Kroniek en kritiek.
De naamvals-n bij namen van mannelijke personen en dieren is onaanvaardbaar èn op wetenschappelijke èn op paedagogische gronden.
Met deze titel verscheen onlangs een beknopte brochure van C.G.N. de Vooys (Purmerend - J. Muusses - 1941), die op ruime schaal verspreid werd. Op de inhoud, voor het belangrijkste deel aan deze zelfde rubriek van ons tijdschrift ontleend, behoeven wij hier niet terug te komen. Alleen willen wij onze verwondering uitspreken dat nog zo vele taalkundigen, hoewel met ons overtuigd van de juistheid van deze stelling, ook in eigen schrijfpraktijk gedwee de regel toepassen, die zij in hun onderwijspraktijk genoodzaakt zijn te volgen. Daarvoor bestaat m.i. geen enkele reden. Men neemt wel aan, dat die ‘seksuele’-n vanzelf en geleidelijk zal verdwijnen, maar dat zal een lange lijdensgeschiedenis zijn, als de tegenstanders niet metterdaad de afschaffing bevorderen door er geen gezag aan te verlenen. Elke spelling-vereenvoudiging moet op een compromis berusten; voor een nieuwe ‘regeling’ van het taalkundig geslacht ontbreekt elke grondslag. Levendig herinner ik mij nog een uitspraak van wijlen Prof. J.H. Kern: voor elk aannemelijk compromis in zake spelling zou ik te vinden zijn, maar de naamvals-n schrijf ik nooit meer. Wij zouden de bovenbedoelde ‘meegaanden’ de vraag willen stellen: indien eens besloten werd, een willekeurige nieuwe geslachtslijst (b.v. die van Kluyver-Muller, of van Van Ginneken) officieel in te voeren, zoudt u dan voortaan bij elke brief, bij elk geschrift, ijverig gaan naslaan of u soms ‘taalfouten’ maakt door van die lijst of van de daarmee overeenkomende voornaamwoordelijke aanduiding af te wijken? Mij dunkt dat het antwoord van de meesten ontkennend zou luiden. De overwinning van de vereenvoudigde spelling is voor het grootste deel te danken aan de vasthoudendheid van de vereenvoudigers-met-de-daad. Laat dan ook in de strijd tegen de seksuele-n de leuze gelden: Leringen wekken, maar voorbeelden trekken!
C.d.V.