een der brieven, al van '83 of '84 dateren; het was V.E., die Aletrino bij de Flanor-club introduceerde; aan V.E. en diens verloofde (Martha van Vloten) verklaarde hij een groot stuk van zijn opleiding verschuldigd te zijn; hun beiden heeft hij dan ook zijn eerste roman, Zuster Bertha, opgedragen. Zijn humor, levendigheid en gevoeligheid trokken V.E. aan; hoe zeer beider wereldbeschouwing en literaire idealen ook uiteenliepen, V.E. stelde prijs op Sam's oordeel, las hem De kleine Johannes in manuscript voor, waarbij hij hem de episode aan de hand deed van de tocht door de gravenGa naar voetnoot2). Al. schreef de ‘Open brief’ door ‘P.A. Saaije, Azn.’ voor de Grassprietjes. Dertig jaar later, toen hij ziek lag in Zwitserland, schreef hij: ‘Ik benijd je zoo dikwijls en moet altijd en steeds weer denken aan dien avond op de Amstel toen je me de Kleine Johannes voorlas’ (30 Maart '14). En hij herinnert zijn vriend er aan, hoe deze altijd het talent heeft gehad, hem ‘als een vergiet-test te laten druppelen’, zoals nu weer met het begin van 't hem gezonden tweede deel van Sirius en Siderius. Ook in de brieven komt de humor, de joligheid nu en dan te voorschijn, soms zich openbarend in zelfironie en voorgewend cynisme. Maar overheersend is toch de somberheid en zwaartillendheid van den ontwortelde, die in Heymans' psychologische classificatie tot de sentimentelen zou zijn gerekend. Men vindt er hetzelfde mismoedige levensgevoel als in zijn romans en novellen, maar dan direct: niet gestileerd tot impressionistisch proza. Extreem naturalisme gaat ook hier gepaard met een romantisch hunkeren, altijd terugdromend naar een beter verleden | |
[pagina 308]
| |
(‘Er is maar één tijd in mijn leven die prettig is geweest, dat is de tijd die voorbij is’), verlangend naar wilde en grote emoties (‘een gele apache, een cowboy!’), een zich afwenden van 't lelijk burgerdom, een lichtverwond zich terugtrekken in zijn eenzame zelf. François Erens, met wien hij zeer bevriend was, noemt hem wegens zijn zich verlustigen in droefgeestigheid ‘een retardaire van het romantisme’Ga naar voetnoot1); men zou ook kunnen zeggen: een incarnatie van het ‘spleen’. Zijn minderwaardigheidsgevoel zocht compensatie in heldenverering (Napoleons laatste levensjaren). Zijn doorslaan, zijn uitbundig lachen zal een reactie zijn geweest op zijn doorlopend sombere zelfkwellende gemoedstoestand. V.E. zegt dat Al. voor de vrouw de ridderlijke eerbied had van den dichter. Dit blijkt al uit de eerste brief, gebrekkig met potlood geschreven tijdens een oogziekte, toen hij enige tijd in een donkere kamer moest blijvenGa naar voetnoot2). V.E. is dan (najaar '85) voor studiedoeleinden in Parijs, en heeft hem waarschijnlijk over een ontmoeting geschreven, later in de Jeanne-episode van Johannes Viator gebeeld. De wijze waarop Al., als de meer ervarene (‘Ik weet meer van modderkunde dan jij die in aether handelt’), de vrouwen in bescherming neemt, bevestigt V.E.'s woorden. Ook blijkt uit die brief zijn liefde voor Parijs, voor het Frans. ‘O Kees, zijn ze niet goddelijk, die Parijzenaars en altijd dat Fransch om je heen te hooren praten. Ik zou er opleven als ik er was. Maar waarschijnlijk zal ik er dan pas komen, wanneer ik niet meer kan en er niets aan zal hebben om G. te consulteeren.... Ik heb lang zitten praten met François over Paap. ChapGa naar voetnoot3) is een