De Nieuwe Taalgids. Jaargang 34
(1940)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar aanleiding van de vocaalphonemen van het dialect van 's-Gravendeel.Het dialect van 's-Gravendeel kent scherp en zwak gesneden vocalen. Een aantal dezer vocalen vindt men ook in het A.B., zodat het mogelijk is, in die gevallen de gewone tekens er voor te gebruiken. Andere vindt men niet terug in het A.B.; ter aanduiding daarvan gebruik ik de diacritische tekens van het Kopenhaagse systeem (1925), d.w.z. een punt achter het teken ter aanduiding van de lengte, een punt daar onder ter aanduiding van de geslotenheid. Met [e·] wordt dus aangegeven de vocaal, die men krijgt door een [e] gerekt uit te spreken (overeenkomend met die van fr. père), terwijl [e·] de vocaal van A.B. nemen is. De spelling der consonanten laat ik ongewijzigd. Onder de scherp gesneden vocalen kan men de [a], [e], [i], en [u] zonder moeite als phonemen onderscheiden. Het zou hier te veel ruimte vergen om in den brede aan te tonen, dat ze als betekenisdifferentiërende elementen optreden. Het volgende rijtje moge volstaan om de phonologische waarde toe te lichten: (ik) val: vel: vil: vul. Minder gemakkelijk is het, de phonologische waarde van de [o] en de [ə] aan te tonen. Ik ken maar één voorbeeld, waarin het klankverschil tussen deze vocalen een functie heeft. De componenten van het voorbeeld zijn: bot (vissoort) en bəd (bij ‘bieden’). Op zichzelf is het winig bevredigend, daar het woord ‘bot’ slechts zelden gebruikt wordt en dus een weinig levend dialectwoord is. Aan de andere kant echter komen vergissingen in het gebruik van de twee vocalen nooit voor. De substitutie van de een voor de ander wordt door den dialectspreker als een fout gevoeld. Bovendien kan men de ene vocaal niet als een combinatorische (dus extra-phonologische) variant van de andere beschouwen. Dit blijkt uit het feit, dat voor dezelfde consonant beide vocalen mogelijk zijn. Hier volgt een overzicht van de verschillende woorden. Opgave van de betekenis is gewoonlijk niet noodzakelijk, daar die meestal dezelfde is als in het A.B. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor labialen: dəbber, təbbeGa naar voetnoot1), ləbbes, rəbbedoes; dəp, drəp, kləp, knəp, kəp, krəp, məp, məppere, prəp, səppe (zuigen), stəppe, strəp; bobbel, hobbele; schop, pop. Voor labiodentaal: grəf, həf, stəf, witləf; bof, dof, mof, moffele, plof, pof, trof (praet. evenals andere). Voor dentalen: həsse, kəste, ləs, pəst, rəssig, trəs, uitgedəst, vəs; bəd, dət, kət (hok), kətse (braken), knət, krət, lət, pət, rət, schət, spət, strət, tət, vlət, zət; klodder, modder, vodde (pl.); bot, mot; bos, mos (mus). Voor gutturalen: dəchter, kəch (kocht), nəg, rəch (raakte), təch, trəg, zəch (zocht), zəg (zeug), dəkke, fəkke, gəkke, hək, klək, nək, pəkke, rək, schək, sək, stək; bocht, moch (mocht), poche, rochel, vochtig; bok, klokke (het geluid dat de kloek maakt), knok (knokkel), mokkel (meisje), plokke (plukken), trok (praet.). Voor l: bəl, həl, kəl (bles, aan het hoofd van een paard), ləl, məl, səlle, təl, vəlge, vəlk, zəlder. dol, pols, rol, vol, wol. Voor r + cons. vindt men uitsluitend [ə]: bərst, bərste (barsten), bərstel, dər, dərst, kərst, kərt, schərt, spərt, stərte, tərtelduif, vərdere, wərtel. Voor m en n vindt men uitsluitend [o]: bromme, dom, dompele, domper, donker, dons, pont (veerpont), pond, sommig, stronk, ton, zon, zonder; verder in de conjugatie: begon, begonnen enz. Uit dit materiaal blijkt wel, dat [ə] en [o] in het dialect van 's-Gravendeel verschillende phonemen zijn, ondanks het feit, dat de functionnele belasting van de oppositie practisch gelijk nul is. Dat men voor nasalen slechts [o] vindt is een gevolg van het feit, dat het West-Germ. in die positie alleen u had. Voor r + cons. echter is de opposite geneutraliseerd in de richting van [ə]. Dit is niet het enige geval van neutralisatie voor r + cons. De oppositie [e]: [a] werd er geneutraliseerd in de richting [a] (art = erwt, varte = verte, starven = sterven, enz.), terwijl dezelfde oppositie bij rekking geneutraliseerd werd in de richting [e·] (be·rd = baard, ve·rt = vaart, enz.).
