De Nieuwe Taalgids. Jaargang 35
(1941)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Is dat goed Nederlands?
| |
[pagina 37]
| |
lang geleden reeds betoogd. Daarom vormt ook in ons Nederlands een dubbele ontkenning geen bevestiging (blz. 32), maar van ouds een versterkte ontkenning (b.v. ‘Ik heb er niets geen lust in’), al zal de schrijftucht die versterking vaak als onnodig doen vermijden. Eigenaardig is ook de opvatting dat een woord of een zinswending afkeurenswaardig en tegelijk ‘door het gebruik geijkt’ kan zijn (blz. 19, 22, 36, 62). Met Huydecoper toont dus de schrijver voor het gebruik, ook in de meest ontwikkelde kringen, ‘kleine achting’. Deze scherpe waarnemer knijpt dan de ogen dicht voor taalfeiten, waaraan zijn smaak of zijn logica aanstoot neemt. De algemeen gangbare en onberispelijke beleefdheidsvorm Neemt u plaats noemt hij ‘een gebruikelijke fout’. Een veel bereden stokpaardje is de afkeuring van de praeposities vanaf, vanuit, tot-en-met (blz. 46), alweer op grond van redenatie: af is geen voorzetsel dus(!) vanaf evenminGa naar voetnoot1). Bij de beoordeling van germanismen geeft eveneens niet het gebruik, maar de beredenering van de vorming de doorslag. Het volkomen ingeburgerde woord slagroom wordt op grond van de vorming verworpen, maar het nog geheel ongebruikelijke germanisme nederlage, voor magazijn, dépôt, als ‘goed Nederlands’ aangeprezen (blz. 55-56). Afwijkend plaatselijk beschaafd vindt in de ogen van deze taalcriticus geen genade, b.v. de Zuidelijke praepositie rond (blz. 30), de Noordelijke uitdrukking: Het komt voor mekaar = in orde (blz. 48); zitten blijven naast blijven zitten (blz. 49). Dat hangt weer samen met zijn opvatting van een gereglementeerde ‘schrijftaal’ naast een nonchalante ‘spreektaal’. Men zal wellicht mijn bezwaar tegen deze termen voor tweeërlei streng te scheiden ‘talen’ (blz. 53) beschouwen als een stokpaardje van mij, maar ook Charivarius zal moeten toegeven dat er velerlei ‘spreektaal’ is, van de familiaarste omgangstaal tot vormelijk | |
[pagina 38]
| |
taalgebruik, en velerlei ‘schrijftaal’, van een huiselijke brief tot archaïstisch of uiterst verzorgd letterkundig gebruik, d.w.z. dat er allerlei ‘gesproken schrijftaal’ en allerlei ‘geschreven spreektaal’ zou bestaan. Daaruit blijkt reeds dat deze verouderde termen, berustend op een verouderde taalbeschouwing, liever vermeden moesten worden. Vreemd is ook, dat een beoefenaar van het Engels nu nog de betwistbare classicistische stelling neer kan schrijven: ‘Een lenige buigzame taal is een taal die veel buigingsvormen heeft’ (blz. 67), en bij de beschouwing van Naamvallen (blz. 23) blijkens zijn formulering vorm en funktie niet voldoende onderscheidt. Een woord (b.v. hem) dat ‘in twee naamvallen staat’ of ‘werkwoorden die verschillende naamvallen vragen’ kent het Nederlands evenmin als het Engels. Bij ‘wenken’ aan leken is het ook niet ongevaarlijk, de regel onnauwkeurig te formuleren, of hen door vaagheid op een dwaalspoor te leiden. Ik bedoel b.v. ‘Vermijd het woord om zoveel mogelijk’ (blz. 41), al volgt daarop: ‘Uw taalgevoel zal u leiden’. In de gegeven voorbeelden en andere dergelijke zal menig Nederlander, om ritmische redenen, juist wèl om invoegen. Het beredeneren dat om hier gemist kan worden, wordt dan een averechtse wenk. Hetzelfde geldt voor de les: ‘Wees spaarzaam met uw leestekens; gebruik ze slechts in geval van onvermijdelijkheid - hoc minder hoe beter’ (blz. 99). Lees daarvoor: ‘Wees niet spaarzaam met leestekens voorzover ze werkelijk lees-tekens zijn, want dan zullen ze voor degenen die horende lezen, uw bedoeling verduidelijken.’ Na deze uiteenzetting van principiële bezwaren laten wij nog een reeks losse kritische kanttekeningen volgen: Blz. 9. Pleonasme komt niet alleen voor bij ‘slordige schrijvers’, maar ook bij Jantje Sekuur, een verre neef van Tante Betje. Let maar eens op overduidelijke ambtelijke stijl! Een geval dat Charivarius over het hoofd ziet, is b.v. het gebruik van terugwijzende possessieven, waar men met een lidwoord of een praepositie volstaan kan, b.v. De gemeenteraad besloot in zijn (1. de) vergadering van gisteren.... Dit besluit treedt in werking op de dag zijner (1. van) afkondiging. Ook de haar-kultuur, door Gerlach Royen gehekeld, hoort grotendeels in deze rubriek. Blz. 26. Dat ‘vreemde woorden een Nederlandse uitgang krijgen’ (b.v. gymnasiums) is slechts gedeeltelijk waar. Vgl. blz. 75, waar de schr. op de dubbele meervoudsvorm wijst. | |
