De Nieuwe Taalgids. Jaargang 34
(1940)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWenszinnen in elliptisch-hypothetische vorm, beginnend met een veralgemenend relatief die.Laat ik ter inleiding de eerste twee regels van een (vroeger) bekend schoolversje aanhalen: O jongens, als 'k rijk was, ik wist wat ik dee. Hier volgt op de hypothetische bijzin een hoofdzin. Wij kennen daarnaast: als ik eens rijk was! als 't maar achter de rug was! uitingen die naar de vorm ellipsen zijn. Meer veralgemenend, ook elliptisch naar de grammaticale vorm, is: o rijk te zijn! (wat zou dat heerlijk zijn), o vleugels te hebben enz. - Een dergelijke veralgemening, een (althans formele) vermijding van het direct-persoonlijke levert de spreekwijze: die wist die won. Hier hebben we in het eerste lid weer een hypothetische bijzin naar de functie, maar naar de vorm is die wist een door een relatief (zonder antecedent) ingeleide bijzin. Ook door het betr. vnw. die ingeleide bijzinnen met hypothetische functie | |
[pagina 358]
| |
kan men zich denken zonder een volgende (of voorafgaande) hoofdzin: die dat eens wist! die dat eens mocht beleven! (wat zou die enz.). En hiermee ben ik genaderd tot zinsconstructies, die o.a. in het 17de-eeuwse Hollands, niet alleen in meer gestileerde taal, maar ook in de volkstaal herhaaldelijk voorkomen. Dat ze niet beperkt zijn tot het Hollands zal nader blijken. Naast het reeds genoemde formele kenmerk dat ze ingeleid worden door een relatief die, dikwijls voorafgegaan door de interjectie o of och, mag worden opgemerkt dat het werkwoord steeds staat in de verleden tijdsvorm (onvolt. of volt. verl. tijd), de irrealis, en de modaliteit kan worden aangeduid, behalve door de toon, door het hulpwerkwoord mogen. Het zijn wensen in algemene vorm gehouden, die willen suggereren: ik, spreker, heb dit, die gewenste toestand, helaas! niet bereikt, mijn verlangen moet een verlangen blijven. De aanstonds volgende vbb. mogen dit nader verduidelijken. Literatuur over deze wendingen, die toch een korte bespreking verdienen, is mij niet bekend; ik meen dat Overdiep ze in zijn 17de-eeuwse syntaxis niet noemt. Wel vindt men enig materiaal in Stoett's uitgaven van het Moortje en Teeuwis de Boer (zie de aant. resp. bij vs. 3158 en 417)Ga naar voetnoot1). Uit de behandeling van enkele vbb. zal blijken dat voor ons modern taalgevoel deze constructies minder gewoon zijn geworden, en enige commentaar niet ongewenst is. Coster's Polyxena begint met de volgende verzuchting van Andromache: Mijn Hector! die toch zo gheluckich waar gheweest
Als ghy, als ghy, die daar u lichaam en u gheest
Voor Troyens vrydom hebt gheoffert....
Men kan in vrije vertaling zeggen: och, Hector, was ik maar (waren wij maar) als gij gevallen in de strijd voor de vrijheid van Troie. In Vondels Verovering van Grol klaagt Amalia van Solms, met de kleine Willem op de schoot (vs. 686-688): .... onnoosel wicht, hoe luttel denckt ghe het naer:
Och die eens weten moght hoe 't met uw' vader waar:
'K heb jonge tijding, dan de jongste is niet geboren.
| |
[pagina 359]
| |
Die eens weten moght met de betekenis: wist ik maar, vindt men ook in Coster's Isabella, vs. 344; in Teeuwis de Boer, vs. 417. Verdere vbb. uit Vondel vindt men in de Adam in Ballingschap, vs. 1188 en in een grafschrift, dat men op goede gronden aan Vondel mag toeschrijven. Het is te vinden in de W.B.-uitg. X, 724; de versregel: ach, die den adem mocht herhalen aldaar moet men weergeven met de woorden: wanneer men (ik) toch eens het verloren leven kon herwinnenGa naar voetnoot1). Als voorbeeld uit onze 17de-eeuwse kluchtentaal neem ik het volgende, een paar versregels uit de klucht van Dronkken Hansje door M. Fockens (zie Van Moerkerken, blz. 352, vs. 153-154): .... ik ben nu wel gezeeten,
O! die nu een lijf had als een Olijfant, 'k vrees 'k zal niet genoeg konnen eeten.
Voor verdere vbb. kan ik verwijzen naar het materiaal dat Stoett in zijn uitgaven van het Moortje en Teeuwis noemt. Ook in het 17de-eeuws Fries ontmoet men herhaaldelijk deze constructie (navolging van het Hollands komt mij niet waarschijnlijk voor). Ik geef één voorbeeld: In de samenspraak van Ansck in HouckGa naar voetnoot2) klaagt het jonge meisje Houck: .... ick ken it naet uyt-sprecke
Ho droevich dat ick bin: Dy ijne Himmel wier (vs. 9).
Dat is: die in de hemel ware (was ik maar dood)Ga naar voetnoot3). In Middelnederlandse taal kan de wending niet frequent zijn geweest; Stoett vermeldt ze niet in zijn Mnl. Synt. Ik trof ze aan in Saksische taal uit de kringen der moderne devotie. In het door Dr. D. de Man uitgegeven hs. G (Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren) noteerde ik: Eenre | |
[pagina 360]
| |
suster wert toegeseget: ‘Och, die u, duvel, in dat water mochte werpen ende verdrencken u!’ Doe antwoerde si eenvoldelike weder ende segede: ‘Here God, wolde gi dat doch doen....’Ga naar voetnoot1). - Laat ik hieraan vastklampen de korte opmerking die Paul (D. Gramm. IV, § 504) aan dit soort zinnen wijdt: ‘Seltener und erst in neuerer Sprache (curs. van mij) dienen zum Ausdruck eines Wunsches Sätze, die mit dem verallgemeinernden Rel.-Pron. eingeleitet sind’, en dan volgen enkele vbb. uit Lessing en Schiller (o.a. het bekende: Eilende Wolken, Segler der Lüfte! Wer mit euch wanderte, mit euch schiffte).Ga naar voetnoot2) Vbb. uit moderne literatuur heb ik niet; maar wendingen als: die dat nog eens mocht beleven! schijnen mij tot het hedendaags taalgebruik te behoren. In Overdiep's Stil. Gramm. vond ik ze niet. Eén punt rest nog. De hier besproken relatieve bijzin (naar de vorm) hangt natuurlijk grammatisch gesproken in de lucht, op dezelfde wijze als zinnen van het type: als hij maar eerst weer beter was!, die door niemand als elliptisch worden gevoeld, maar - het historisch kunnen zijn, waarnaast althans ook grammatisch-normale, ‘volledige’ zinnen kunnen verwacht worden. Zo vond ik in de Warenar mijn wensconstructie, voorafgegaan door een hoofdzin. In vs. 86 zegt Reym, de meid: Hoe wel waermen' er an die salich waer ghehanghen.Ga naar voetnoot3)
Aan het formeel onbepaalde antecedent men (dat ook hier in de eerste plaats betekent ik), hangt hier de relatieve bijzin, die naar zijn beteken is een conditionele bijzin is. Uit dergelijke zinnen kan, door sterk affect, onze (verkorte) relatieve wensconstructie zijn ontstaan, die hoop ik, hiermee voldoende is toegelicht.
Amsterdam, Mei 1940. A.A. Verdenius. |
|