goede jongen die is dikwijls geweest en komt mij halen om te wandelen. Maar al die menschen denken zoo heel anders en kundiger en beter dan ik dat ik me schaam. François is ook heel dikwijls geweest.... Kloos heeft 't erg druk met de 2e aflevering en zit er erg mee in dat jelui weg zijn met dat stuk van PaapGa naar voetnoot4).... Informeer voor me naar hadchir. In de rue de Richelieu en op de place Vendôme is een parfumerie turque daar zullen ze 't je wel kunnen geven. Ik wil droomen en weg zijn en altijd visioenen hebben van Parijs....’ | |
[pagina 309]
| |
Erens vartelt, hoe zijn in 't Frans gevoerde conversatie met Al, meestal over Franse literatuur liep en hoe zij samenwerkten om een bloemlezing van modern Frans proza uit te geven, Daarop zal de aanvang van de volgende brief wel slaan: | |
[19 juli 1885]Brave Keesje, Zaken gaan voor! Kun jij of Martha mij bezorgen: Essais de critique et d'histoire van Taine, Marc Aurèle van Renan, Le capitaine Fracasse van Gautier, iets van Barbey d'Aurevilly en de Tentation de Saint Antoine van Flaubert? Zou Martha mij kunnen aanwijzen wat zij 't mooist en 't meest geschikt vindt uit Mon frère Yvès? Daarop volgen allerlei gemelijke tobberige klachten: ‘een kokosnotengevoel in mijn hoofd, gepaard met heftige hoofdpijn en een melancholie waarbij zwarte verw zonneschijn lijkt.’ Een enkele maal weet hij zichzelf een beetje op te draaien, ‘om geen dooie diender te zijn’, zo bij de afscheidsreceptie van Chap. Dat ongelukkig dunne laagje vernis dat jelui op me hebben gebracht is niet geschikt om de vermolmde binnenboêl te bedekken en die vermolmingGa naar voetnoot1) is zoo erg, dat zij mij begint te vervelen.... Over mijn geestesontwikkeling spreek ik niet eens, je weet zelf, hoe die is een verzameling Fransche romannetjes en oplegsel.... Overigens gaat alles 't zelfde vervelende gangetje. Alleen 't boek met Erens vordert.... Nu is Chap ook weg en blijven alleen Paap en Kloos over. T'wordt telkens moeilijker mijn avonden door te brengen. Mijn portret heb ik thuis gehaald en 't maakte de bewondering uit van een ieder, maar 't snuit begint mij te vervelen, er komt zoo nooit verandering in, evenmin als in mijn omgeving. Wat betreft je somnabule ontmaskeren, ik doe 't niet. Laat 't mensch slapen, dat moet zij weten, niets is gelukkiger dan een slapende toestand. Ik vind alleen dom dat zij 't ten dienste van anderen doet. Wil 't publiek besabeld worden, ook goed. Maar ik heb geen lust er uit mijn gewone verzakkingssleur voor te komen. Goed of kwaad, laat 't maar voortwoekeren en groeien | |
[pagina 310]
| |
zooals 't wil, ik heb geen lust 't eerste te bevorderen en 't laatste tegen te houden. Je komt toch nooit aan een eind en voor alles is er genoeg te doen aan mijzelf en daaraan heb ik ook geen lust. Zelfs deze brief verveelt mij en was 't niet om je voorgoed af te schrikken mij weer te vragen, of bij mij te komen, ik schreef je hem niet. (19 Juli '85). Dezelfde landerigheid spreekt uit de brief aan V.E.'s verloofde, waarin hij zichzelf als pathologisch geval ziet: | |
