De Nieuwe Taalgids. Jaargang 35
(1941)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.Protestantse poëzie der 16de en 17de eeuw. Deel I, verzorgd door Dr K. Heeroma (Bibliotheek der Nederlandse Letteren. Amsterdam - N.V. Uitgevers-Mij ‘Elsevier’ - 1940).Voor deze breed opgezette bloemlezing schreef Dr Heeroma een uitstekende Inleiding (blz. I-XXV). Hij zet uiteen dat het begrip ‘Protestantse poëzie’, vooral in de eerste periode, niet scherp te omlijnen is. Het Calvinisme heeft ‘het geestelijk lied als uiting van een gemeente in zijn ontwikkeling gestuit.’ In de psalmberijmingen ziet de schr. niet meer dan ‘een literair-filologische oefening ter ere Gods’: daarom ontbreken in deze verzameling zowel de psalmen van Dathenus als die van Marnix. Of dit standpunt ten aanzien van Marnix juist is, valt m.i. te betwijfelen: men bedenke welke betekenis de psalmen en de bewerking daarvan in Vondel's leven gehad hebben! Naast het oude reformatorische geestelijke lied, dat in wezen volkslied was, staat dan het kunstlied, te onderscheiden in een ‘zingvers’ en het ‘lees’- of ‘voordrachtvers’, in de rederijkerstijd nog gemaniëreerd, later tot volle dichterlijke bloei gekomen. Achtereenvolgens worden dan de dichters beknopt gekarakteriseerd. De ereplaats krijgen Camphuysen en Revius, wier gedichten de helft van dit boekdeel vullen.Ga naar voetnoot1) Over het algemeen | |
[pagina 45]
| |
lijkt mij de keuze en de onderlinge evenredigheid gelukkig, al is de Protestantse Vondel met twee gedichten schraal vertegenwoordigd. Daarbij moet men echter bedenken dat de bloemlezer de dramatische en de emblematische kunst buitensloot. Wanneer het beloofde tweede deel ons een soortgelijke keuze brengt, o.a. uit Lodenstein en Jan Luyken, dan zullen we een waardevolle standaard-bloemlezing bezitten. De toelichting bij de teksten is zo sober mogelijk gehouden. Met juist inzicht en takt heeft de uitgever de plaatsen verklaard waar de tegenwoordige lezer zou kunnen struikelen, of waar het verband hem niet voor eigen verklaring de weg wees. Zelden stuitte ik op een onverklaarde plaats, die men licht zou kunnen misverstaan (b.v. op blz. 82: het woord, uit God gerezen = neergedaald). Soms zou een korte verantwoording van de gegeven verklaring niet overbodig geweest zijn. Menig lezer zal zich verwonderen, dat kraaltjes engelen kan betekenen (blz. 100), als hij niet weet dat kraal, uit koraal = koorknaap, zanger is. Hier en daar paste ook een korte zakelijke toelichting: Revius' Herderlied (blz. 164) is naar inhoud en bouw een vergeestelijking van het bekende pastorale lied uit Hooft's Granida. Dit zijn echter kleinigheden, die onze lof niet verminderen. C.d.V. |
|