De Nieuwe Taalgids. Jaargang 35
(1941)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKroniek en kritlek.‘Schrijftaal’-eenheid tussen Noord- en Zuid-Nederland in gevaar? In de Verslagen der Koninklijke Vlaamsche Academie (Juli 1940) verscheen een degelijke en leerzame verhandeling van Dr. W. Couvreur: De tegenstelling Nederlandsch-Vlaamsch en de spellinghervormingen 1844 en 1864. Als waardevolle bijdrage tot de Zuid-Nederlandse taalgeschiedenis, aansluitend bij Maurits Sabbe's bijdragen op dit terrein, begroeten wij deze studie met ingenomenheid. Een bezwaar hebben wij echter tegen de strekking die uit het slot naar voren komt. Couvreur's betoog luidt: vooruitziende Vlamingen hebben steeds gestreden voor schrijftaaleenheid met Noord-Nederland. In 1844 en 1864 hebben zij de overwinning behaald op het taalpartikularisme. Daarna heeft ‘een Grootnederlandsche cultuurgolf het Vlaamsche particularisme weggespoeld. Het “Nieuw Belgisch Vlaemsch” is doodgebloed in de taalparticularistische oasen van West-Vlaanderen’ (blz. 318). Nu ‘schrijdt de Vlaamsche beweging voort in het teeken van cultureele verbondenheid met het Noorden’ (blz. 319). ‘Moge andermaal, door het streven der Hollandsche vereenvoudigers, de schrijftaaleenheid in onze Lage Landen niet worden bedreigd!’ (blz. 320). Zoals de toestand nu is, ‘blijkt vooral Zuid-Nederland de hechtste waarborg voor het behoud van de Nederlandsche taalnorm te zijn’. | |
[pagina 183]
| |
De grondgedachte van dit betoog is deze: als de ‘schrijftaal’, d.w.g. da taal-op-papier so streng mogelijk geuniformeerd is, volgt de beschaafd gesproken taal geleidelijk en vanzelf. Daar stellen wij tegenover: voor duurzame en karaktervolle eenheid van verzorgde geschreven taal is een gemeenschappelijk beschaafd-gespröken taal de hechtste waarborg en de beste grondslag. Wij verlangen dus iets anders, iets méér dan de schrijftaalnorm. Misschien kon men daar tevreden mee zijn bij een laag kultuurpeil, een gebrekkig onderwijs, weinig persoonlijk contact en weinig vormelijke omgang - gelijk in het Vlaamse leven vóór 1830 - maar dan bleef ook het correcte taalgebruik het privilege van een kleine kring van intellectuelen. In de laatste halve eeuw heeft het inzicht veld gewonnen, dat het eerst-nodige is: een beschaafd gesproken taal, zich aanpassend aan het algemene Nederlands. Dank zij de voorgang van Willem de Vreese en vele van zijn volgelingen, heeft dit streven, langs de weg van het verbeterd onderwijs, grote winst opgeleverd. Menige ontwikkelde Vlaming - de Vlaamse kongressen bewijzen het! - spreekt voortreffelijk Nederlands, niet in alle opzichten eenvorming met dat van de Noordeling, maar in zijn soort minstens even goed. Tussen dit Nederlands en de ‘taalnorm’ die Couvreur bedoelt, ligt dezelfde kloof die de vereenvoudigers willen dempen, voor welk streven ze, van 't begin af, waardering vonden bij paedagogen en taalgeleerden in het ZuidenGa naar voetnoot1). Genus-onderscheid openbaart zich bijna uitsluitend in de voornaamwoordelijke aanduiding en in enkele n's bij vaste uitdrukkingenGa naar voetnoot2), niet in de classicistische naamvalsvormen: een beschaafd sprekend Vlaming - tenzij hij papieren vormen voorleest - spreekt niet van den man, en kent geen relatief dien of vragend wien. De moeilijkheden van een op uitheemse leest geschoeide grammatica blijken bij minder geoefenden uit de vele zonden tegen de officiële schrijfwijze, die in het Zuiden niet minder talrijk zijn dan in het NoordenGa naar voetnoot3). Het zou aan het Nederlands onderwijs in Vlaanderen stellig | |
[pagina 184]
| |