Binnengasthuis, 15-2-'86.Waarde Martha, Wel bedankt voor je invitatie, waarvan ik echter geen gebruik kan maken, èn omdat ik wacht heb èn omdat ik geen lust heb om uit te gaan. Ik word benauwd als ik er aan denk. Als ik lust heb zal ik wel eens aankomen, want 't verveelt mezelf dat ik me verveel, maar nu wil ik rust hebben. Bedenk wat Hecker zegt in zijn psychiatrie: est ist.... eine traurige Erscheinung, dass man melancholischen Kranken Zerstreuungen verordnet, und die unglücklichen, nach Ruhe lechzenden Opfer auf Reisen herumschleppt, und sie in Gesellschaften und Theatern herumhetzt. Na groet t.t. Sam. Een heel andere toon klinkt uit de lange brief, die hij de ‘Waarde echtgenooten’ op hun huwelijksreis zendt, al is de donkere ondertoon gemakkelijk te herkennen. Een eigenaardig motief, dat in verschillende zijner brieven voorkomt, is een lyrische exclamatie over katten (‘bietebauwen’). Zijn liefde voor katten was bekend; het in 1913 door Bueno de Mesquita getekend portret (gereproduceerd tegenover de titelpagina van Napoleons laatste Levensjaren) vertoont een slapende poes op zijn schrijftafel. - Die brief van 29 April '86 dan luidt, na verschillende inleidende grollen:.... Ik kan 't niet helpen dat ik slechte romanstijl schrijf, ik heb pas Netschers bundel gelezen en de brochure van v. Deyssel tegen hem en ik zit te kijken op de half verbrandde lampekap met de konijntjes met neergeslagen ooren, die ik uit piëtiet meê heb genomen van je kamer, akelige vent. O Martje ik vergeef 't je nooit dat je Kees hebt weggenomen, o Martje als jij 't niet was dan hakte ik met wreede bijlslagen mijn korstenjeboom om en je zoudt voor altijd verstoken blijven van 't genot je in mijn schaduw te wiegelen.... | |
[pagina 311]
| |
Jelui drinkt citroenen en ik drink met volle teugen de lucht van een putje dat Betjemeu niet wil laten schoonmaken.... Geniet maar jonge losbollen, van Florence, van Rome! Had ik maar genoeg verbeeldingskracht om Betjemeu bij kachelwarmte en de twee bietebauwen achter zich voor een Diana van het Kapitool aan te zien! Maar toch heb ik macaroni gegeten van middag en ik dacht aan jelui tweeën, die dat gauw zoudt doen ‘in de schaduw van een brons van Cellini’ [Noot: ‘Zie Vosmaer's Amazone’] en ik heb nog meer en nog meer verzwolgen en nu voel ik in mijn maag, of Cellini met brons en al er in ligt. Macaroni is geen Noordsch eten, evenmin als citroenen, waarvoor je hier altijd knollen krijgt.... Eerst zaken: ik ben naar je kamer geweest verleden week: weg tranen, treed terug in je traanzakken.... Wat zeg je van zoo'n bietebauw in de vrije natuur, och gobbes hoe bi' je. Ik word lollig als ik aan die mannetjes denk: zoo met zijn velletje in de zon. Zoo'n schildpad is een bezopen individu, wat zoo'n projectiel toch wel wil. Je begrijpt hem goed Kees, als je je afvraagt waar hij altijd heen wil. Wie gaat er op hem dansen maar dat is goddelijk en hij stoort zich nergens aan, hij blijft maar kalm in zijn schaal. Maar ik geloof dat hij zit te schateren van de lol om 't idée je doet me toch geen pijn. Eigenlijk zijn 't beroerde beesten, altijd zoo in zich zelf gekeerd als je met ze in aanraking komt. Ik weet niet maar ik kan jelui niet fatsoenlijk schrijven.... Maar nu eens zeer ernstig. Krijg je brieven van de lui, neen hè? Weet je van de beroemde brochure van V. DeysselGa naar voetnoot1), neen hè?.... Als je 't niet weet schrijf dan maar even op een briefkaart brochure en ik zal je schrijven. Nu meen ik weer een andere brochure, een van Kloos maar die is er nog niet.... Paap heeft gezegd dat hij er tegen zou schrijven, dat v.D. volstrekt geen idée had van het naturalisme, ahoui, ce Paap!.... Ik wou maar dat ik er kwam, dan kon ik in Bussum je praktijk waarnemen. Alles is weg hier, Veth weg, Chap weg, Ham is obscuur, Kloos leeft in een permanente toestand van niet thuis zijn.... O Kees, Kees, waarom ben je er zoo uitgesprongen, | |
