De Nieuwe Taalgids. Jaargang 35
(1941)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIemand aanhouden
| |
[pagina 221]
| |
Griet Slim wol graech fammen (meisje) oanhâlde = ‘te haren huize ontvangen (om er voordeel van te hebben’). Ter Laan noemt in zijn Gron. Wdb. een werkw. aanhṑln̥ met de betekenis: trekken door vriendelijke ontvangst en gezellige omgang: 't Is doar n̥ hoeske van hṑl aan. Ik kom nu tot het Hollands van Vondels tijd, dat Vondel wel beter en vollediger zal hebben gekend dan wij: In de Schijnheiligh wordt van ‘gemeene panlickers en kakelaars’ gezegd: ‘De luy steeckter de walligh af hier in den Haegh’: Met haer slempery van slocken, suypen, spouwen
So maken sy infaam degeen die haer aanhouwen.
Bij dit aanhouden behoort een zelfst. nw. aanhouster. In Frick in 't Veurhuis wordt twee lichte vrouwen toegevoegd: onze Lievenheer achtje niet; je bint maer een diel uytsuypsters, en aenhouster (sic) van goe luy'er kinderen. Men ziet welke ongunstige bijbetekenis het woord heeft gekregen. Die blijkt ook duidelijk uit een andere passage in dezelfde klucht van Tengnagel: Twee meisjes van losse zeden maken aanspraak op dezelfde jonkman. De een verwijt de ander dat ze op gemene wijze getracht heeft hem aan haar te onttroggelen en scheldt haar uit voor: karonje, aanhouster, ritseteef enz. Men mag hier vertalen: gemene verleidster. Verder hebben het Gronings en Fries een subst. aanhṑld, oanhâld. Ter Laan geeft: aanhṑld hebm̥ (bie) = gezellige omgang vinden: As knechtn̥ gain aanhṑold vinn̥ bie boer, dan loopm̥ ze 's oavms bie 't pad (als de knechts geen gezellig te huis hebben bij hun boer, dan lopen ze 's avonds langs de straat, de weg). Het Fries kent oanhâld (steun, gezelligheid) habbe (oan): in minske wol njonkelytsen (langzamerhand) in oanhâld ha (een echtgenoot); Hy hie (had) gâns oanhâld oan dat bern (kind). Zou ook dit woord niet behoren bij ‘aanhouden’ in passieve zin? Het oudere Nederlands kent ook een subst. aanhoud, dat het Ndl. Wdb. brengt bij aanhouden = onderweg stilhouden, dus bij een intr. werkw. Eén voorbeeld: dervende aanhoudt en voedsel (uit Hooft's Hist.); ‘rustplaats, wijkplaats’. De betekenissen van het Fries-Groningse aanhoud en dit laatste woord kunnen elkaar naderen. Laat ik eindigen met er op te wijzen dat het Wdb. ook een trans. aanhouden noemt, dat in betekenis nadert tot het hierboven besprokene (zie kol. 178 onderaan, kol. 179) Amsterdam, Jan. 1941. A.A. Verdenius. |
|