[pagina 39]
| |
Blz. 26. Het prenomen wij, waar het bescheidener klinkt dan ik, heeft m.i. burgerecht gekregen. Blz. 38. Als men durft breken met de schoolse regel dat na een comparatief steeds dan volgt, zou de reaktiefout: dan na zo en even vanzelf verdwijnen. Wie als na een comparatief schrijft, is in goed gezelschap van toongevende auteurs uit het verleden en het heden. Blz. 39. dank weten is een oud gallicisme (savoir gré), door Charivarius onjuist als oorspronkelijk Nederlands verklaard. Blz. 49. Tante Betje leest te weinig Duitse boeken en handelsbrieven om een ‘kennelijk germanisme’ toe te passen. Een aannemelijker verklaring van deze inversie vindt men in De Nieuwe Taalgids XII, 130 en XVI, 65, (vgl. XVIII, 171). Blz. 50. De ‘tussenwerpsels’ - die zonderling-grillige woordgroepGa naar voetnoot1) - staan lang niet altijd ‘los van de rest.’ Blz. 51. Uitstekend is de wenk: ‘Draag geen pantoffels bij een rok’, maar dan ook.... geen hogehoed bij een colbert! Blz. Aan de rubrieken A en B kan nog een C toegevoegd worden: Duitse woorden in Duitse vorm o.a. het modewoord überhaupt! Voor mijn bezwaren tegen een te puristische beschouwing van germanismen kan men Verz. Taalk. Opstellen II, 39 vergelijken. Blz. 69. De constructie: ‘De bewerking is een vlotte’ is m.i. eer germanisme dan anglicisme. Blz. 70. Gallicismen, zegt de schr., zijn minder schadelijk dan germanismen, want ze veroorzaken geen ‘verwaaring’. Ook vreemde woorden zijn ‘ongevaarlijk voor de taal’ (blz. 72). Wij vragen: is hier dan geen modezucht, geen Dd. op te merken? Blz. 76. ‘Ti in natie, justitie wordt veelal verkeerdelijk uitgesproken als tsi.’ Onbevooroordeelde waarneming van beschaafd spreekgebruik zal beide vormen als gelijkwaardig erkennen; tsi geldt zelfs als iets deftiger. Blz. 102. Charivarius heeft bezwaar tegen de schrijfwijze 't, 'n, m'n, immers: ‘de lezer weet zonder die lelijke waarschuwingen wel wanneer hij de letters ij, ee en i bijna toonloos(!) moet uitspreken.’ Hier is de criticus te optimistisch. Luistert hij nooit naar radio-sprekers, of liever radio-lezers, met hun taalbedervende spelling-uitspraak? Bereikte een goed leesonderwijs maar zulke uitkomsten, dat Charivarius gelijk had! Met de bewering dat die komma's ‘de bladzijde ontsieren’, vaart hij in het schuitje | |
[pagina 40]
| |
van Van Ginneken. Maar hoe staat het dan met de bladzijden die met verzen bedrukt zijn? Die van Charivarius zelf wemelen van 't! Bovenaan blz. 105 vindt men vijfmaal 't in twee regels. Nog een laatste opmerking. Heeft Charivarius een hoofdstukje over woordgeslacht en buiging niet aangedurfd? Zelf schrijft hij de bij het onderwijs ingevoerde spelling, zonder buigings-n, maar met de beruchte uitzondering. Heeft de seksuele-n zijn spotlust nog niet opgewekt? En nadert de tijd niet dat de ‘konsekwente’ buiging, ook bij enen, mijnen onder de rubriek Dd. valt? Als jongste mode in papieren journalisten-taal vestigen wij de aandacht van Charivarius op de zonderling afgekapte vorm: de waarnemend burgemeester, de plaatsvervangend leider. Wij zouden niet zoveel aandacht aan dit boekje geschonken hebben, als wij niet overtuigd waren dat het in brede kring terecht gewaardeerd zal worden, wegens de vele juiste beschouwingen en nuttige wenken van een auteur die zelf zo uitstekend schrijft. Onze kritiek is dan ook - ondanks de schijn van het tegendeel - opbouwend bedoeld. Charivarius is gelukkig geen ‘Taalschutter’ in de trant van Dr. Haje.Ga naar voetnoot1) Door veeljarige praktijk is hij echter te zeer van zijn goed recht overtuigd om ons in alle opzichten gelijk te geven, maar wij hopen op een ernstige overweging van onze bezwaren en opmerkingen bij een herdruk, die dit boekje stellig verdient, en die dan ook wel niet uit zal blijven. C.G.N. de Vooys. |
|