[pagina 312]
| |
waarom ben je weg, waarom laat je me hier alleen? Ik heb zoo'n leeg gevoel al die tijd, iets raars of ik in een vreemde stad ben waar ik niemand intiem ken. Je bent een goede jongen dat je nog zoo aan me denkt in dat mooie land en dat je me schrijft. Zoo gaat 't altijd: ubi volis ibi nolunt, ubi nolis, cupiunt ultro. Kort daarop deelt hij de jonggehuwden zijn verloving mede met Rachel Mendes, door Erens ‘als het ware een clubzuster’ genoemd, ‘evenals de meisjes Van Vloten’Ga naar voetnoot1). V.E. heeft van Aletrino's absolute onverschilligheid voor geld getuigd. Een enkele maal is er in de brieven wel eens sprake van financiële moeilijkheden. Zo wanneer V.E. hem in Juni '86 als paranimf vraagt: ‘.... Apart dat, ben ik blij dat je de 8e July promoveert. Maar nu 't nog tijd genoeg voor je is Keesje, moet ik je vriendelijk verzoeken een anderen paranymf in mijn plaats te zoeken. Tot mijn spijt kan ik je niet assisteeren.’ (Volgt een uiteenzetting van zijn financiële toestand). In dezelfde brief is ook sprake van journalistieke besognes: ‘Ik begin nu weer voor 't N.v.d.D. te schrijven, om ten minste wat op te halen en zal ook een Amsterdamsche Kroniek à 1 cent per regel in 't blad van mijn secretaris schrijven.’ Natuurlijk komt hij ook weer op voor de ‘bieten’, in een spel van scherts en bijgeloof: ‘Wees voorzichtig, als een jong huisgezin een bietebauw op straat zet, loopt 't nooit goed. Zoo'n biet neemt wraak en stuurt jelui allerlei onaangenaamheden thuis.... Pas op, pas op, die bieten zijn een geheimzinnige vereeniging onder elkaâr!’ Medische mededelingen omtrent zijn praktijkGa naar voetnoot2) wisselen voortdurend af met literaire. Zo in dit schrijven, verzonden van het Binnengasthuis:.... Overigens is hier alles in statu quo, eentoonig en vervelend. Ik heb Mariette gelezen, ik weet niet wat ik liever heb Renée Mauperin, Soeur Philomène of Manette. Ik vond de Goncourts vreeselijk en ik lees met schuwheid hun boeken omdat ze mij beroerd maken.... Ook ben ik weêr, zonder doel, aan de prostitutie-kwestieGa naar voetnoot3) | |
[pagina 313]
| |
begonnen, uit verveling. T'interesseert me nog wat en ik wil niet doorleven zooals in de laatste weken dat ik avond aan avond uit verveling languit in mijn stoel heb gelegen, staren naar de zolder.... Maar ik ben blij dat ik hier ben, want ik voel me tegenwoordig volstrekt niet gestemd tot struggle for life, en ik zou verhongeren. En nu glijd ik zoo kalm en vervelend door de dagen heen als ik maar kan verlangen, de eenige variatie is dat ik de eene dag moet electriseeren en de andere niet. Ik wilde dat ik een groote emotie had, want ik verslijm langzamerhand.... Naar aanleiding van een correspondentie door Aletrino in de Noord-Hollander ontving hij van V.E. een boos schrijven, waarin deze hem literair dilettantisme verweet. Hij had daarin namelijk als zijn opinie uitgesproken, dat een tijdschrift, opgericht met het oog op een nieuwe literatuurrichting, geen reden van bestaan heeft, waar 't door gebrek aan materiaal gedwongen wordt aan de politiek te gaan knoeien. Zo, bijna letterlijk, resumeert Al. in zijn antwoord aan V.E. zijn bezwaren tegen de