ten goede komen, als ook daar wat ballast opgeruimd werd! Als Couvreur eens enige jaren onderwijspraktijk had gehad, zou hij daar even zeer van overtuigd zijn als onze leraren en onderwijzer. Het is begrijpelijk dat ook in België herhaaldelijk onderwijzersverenigingen op invoering van de nieuwe schrijfwijze aangedrongen hebben. Couvreur's pleidooi voor een schrijftaalnorm ligt meer in de lijn van een Franse dan van een Nederlandse taalbeschouwing. Een Fransman zal het afkeuren, als uit iemands geschreven taal duidelijk blijkt of hij uit het Noorden of uit het Zuiden van het land afkomstig is. Die opvatting, streng genomen, is on-Nederlands. Dat wil niet zeggen dat wij het particularisme verdedigen. Het verwerpen van een algemeen beschaafd-gesproken Nederlands door de Westvlamingen hebben ook wij beslist afgekeurdGa naar voetnoot1). Maar het Westvlaams van Gezelle heeft als een ferment gewerkt: het heeft ook in andere kringen een dodende eenvormigheid doen wijken voor een niet alleen geoorloofde, maar wenselijke verscheidenheid. Het is een feit dat Zuid-Nederlandse schrijvers in het Noorden eerst volle waardering gevonden hebben, toen hun taalgebruik een eigen karakter ging vertonen. Prudens van Duyse en Ledegank schreven een taal die nauwelijks van die der Hollanders te onderscheiden was. Vermeylen en Van de Woestijne zijn dadelijk aan taal en stijl als Zuid-Nederlanders te herkennen. Zelfs een volksdichter als Theodoor van Rijswijck komt in zijn taal dichter bij de Noord-Nederlandse ‘schrijftaalnorm’ dan René de Clercq. Volgens de opvatting van Couvreur zou dat achteruitgang betekenen, inbreuk op de ‘cultureele verbondenheid’. Nu zal hij tegenwerpen: dat geldt niet voor de taal van de kunstenaar, die uiteraard iets individueels heeft, en zich niet naar de norm voor het algemene gebruik behoeft te richten. Maar is niet in mindere mate hetzelfde op te merken in zakelijk, wetenschappelijk, officieel taalgebruik? De gelijkenis met soortgelijke taal in het Noorden is weliswaar groter, maar er bestaat meer schakering dan de oppervlakkige waarnemer opmerkt. Dr. Couvreur heeft een verzorgde stijl: verscheiden bladzijden hadden even goed van een Noord-Nederlandse geleerde afkomstig kunnen zijn, maar de Vlaming kijkt om de hoek als hij schrijft: | |
[pagina 185]
| |
iemand ‘een verwijt toesturen’, ‘de aandacht op iets roepen’, de ‘gekende Flamingant’. Misschien zal hij zeggen: dat is mij ontsnapt, ik zal in 't vervolg ook in het woordgebruik de ‘cultureele verbondenheid’ meer in acht nemen! Laat hij echter overtuigd zijn, dat wij het hem allerminst kwalijk nemen, als hij uitdrukkingen gebruikt die in het Zuiden algemeen gangbaar zijn. Van die verschillen in woordgebruik (vooral ook conjuncties en praeposities), in vormen (b.v. conjunctieven, onder invloed van Franse stijl), in syntactische verschijnselen en semantische kleur (b.v. ‘beroerde’ tijden) zou eens een grondige studie gemaakt moeten worden. Dan zou blijken dat dit alles veel meer opvallend is, dan de enkele malen dat de Vlaming ze of den schrijft, tegenover hij of de van de Hollander, wat door sommigen al geschuwd wordt als een gevaarlijk verbreken van de taaleenheid! Ook op een nieuwe grondslag en met soepeler normen is een hechte waarborg voor de Nederlandse taaleenheid mogelijk.
Zij-kultuur. Naast de bekende haar-kultuur woekert bij menige schrijver de zij-kultuur. Onze lezers moeten er eens op letten, hoe vaak men zij leest, waar een stilist die zich niet door ‘spraakkunst’-regels in de war laat brengen, spontaan hct zou gebruiken. Van de jeugd sprekende, zal men nooit zeggen: ‘Zij, maar “Het is het onbezorgdste deel van het leven”, of van een reis, niet Zij, maar Het (of dat alles) blijft mij steeds in het geheugen. De wisseling met het nadrukkelijke dat bewijst dat in zulke gevallen het (t) niet-gelijk Den Hertog meent - een persoonlijk maar een verzwakt aanwijzend voornaamwoord is. Ik geef hier slechts een paar voorbeelden die ik in de laatste dagen uit gedrukte stukken optekende. Ze zijn gemakkelijk met vele te vermeerderen: “Het is de uitgave aan te zien dat zij (l. het) een slordige nadruk is”. - Een van Beethoven's markantste persoonlijke karaktertrekken is: heroiek. Zij (l. het) is een deel van zijn wezen’. - ‘Hij moet zijn invrijheidstelling afwachten. Zij (l. het) zal ongetwijfeld wel spoedig komen’ (l. gebeuren). Wij maken deze opmerking niet alleen om te bevestigen wat Gerlach Royen schreef: ‘Goede stilisten zullen intuïtief “onnederlandse” pronomina vermijden’, maar ook omdat het gevaar niet denkbeeldig is, dat bij kunstmatige voorschriften omtrent voornaamwoordelijke aanduiding, door oefeningen-fabrikanten zulke zij's ingestudeerd zouden worden. C.G.N. de Vooys. |
|