De Nieuwe Taalgids. Jaargang 35
(1941)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOnevenredig belang.Met de uitgave van zijn boek over de ‘Dichters der Reformatie in de zestiende eeuw’Ga naar voetnoot2) heeft Dr. W.A.P. Smit als protestant op voortreffelijke wijze het werk van zijn katholieke vriend en tegenstander Anton van Duinkerken aangevuld en gecritiseerd. Met vooropstelling van mijn bewondering voor de kennis en het geduld van de samensteller, wil ik toch allereerst enige punten bespreken, die juist bij herlezing mij bleven hinderen. Wanneer iemand uitvoerig de delen en de functies behandelt van het menselijk oor, is het bij een goed docent misschien mogelijk, tenslotte dit lichaamsdeel zó geanalyseerd te krijgen, dat de synthese vanzelf voor ieder volgt. Maar de studenten zijn allen, eer de bespreking begint, geheel op de hoogte van de positie die het oor inneemt aan het hoofd, en het hoofd aan het lichaam van de mens. En weinig waarschijnlijk moet het worden geacht, dat een hooggeleerd docent óók allerlei gedeelten van wat niet meer tot zijn onderwerp behoort, zal kunnen in- | |
[pagina 171]
| |
palmen, zonder dat zijn hoorders weten wáár hij de grenzen overschrijdt. De Reformatie, hoe belangrijk ook voor ons volksbestel in de zestiende en zeventiende eeuw, en hoe beslissend als factor in het historische pleit dat over onze nationale zelfstandigheid en autochthone beschaving heeft beslist, - de Reformatie is niet de enige stroming van die periode, en in de letterkunde wellicht niet eens de belangrijkste. Het grootste bezwaar, dat men tegen Dr. Smit kan hebben in zijn overzicht en bloemlezing, is het ontbreken van de algemene visie op de gehele eeuw, waarvan zijn speciale onderwerp een gedeelte vormt. Bij de schrijver zelf is deze visie natuurlijk niet afwezig, ook al blijft ze in het geschrift achterwege; maar voor zo ver zij uit kleine feiten valt na te gaan, lijkt ze mij zeer aanvechtbaar. Gemakkelijk te verklaren uit de antithese van Katholicisme en Hervorming, en niettemin fundamenteel onjuist acht ik het, de zestiende eeuw te zien als een strijd tussen twee standpunten. Het is tenminste een strijd tussen drie, en in de litteratuur zelfs tussen vier levensopvattingen geweest. Het eenvoudigst laat zich dit aantonen bij een figuur als Coornhert, die hier onder de dichters der Reformatie wordt opgenomen, ofschoon bij de Coornhertherdenking van katholieke zijde voor zijn ‘Rooms eerherstel’ is gepleit. De moeilijkheid ligt in de misvatting als zouden Hervorming en Katholicisme een volstrekte tegenstelling vormen, die álle punten van de godsdienst betreft. Het behoeft geen betoog, dat voor een overtuigd Calvinist de verschillen het belangrijkst zijn. Maar naast degenen die hun heil hebben gegrond op het contrasterende dogma zijn er in de zestiende eeuw mét en nà Erasmus tientallen christenen geweest, die de eenheid hebben gevoeld als hoogste waarde, en die aan de dogmata niet méér dan een betrekkelijk recht hebben toegekend. Wie dit niet aanvaardt als een ‘derde’ standpunt, in wezen zó afzonderlijk van de twee overige dat ook een of ander feit van nog-tot-dekerk-te-behoren nauwelijks als argument geldigheid verdient, wringt de geschiedkundige groei van onze Nederlandse geest in een schematische starheid, die evenzeer strijdt met de psychologische werkelijkheid van wat men heden tasten en voelen kan, als met de bewijsbare overtuigingen van een gehele reeks werkers en denkers, dichters en christelijke ethici, van Erasmus tot de jonge Vondel, om ons maar te beperken binnen het besproken tijdvak. | |
[pagina 172]
| |
Maar zelfs komt het mij voor, dat naast de twee dogmatische en het ene ondogmatische standpunt, de zestiende eeuw zeer duidelijk de vierde mogelijkheid heeft gekend: het artistieke criterium als levensbelang. Er zijn dichters geweest, zoals Jan van der Noot, die hun bepaalde norm van schoonheid hebben gevoeld als opperste wet en wens, en die, ook als zij geïnspireerd werden door religieuze ontroeringen, allermeest de pracht van klank, de volheid van rijm, de subtiliteit van ritme, de bouw van de strofe nastreefden en verzorgden. Zo is dus de dichtkunst van de Reformatie één terrein van het vierdelige gebied der zestiende eeuwse letteren; en zonder twijfel zou meer dan een enkel gedicht en zelfs meer dan een enkele dichter, die hier door Dr. Smit geplaatst zijn binnen de reformatorische poëzie, zich beter thuis gevoelen in één der ándere provincies, mits niet de Katholieke. Uitgaande, niet van de letteren maar van het geloof, en gedreven door een onbewuste begeerte om zijn onderwerp zo rijk en veelzijdig mogelijk te maken, moest de samensteller wel komen tot een overzicht en een bloemlezing, die leerzaam en belangrijk maar door hun onevenredigheid toch niet geheel overtuigend blijken. - Doch het werk aanvaardend zoals het is uitgevallen: met wélk een zorg en hoeveel smaak is hier dan een keuze bijeengebracht van zelden-bestudeerde en moeilijk-achterhaalbare poëzie! Zijn er bladzijden die wellicht uit godsdienstig oogpunt meer merkwaardig dan uit letterkundig fraai mogen heten, er zijn ook vele, die in beide opzichten gelijkelijk hun betekenis bezitten en waarvan de herontdekking een verrijking mag heten van onze litteratuur. Met twee zulke voortreffelijke eenzijdige bloemlezingen als van Dr. Smit en Prof. Van Duinkerken voor ogen - misschien toch meer voortreffelijk dóór dan ondanks hun eenzijdigheid - zou men de wens vervuld willen zien, om de àlzijdigheid van de zestiende eeuw óók bewezen te krijgen door studies over de christelijk-humanistische gezindheid en over de strikt-artistieke Rederijkers- en Renaissance-stroming, en de conclusies gedocumenteerd met een deskundige keur uit de toenmalige poëzie.
G. Stuiveling. |
|