N.G. En, zijn recht op een eigen oordeel opeisend, vervolgt hij: Dat ik een dilettant ben beken ik, waar is het meesterschap in de letteren te krijgen?.... Dat ik een groote gedachte van jelui had doet niets af aan mijn opinie, die ik altijd en overal zal durven zeggen, over de politiek en de N.G. Dat ik graag werk aan de N.G. doet ook niets aan dat oordeel. Nogmaals èn de prospectus èn de eerste aflevering vielen mij tegen. Ik heb niet in een provincieblaadje wijsheid verkondigd enz. enz., ik heb mijn opinie gezegd over de richting die de N.G. nam (niet dwaalweg) omdat er meer politiek dan literatuur in was, omdat de redactie genoodzaakt werd dat te doen door gebrek, iets wat ik in dat artikel ook motiveer.... Ben ik een partijgenoot, ben jelui een partij? Omdat ik met jelui op en neêr ga, omdat ik meêwerk aan de N.G., omdat ik jelui hier en daar hooger vind dan mezelf, mag ik daarom niet mijn opinie zeggen over jelui tijdschrift als dat een weg opgaat die ik niet vind stroken met mijn opinie?.... En 't hindert me minder van hen die me alleen kennen uit me bezopenheden en van me houden, zooals men van een aap houdt of van een hofnar (ik weet 't zeer goed maar ben nu eenmaal zoo, dat ik behoefte heb om ‘van gehouden te worden’).... maar 't hindert me erg van jou, dat jij dat denkt, dat jij me dat durft schrijven. Want waar je me schrijft dat ik een dubbele | |
[pagina 314]
| |
rol speel, waar je me onder bedekte termen te kennen geeft dat ik een valsche, gemeene rol speel, daar denk je 't ook en daar voel je 't. En dat hindert me en doet me verdriet maar 't maakt me niet kwaad, gerust niet.... Ik kan eerder weer met hen dan met jou gaan, er is iets kouds gekomen tussen ons dat voel ik.... Noch van hen, noch van jou wil ik die aalmoes.... Voor ik eindig, een laatste verzekering: ik heb 't artikel niet geschreven om jelui te benadeelen, ik heb 't geschreven omdat 't zoo mijn opinie was, niet onbekookt en ondoordacht maar met volle overtuiging. (23-12-'86). Waar de prikkelbaarheid en het capricieuse hier van twee kanten kwam, zal de verzoening wel gauw gevolgd zijn. Brieven uit 1888 zijn in het dossier (Frederik van Eeden-museum) niet aanwezig. Wellicht doordat Aletrino Van Eeden, die kort te voren met Van Renterghem een kliniek voor psychische geneeswijze had geopend in Amsterdam, daar af en toe ontmoette. Inmiddels heeft Al. zich gevestigd. Daar hij veel vrije tijd heeft 's middags en 's avonds, vraagt hij V.E., of hij Erens als zijn secretarisGa naar voetnoot1) kan opvolgen. Maar er blijkt een misverstand in 't spel: ‘François vervulde meer de functie van stoker en causeur.’ ‘Ja Keesje, had ik maar dit, had ik maar dat! Er is zooveel had ik, dat me berouwt. Niet 't meest dat ik niet in Bussum me ben gaan vestigen.... wel dat de lente komt en de zomer en dat ik nu al zie de hei met een roze schemer er over en ruik de lucht van de pijnboomen et je ne serai pas là.... Tevreden word ik nooit, ik zal altijd blijven morren, en als ik schatrijk ben en tevreden zal ik ontevreden zijn omdat ik niets heb waarover ik ontevreden kan zijn. Er is maar één tijd in mijn leven die prettig is geweest, dat is de tijd die voorbij is, een waarheid die waar zal blijven tot aan mijn dood.... Een roman die ik sinds een jaar bezig ben en waarover Kloos zegt dat ik moet doorgaan, ligt braak, ik kan er niet toe komen er weêr aan te beginnen.... In alle geval, mocht je 't druk hebben en ik kan | |
