De Nieuwe Taalgids. Jaargang 35
(1941)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Uit de tijdschriften.
| |
[pagina 141]
| |
nummer van het tijdschrift Criterium. - In de afdeling Boekbespreking beoordeelt G. Knuvelder o.a. de Dichters der reformatie van W.A.P. Smit, de bloemlezing Protestantse poëzie van K. Heeroma, en de Historische Schets van C.G.N. de Vooys-Stuiveling. Febr. In de Kroniek der Poëzie beoordeelt Jos. Panhuysen Het Schiereiland van Clara Eggink. - H. Weytens geeft een uitvoerige beschouwing over de roman Het leesgezelschap van Diepenbeek, door P. van Limburg Brouwer, onlangs in de Bibl. der Ned. Letteren herdrukt.
Studien. Katholiek Cultureel Tijdschrift. Jan. Een artikel Zuiver Nederlandsch van G. van Woesik S.J. handelt voornamelijk over het wezen van taal en over het beang van de moedertaal voor volk en staat. - Joh. Heesterbeek S.J. geeft korte aantekeningen over Nederlandse romans van de laatste tijd.
Tijdschrift voor Taal en Letteren XXVIII, afl. 4. L.C. Michels levert een Bijdrage tot de kennis der bronnen van Kiliaen, waarbij hij in het biezonder nagaat wat Kiliaen te danken kan hebben aan Simon Pelgrom's Synonymorum Sylva. - Jop Polman wijst vele leemten aan in een Zuid-Nederlandse volksliederenuitgave (Belangrijk materiaal in slordige publicaties). - V. Verstegen O.F.M. geeft een studie over een zeventiende-eeuws liedboek, samengesteld door de Jezuiet P.B. van Bauhuysen en getiteld Het prieel der gheestelycke melodie, waarvan de betekenis z.i. onderschat is. - A. Tuinstra beproeft een interpretatie van Een Maastrichts wederdoperslied?, dagtekenend uit 1532, waarvan de tekst gebrekkig overgeleverd is. - Br. Edgard Heynen publiceert een nog onbekende redaktie van de veel voorkomende Preek op den gulden berg, ter aanvulling van Pater Axters' artikel in ditzelfde tijdschrift. - H.H. Knippenberg beoordeelt de tweede druk van Malherbe's proefschrift over Humor in die algemeen en sy uiting in die Afrikaanse Letterkunde.
Tijdschrift voor Levende Talen VI, afl. 6. Fr. Closset, redakteur van dit Belgische tijdschrift, geeft een uitvoerig waarderend artikel met een overzicht van het werk van H. Marsman, Menno ter Braak en E. Du Perron. - J. van Mulders wijst op Een Honderdtal Bedriegertjes, namelijk: Les ‘mots perfides’ du vocabulaire néerlandais: woorden die òf schijnbaar òf verouderd Frans zijn, naast het tegenwoordige Franse equivalent. | |
[pagina 142]
| |
Onze Taaltuin. Jan. W. Dols behandelt uitvoerig Een phonologisch probleem der Limburgsche dialecten, nl. de woord-phonologische rol die de intonatie speelt. Daaraan knoopt Jac. van Ginneken een opmerking vast over De grondslagen der phonologie. - E. de Fremery bestudeerde De structuur van het ‘vrije’ vers bij H. Marsman. - A. Weynen beoordeelt het proefschrift van F.L. Zwaan: Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst. Febr. Jac. van Ginneken bewijst dat De Spieghel der menscheliker behoudenisse in Nederland alom gelezen werd. - N. van Wijk schrijft over ‘Silbenschnitt’ en quantiteit. - Johan Renders maakt Opmerkingen omtrent Noord-Brabantsche verkleinwoorden, ter verbetering en aanvulling van Dr. Pée's bekende studie. - Jo Daan tekende Taalkaarten voor de woorden buik en kuit.
Dietsche Warande en Belfort. Juni-Juli. André Demedts herdenkt de dichter en Flamingant Albrecht Rodenbach: Zestig jaar na Rodenbach's dood (1880-1940). - Pierre van Valkenhoff schrijft een artikel Vondels beeld bij Anton van Duinkerken, waarin hij Van Duinkerken's verdiensten voor de Vondelstudie, op grond van zijn geschriften, uiteenzet.
De Vlaamsche Gids. Aug.-Sept. Jan Schepens vestigt de aandacht op de werken en de betekenis van De ketter Vestdijk. H. van Tichelen kondigt Een nieuwe geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden aan, naar aanleiding van het verschenen eerste deel door J. van Mierlo. W. van Eeghem besluit zijn artikel over Contrabandetooneel circa 1600, nl. acht toneelstukjes van circa 1550 en 1584, in afschrift bewaard in een album van Adriaan Wils (± 1600). De Kroniek van het proza, van H. van Tichelen bevat korte besprekingen van een aantal werken, o.a. van Toussaint van Boelaere, Jan Greshoff en Nico van Suchtelen. Na deze 28ste jaargang zal een nieuwe ‘vooralsnog’ niet verschijnen.
