De Nieuwe Taalgids. Jaargang 35
(1941)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Interjecties op drift.Als gemeenschappelijk formeel kenmerk van de heterogene groep woorden die men onder de naam tussenwerpsels samenvat, wordt gewoonlijk genoemd dat zij de structuur van de zin, waarbij ze dienst doen, niet beïnvloeden: ze zijn syntactisch functieloos, asyntactisch. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ze buiten het betekenisverband van de zin staan. In 't algemeen geven zij de houding van de spreker aan tegenover de zinsinhoud; als zodanig behoren ze dus tot de categorie modaliteit (dit geldt, hoewel in geringere mate, òòk voor de klanknabootsingen). Een bijwoord van modaliteit kan gemakkelijk tot interjectie worden: we zijn gelukkig nog net op tijd! en daarnaast, met een pauze en bijzondere intonatie, we zijn - gelukkig! - nog net op tijd. Wat is het verschil tussen een voldaan: Hè, hè!, we zijn nog net op tijd en Gelukkig!, we zijn nog net op tijd. Beide vooropgeplaatste uitroepen zijn asyntactisch. Hoe enkel pauze en intonatie hier de grenzen kunnen leggen, blijkt ook uit: we zijn op tijd gelukkig en we zijn op tijd, gelukkig! (hoera!). Mijn bedoeling is te wijzen op omgekeerde overgangen, die naar het mij voorkomt, grotendeels modern zijn. In de eerste plaats: interjectie wordt bijwoord van wijze, modaliteit of graadGa naar voetnoot1). O en och behoren tot de oude interjecties: O, och! het was zo dwaas. Maar nu: het was o zo dwaas, och zo droevig enz. Men voelt de neiging om dit o en och bijwoorden van graad te noemen of wil men, bijwoorden die een affectief element toe- | |
[pagina 223]
| |
voegen aan het versterkingswoord zo. Het Wdb. dat dit geval noemt, geeft het volgende vb. uit een gedicht van Beets: Hun grafjes zijn vlak bij elkaar
En o! zoo dicht bij moeders huisje.
Hier is, dunkt me, o al ingelijfd in de syntactische structuur van de zin; alleen suggereert het uitroepteken (dat hier toch het natuurlijke lezen in de weg staat) nog de oorspronkelijke afgescheiden positie van o. Dit is het enige vb. dat het Wdb. geeft van de in hedendaagse taal gewone wending. In het Fries zegt men wel op een vraag als: hoe gaat het hem? net o! sa bêst, waar een Hollander zou zeggen: het houdt niet over, matigjes. Ook dit is geen interjectie meer, al zet het Fr. Wdb. een ! achter oGa naar voetnoot1). Het tussenwerpsel helaas kan vóór aan de zin staan, achteraan en ook midden in de zin. Interjecties hebben lang niet alle een dergelijke bewegelijkheid. Naast: helaas! hij was weer te laat, waar uit de woordschikkîng van de zin duidelijk blijkt dat helaas asyntactisch, dus tussenwerpsel is, kennen we ook: helaas was hij weer te laat, waar helaas, net als een gewoon bijwoord, de structuur van de zin beïnvloedt. Helaas is hier bijw. van modaliteit, staat op een lijn met ongelukkig, ongelukkigerwijze, tot mijn spijtGa naar voetnoot2). De minder gebruikelijke bijvormen eilaas, eilacy kennen, meen ik, deze overgang niet; jammer evenmin. Het Ndl. Wdb. noemt ja als ‘bijwoord en uitroep (tussen werpsel) van bevestiging of verzekering, of van nadruk’, zonder de twee rubrieken te onderscheiden. Dat zal practisch ook lastig, en mogelijk ook van niet te groot belang zijnGa naar voetnoot3). Het loont toch wel de moeite een paar gevallen te noemen, waar ja toch stellig geheel bijwoord is geworden. In de eerste plaats dan het modale ja dat het Gronings (het Saksisch in 't algemeen?) kent in zinnen als: Hai het ja zien uterste best doan; ik heb joe 't ja zegd (immers, toch). Zoals men weet, kent ook het Duits dit gebruik. Hier is de bevestigingspartikel tot modaal bijwoord, in de zin, geworden. Middelnederlandse | |
[pagina 224]
| |
teksten kennen reeds dit gebruik van ja, ook in zo ver gaande verzwakking dat Verdam het expletief noemt (Mnl. Wdb. III, 979)Ga naar voetnoot1). Ook in de bekende verbinding van ja + enclitisch ne, die steeds aan 't hoofd van de zin staat, en die men kan vertalen met dan niet (jane gebiedet onse wet: gebiedt onze wet dit dan niet, onze wet gebiedt dit immers), zal toch wel niets van de intonatie en afscheiding die een interjectie kenmerkt, zijn overgebleven. Het Ndl. Wdb. wijdt een afzonderlijke bespreking aan de gevallen, waar ja in het zinsverband is ingevoegd; men vindt verschillende vbb. van dit ja (immers) ‘dikwijls een soort van stopwoord’, zegt het Wdb. bij Marnix, Cats, Camphuyzen enz., ook bij Bilderdijk. Mij onbekend is het gewestelijk gebruik van ja vòòr zo in vergelijkingen, met de betekenis al, wel. Het Wdb. haalt aan uit Van Dale: ik bleef ja zoo lief thuis. Dit zij genoeg om te bewijzen dat ook de bevestigingspartikel ja zich in de zinsstructuur heeft kunnen dringen. Ook dit moet natuurlijk secundair zijn; maar het is over een groot gebied en vroeg gebeurd. De Vooys wijst aan het slot van zijn artikel over tussenwerpsels (N. Tg. XXIV, 47) op geluidsnabootsingen die de gevoelsuiting naderen: boem! pats! rrt! en dergelijke. Ook deze kunnen gemakkelijk hun asyntactische houding opgeven: Naast: pats! daar ging de deur dicht staat pats ging de deur dicht; verder: roef vloog hij de trap af; klets viel hij in het water; floep draaide hij de kraan dicht, enz. Hier kan een element van wijze, dat toch ook in deze woorden zit, meer naar voren komen; en men heeft dan het recht ze affectieve bijwoorden van wijze te noemen. Zonderling gedraagt zich pardoes in verband met zijn vermoedelijk onomatopeïsche oorsprong (zie Franck-Van Wijk). Ik gebruik het niet anders dan als bijwoord van wijze: hij sprong pardoes in 't water; wou je maar zo pardoes weglopen? Ik vind in woordenboeken: pardoes! daar lag hij, wat mij enigszins vreemd klinkt. Het is het enige voorbeeld dat het Ndl. Wdb. geeft van de klanknabootsende interjectie (althans voor het Noordnederlands), die hier ‘een doffe, plotselinge slag of smak’ verklankt (de cursivering is van mij). Laat ik eindigen met deze interjectie, die wel ver op drift is geraakt. Amsterdam, Maart 1941. A.A. Verdenius. |
|