[pagina 315]
| |
je helpen met vertalen of zoo, kun je gerust over me beschikken, ik zal 't met plezier voor je doen.’ (27-2-'89). En weer, naar aanleiding van vroegere verjaardagen, het thema: ‘Hoe waren de dagen die verre zijn!’ ‘Ja, Martje en Kees, waar zijn de 3e Aprillen van vroeger? Een wandeling 's middags, eten en dan charades! Ubi sunt, zou een Romein zeggen. De eerste April is ook veranderd. Ik voelde me gister als een oude erfoom die met een borreltje en een koekje thuis zijn nichtjes zat af te wachten. Ik heb nog nooit zoo'n burgermansverjaardag gehad als gister met sterke drank en roomtaart en een potje bloemen.... Na de Paasvacantie promoveer ik. Ik kende 't stuk van Looy, hij las 't me voor bij 't schilderij van zijn bietje. (2-4'89). Dit stuk moet natuurlijk zijn: De dood van mijn poes. Zijn romantische ‘nostalgie de l'au delà’ openbaart zich ook ten opzichte van Parijs, dat maar liever een luchtspiegeling moet blijven: ‘Ik wou je eens iets vragen. Gaat Martha mee naar Parijs? Ik zal je zeggen waarom. Mijn belofte aan je om meê te gaan bezwaart me erg. Ik zeg 't je royaal weg en voeg er bij dat als je alleen gaat dat ik dan met je meê ga, maar als je me niet noodig hebt en Martha meê gaat dat ik dan liever hier blijf.’ Het hypochondrische hoofdmotief: ‘ik zie er zoo tegen op om terug te komen! Ik kan nu al huilen als ik er om denk dat ik terug zal moeten komen in mijn oude omgeving en voel nu al 't gevoel dat ik zal hebben, wanneer ik in Parijs zal rondloopen wetend dat 't over eenige dagen uit is.... Laat Parijs nu maar voor me blijven als iets waarnaar ik moet blijven verlangen en dat ik nooit waarschijnlijk zal zien, ik wil me daarmeê tevreden stellen.... Je hebt een treurige snaar bij me betokkeld met spreken over de Boerhavestraat. Je pijp is er nog en 't tabaksdoosje ook, even smerig als vroeger. Ik houd erg vast aan oude dingen, nu vooral nu alles zoo veranderd is en ik zelf veranderd ben.’ (19-4-'89). Maar hij maakt de reis mee, en de verrukking om Parijs, over ‘die droom van een week’ klinkt nog na in de brief van 6 Juli: ‘.... Toen ik thuis kwam, waar mij een feestelijke ontvangst bereid was door Rachel, de drie oude jofferen bij wie ik inwoon en een taart van Annatje, kreeg ik de boodschap om bij Gomes te komen die ziek was en om zijn praktijk waar te nemen. Ik | |
[pagina 316]
| |
was er weêr in! Onder ons gezegd was Amsterdam zóó doodstil, dat ik nog meer slaap kreeg dan ik al had! Een dorp! Ik heb dien middag slaperig en onwel van Parijsherinneringen visites gemaakt. God weet hoe de patienten er nog levend zijn afgekomen. Mijn pampiertjes vreemd mijn potlood vreemd, doodsbang dat ik iets raars zou opschrijven, murias Montmartre of zoo, syrupus Seine inplaats van Syrupus Sennae en meer benauwde droomen.... Onder me is de microscopische navolging van de Halles Centrales, een groentekelder; mijn praktijk laat me 's morgens vrijheid 't laden van de groentekar te zien en dan vermenigvuldig ik maar. .... En nu blader ik in de boeken van Zola en Huysmans om Parijs te hebben en bloos als ik namen zie die ik heb gezien, in de ventre de Paris, l'oeuvre!.... wanneer ik een pampiertje ontmoet dat ik heb meêgebracht zal ik weer de globus hystericus in mijn keel voelen en blijven soezen over de droom van een week. Zeven dagen, een awil, zeven treurdagen bij mijn volk, het uitverkorene van Elohim! Juist zeven treurdagen, om te betreuren dat ik geen Franschman geboren ben, geen inwoner van Parijs ben en nog liever dat ik geen gele Apach ben of een cowboy....’ Als hij het portret van het jonge gezin V.E. ontvangen heeft, schrijft hij aan Martha:... Nu voer ik zoo heel weinig uit; wat ik doe is de proeven van mijn bundeltje corrigeeren met den titel ‘Uit den dood’ (pour la venteGa naar voetnoot1)) en dat in 't najaar moet uitkomen.... Zoodra dan ook de praktijk voor Gomes achter den rug is ga ik weer aan mijn roman, waarnaar ik erg verlang en waar-tegen ik opzie met angst voor de moeilijkheden. Ik durf 't jelui haast niet te vragen, maar ik wil toch zoo graag. Natuurlijk weet ik niet of jelui hem goed vinden, maar ik woû zoo graag uit een gevoel van dankbaarheid aan jelui tweeën en als herinnering aan alles vroeger die roman aan jelui opdragen en voor jelui beiden schrijven. (18-8-'89). In het crisisjaar van de Nieuwe Gids, waarschijnlijk als toornige reactie op Kloos' Gedachten en Aforismen over Frederik van Eeden | |
[pagina 317]
| |
on P. Tideman's schandelijke aanval op Johannes Viator (Nov. '93): | |
[5 november 1893]Waarde Kees, De laatste schandaflevering van de N.G. is oorzaak, dat ik aan de redactie heb geschreven, dat ik niet meer tot de medewerkers wil gerekend worden. Ik heb aan enige dagbladen verzocht dit bericht op te nemen om op die manier openlijk protest te geven tegen de dronkenmansmanier, waarop er tegen een persoon, een oud redacteur en vooral tegen een oude vriend van mij wordt opgetreden. Ik weet dat er dingen zijn gebeurd die ik niet kan of wil excuseeren, tenminste oordeelend zooals ik ze heb gehoord, maar dat wettigt niet een smerig optreden als nu is geschied en de verregaande onkiesche wijze waarop ze in je persoonsleven zijn getreden, waar ze alleen recht hadden je artistieke uitingen aan te vallen. T'is ook daarom dat ik er tegen protesteer, want ik voel te veel sympathie voor jou en de herinnering van wat je voor me en met me bent geweest dan dat ik 't zoo langs me zou willen laten gaan en daardoor 't vermoeden op me zou willen laten rusten dat ik 't eens ben met hun opvattingen en hun wijze van uitvoering. Nogmaals er zijn me wel dingen ter oore gekomen die ik ten sterkste afkeur, mijn protest is dus geen loochening van die feiten, maar ik vind de wijze waarop ze alles doen een dronkenmansdaad en wil niet dat mijn oude sympathie bedrekt wordt door een paar ontoerekenbare dollemannen. Dit echter kan ik je verzekeren dat wat ik ook gehoord heb en wat ik zelf over of tegen je heb gesproken onder elkaar 't me altijd speet omdat ik altijd heel veel van je heb gehouden. Dat veel houden is dan ook de reden dat ik protesteer. t.t. Sam. (5 Nov. '93). Een dieptepunt van mistroostigheid toont het schrijven van meer dan tien jaar later. Aletrino is dan Gemeente-geneesheer te Amsterdam, V.E. heeft na de mislukte spoorwegstaking de coöperatieve winkelvereniging De Eendracht gesticht, waarvoor A. iemand als boekhouder aanbeveelt. Behalve deze zijn er geen andere emoties dan migraine-aanvallen en le néant des choses! Ik kan je niet veel en niet goed schrijven, ça me rend triste à | |
[pagina 318]
| |