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Dec. 1939. Uit de nalatenschap van Leonard Willems werd een bijdrage gepubliceerd Over Reinaert II, vs. 7587 en den Vlaamschen oorsprong van Reinaert II. - Een breed opgezette studie van R. Verdeyen is getiteld: Petrus Dasypodius en Antonius Schorus. Bijdrage tot de studie van de lexicographie en het humanisme. Jan.-Febr. J. Salsman wijst op Gedichten van Poirters | |
[pagina 143]
| |
in de ‘Afbeeldinghe van d'eerste eeuwe’ die hij met latere redakties vergelijkt. - A. Carnoy onderzocht Curiosa onder de taalkundige doubletten in de Vlaamsche Toponymie, nl. die van Frankische en van Romaanse oorsprong, die soms schijnbaar onverenigbaar zijn. Maart. Prosper Arents verzamelde bibliografische gegevens voor een overzicht van Zuidnederlandsche Vondeldrukken en Vondelstudies. April. J. van Mierlo betoogt dat De dichter van Elckerlijc stellig Petrus Dorlandus of Petrus Doorlant is. - J. Salsman betoogt opnieuw dat Vondels Bekeeringsjaar op 1641 te stellen is. - Jan Lindemans maakte een studie van Het praefix ver in familienamen. Daarbij bleek verwarring tussen ver (= vrouw) en ver als samentrekking van van der, dat ook wel deftigheidshalve er voor in de plaats gesteld werd. Juli-Aug. Walter Couvreur publiceert een degelijk gedokumenteerde bijdrage over De tegenstelling Nederlandsch-Vlaamsch en de spellinghervormingen 1844 en 1864. - Emmanuel de Bom vraagt aandacht voor Sam. G. van der Vijgh, een jong en vergeten talent.
Vondel-kroniek. Dec. B.H. Molkenboer herdenkt en prijst Het Vondelwerk van Dr. Moller. - Jos. Vandervelden gaat na, welke invloed H. de Groot's Christus Patiens gehad heeft op het werk van Vondel, reeds toen hij zijn Pascha schreefGa naar voetnoot1). (Vondels ‘eer en danckbaerheit’). - W. Kramer onderzocht uitvoerig De sententies in Vondels drama's. Onder de Kantteekeningen oordeelt Molkenboer ongunstig over de Amsterdamse opvoering van Peter en Pauwels.
Taal en Leven. Febr. In een opstel Nieuwe Jeugd knoopt Ph. J. Simons aan de tiende Jeugdwedstrijd in Welsprekendheid een taalkundige beschouwing vast: hij gaat de verhouding na van wat hij ‘zinskreet’ noemt tot de ‘taalredelijkheid’. Komen die tot harmonie, dan wordt de ware ‘welsprekendheid’ bereikt. - Gerlach Royen besluit zijn artikel over Piet- en andere luttigheden. Hij toont aan dat ook visuele aanduidingen of onderscheidingen met auditieve faktoren kunnen samenhangen, en dan van taalkundig belang zijn. Zijn betoog wordt met tal van voorbeelden, in allerlei variatie, toegelicht, voornamelijk om | |
[pagina 144]
| |
de ‘hakmesstilistiek’ aan de kaak te stellen. - Uit de rubriek Kroniek en Kritiek vermelden wij de juiste kritiek op on-Nederlandse stijl, die Kruisinga oefent onder het opschrift Onderwijs in Nederlandse zin.
Neophilologus. XXVI, afl. 2. J.H. Scholte (De Wetenschap der poëzie) geeft een breed overzicht van het Standaardwerk Die Wissenschaft von der Dichtung, door Julius Petersen, waarvan het eerste deel in 1939 verschenen is, en het tweede deel voorbereid wordt. - E.R. Tigg antwoordt opnieuw bevestigend op de vraag Is Elckerlijc prior to Everyman? met klem van argumenten, voornamelijk aan de rijmen ontleend.
Paedagogische Studiën. Febr. J.A. Meyers vraagt nog eens aandacht voor Het eerste Nederlandse boek over de Fonetiek, nl. de Spreeckonst van Montanus (1635), als verdienstelijk origineel werkGa naar voetnoot1).
Historisch Tijdschrift. XIX. J.D.M. Cornelissen schrijft over Marnix en de tuinbouw. Hij toont aan dat de belangstelling die Marnix te West-Souburg toonde voor de tuin en de planten geen ongewoon verschijnsel is onder de humanisten; dat het nauw samenhangt met de klassieke litteratuur en met de idealisering van het buitenleven in de renaissance-tijd, o.a. ook bij Ph. van Borsselen en Jacob Cats. Daarbij komt ook de allegorie van de Bijencorf ter sprake.
English Studies. Febr. In een artikel Elkerlije-Everyman betoogt R.W. Zandvoort opnieuw dat het Nederlandse drama oorspronkelijk is.
Museum. Dec. J.W. Muller beoordeelt Vanden vos Reinaerde, in nieuwer Nederlandsch nagerijmd door J. van Dam. - J. Karsemeyer beoordeelt het proefschrift van J.H.J. Willems over J.P. Hasebroek. Febr. J.J. Mak beoordeelt de bloemlezing Middelnederlands Geestelijk Proza, samengesteld door C.C. de Bruin. - G. Gosses bespreekt, met Duitse tekst, de Friese studie van Douwe Kalma over Gysbert Japiks. C.d.V. |
|