pleurer, alles is oud, alles is gedaan en alles is op. Ik wilde, dat ik voordat ik doodga, nog eens bij je kon zitten praten zooals vroeger, heel lang en zonder bewustzijn dat er zooveel voorbij is en zooveel is heengeleefd. Maar dat zal dan wel de laatste désillusie in mijn leven zijnGa naar voetnoot1) want jij bent oud en anders geworden en ik ben niets geworden en alleen heel oud. Dag jongen. Sam (26-5-'04). Weer tien jaar later (30 Mrt. '14) een briefkaart uit Chernex s. Montreux, Chalet George Maurice: ‘Dank, goede Fré, voor het 2e dl. van Sirius, dat ik vanmorgen ontving. Het eerste gedeelte er van heb ik in de Gids gelezen, maar ben midden in blijven steken. Ik begrijp je niet! Hoe kan jij, die zóó iets schrijven kan, mooi vinden wat Romain RolandGa naar voetnoot2) [sic] in Jean Christophe heeft geknoeid! Tenminste geknoeid voor zoo ver ik van hem heb gelezen en dat me de lust heeft benomen verder te gaan: de vier eerste deelen. L'aube is heelemaal niets, vind ik en de drie andere een irriteerend, misselijk echt fransch stom gedoe over Duitschland en duitsche toestanden. De eenige figuur, die goed en sympathiek is, vind ik 't goedige, ouwe oompje. Maar de rest! Hoe oud is die jongen toch? Tien jaar of zeven en dertig en een half of nog meer of minder? En dat vind jij mooi, jij, die altijd 't talent hebt me als een vergiet-test te laten droppelen, zooals nu weer dat eerste gedeelte van het 2e deel?! T'zegt wel niets, dat ik, die als de gevoelige hotelhouder ben, huil; maar | |
[pagina 319]
| |
Roland heeft 't talent toch niet me aan het druppelen te brengen.... Ik zit steeds in Napoleon en tracht een boekje te schrijven over: “Napoleons laatste levensjaren”, alleen zijn leven op St. Hel. en zijn doodgaan....’ En dan volgt de laatste briefkaart. - V.E. heeft, bij het overlijden van Al., in de Amsterdammer geschreven, dat diens medisch-natuurwetenschappelijke opleiding hem eens en vooral het geloof in een voortleven had benomen: ‘bij mijn laatste bezoek aan hem, in Zwitserland, wilde hij nog altijd met aandrang weten, hoe ik het toch aanlegde om teegenover dat groote raadsel, die schrikkelijke, onvermijdelijke leedigheid - zoo gelaten en vertrouwend te zijn....’ Inderdaad merkt men reeds uit een der eerste schetsen van Aletrino, In 't donker, hoe het raadsel van de dood hem obsedeerde. Zo ook uit zijn roman Zuster Bertha. Of V.E.'s vertrouwende religieuse zekerheid zo groot was tegenover Al.'s somber ongeloof, valt te betwijfelen. Het laatste werk dat hij zijn vriend toezond, was De Heks van Haarlem, treurspel der Onzeekerheid, een objectivering van eigen innerlijke onvastheidGa naar voetnoot1). Chernex s. Montreux. Chalet George Maurice, 20 April '15. ‘Dank, goede Fré, voor “de Heks van Haarlem”, die ik vanmorgen ontving.... Ik ben nog steeds bezig aan “Napoleons laatste levensjaren”Ga naar voetnoot2), midden in het laatste hoofdstuk, en kom natuurlijk nu niet meer vooruit.... Kom je niet weer eens hier? Ik kan soms, vooral in dezen tijd, zoo intens verlangen om weer eens met je te praten....’
23 Jan. '16 schreef V.E. zijn in memoriam Aletrino in de Amsterdammer. Toen dit negen jaar later werd opgenomen in zijn bundel Langs den Weg, was zijn visie op zijn vriend aanmerkelijk ongunstiger geworden. In de inleiding staat: ‘Aletrino was een zwak denker en zwak karakter. Hij kon niet tot dieper inzicht komen dan tot een mild goedhartig atheïsme.’ Had V.E.'s overgang tot het Katholicisme dit oordeel beinvloed? Heerenveen. S.M. Noach. |
|