Onder de zwak gesneden vocalen komen ook een aantal phonemen voor, die het A.B. ook kent. Ik geef ze met de gewone tekens aan, zonder hun phonologische waarde te demonstreren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
althans voor zo ver ik ze niet bij het aantonen van de andere phonemen nodig heb. Het zijn de eu, ie, uu en oe. Daarnaast kent het 's-Gravendeels echter een aantal klanken, die dicht bij elkaar liggen en toch verschillende phonemen zijn. In de eerste plaats de [i·], [e·] en [e·]. Dat we hier met verschillende phonemen te doen hebben, blijkt uit de volgende woorden, welker betekenisverschil berust op dit klankverschil:
Uit dit rijtje blijkt, dat de [e·] een ander phoneem is dan de [i·] en [e·]. De oppositie [i·]: [e·] blijkt echter slechts op zeer onbevredigende wijze uit het volgende rijtje:
In drie van de vier gevallen behoren de voorbeelden hier tot een andere woordsoort. Toch zal geen dialectspreker zich ooit met de [i·] en de [ẹ·] vergissen. Ook kan men ze niet als combinatorische varianten beschouwen, daar ze onder dezelfde omstandigheden (vóór en na dezelfde consonant) voorkomen, zoals blijkt uit de volgende voorbeelden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat ik onder mijn materiaal voor f, p en v alleen voorbeelden met [ẹ·] heb, is toevallig, daar Wg ai in die positie niet veel voorkomt, als ik het wel heb. Gevallen als bleef (praet.) hebben in het 's-Gravendeels een [ẹ·] naar analogie van het plurale en het participium. Voor r komt slechts één klank voor, nl. [i·]. Hier doet zich dus het geval voor, dat de combinatorische variant van het ene phoneem ([ẹ·]) samenvalt met een er dicht bij staand phoneem [i·]. Aan het phoneem [e·] beantwoordt in het A.B. een [ạ·]. In een groot aantal woorden is deze beschaafde [ạ·] in het 's-Gravendeels overgenomen. Dat wil dus zeggen, dat de rechtgeaarde 's-Gravendelenaar een groep woorden steeds met [ạ·] en een andere groep steeds met [e·] spreekt, zonder dat er voor deze verdeling een phonetische aanleiding bestaat. Ik zou gemakelijk kunnen aantonen, dat deze klanken voor dezelfde consonanten voorkomen, maar ik zie er van af, omdat het verschijnsel zo voor de hand ligt. Even begrijpelijk is het, dat de substitutie van [e·] door [ạ·] veld wint. Niet alleen komt het voor, dat de een nog [e·] spreekt waar de ander al [ạ·] gebruikt, maar ook kan men van hetzelfde woord nu eens de vorm met [e·], dan weer die met [ạ·] horen bij denzelfden persoon. Moet men nu de [ạ·] als een phoneem van het 's-Gravendeelse dialect beschouwen? Zeer zeker, want de klank is zonder twijfel phonologisch relevant. Een paar voorbeelden mogen hier een plaats vinden.
In de woorden waarin iedere dialectspreker een [ạ·] spreekt, is deze een phoneem van het dialect, maar het is een vreemd phoneem, dat gesubstitueerd is voor het autochthone phoneem [e·]. Toen ik enkele jaren geleden het materiaal, waarop deze beschouwingen gebaseerd zijn, verzamelde, bleken de gevallen met [e·] reeds in de minderheid te zijn. Als het proces in deze richting doorgaat, zal men deze klank misschien spoedig niet meer als een phoneem, maar als een dialectische variant van de [ạ·] voelen. Is het eenmaal zo ver, dan zal, bij genoegzame inkrimping van zijn terrein, dit oude phoneem nog een tijd lang als individuele variatie voorkomen, om op die wijze wellicht geheel te verdwijnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er is nog een klank, die in de verhouding van [ạ·] tot [e·] moet worden betrokken. Het is de [ə·]. Deze klank komt in het 's-Gravendeels voor eveneens in woorden waarin het A.B. een [ạ·] heeft, en wel in één geval, n.l. voor oude of uit d ontstane j. Ik heb de volgende voorbeelden: bə·je (baden), drə·je (draaien), kə·j (kade), krə·je (kraaien), lə·je (laden), mə·je (maaien), tə·j (taai), wə·je (waaien), zə·je (zaaien). De [ə·] komt dus alleen voor j voor en kan hier niet in oppositie staan tot [ạ·]. Wie in 's-Gravendeel ‘bạ·je’ zegt, drukt precies hetzelfde uit als degene die ‘bə·je’ zegt. In het eerste geval drukt men zich alleen netter uit. Deze feiten stempelen de [ə·] tot een combinatorische variant van de [ạ·]. Het is echter zeer opmerkelijk, dat een combinatorische variant als deze, zo ver af ligt van het phoneem en er zo duidelijk van te onderscheiden is. Men kan zich daarom met recht afvragen, of deze voorstelling niet te eenvoudig is. Het lijdt geen twijfel, dat de vocaal der bedoelde woorden aanvankelijk een extraphonologische variant, een enigszins van de gewone afwijkende phonetische realisatie van de [ạ·] is geweest. Daartegenover staat echter, dat deze realisatie zo ver van de gewone is komen af te liggen, dat men haar er niet mee zou verbinden, als niet de vormen van het A.B. voortdurend het verband met de [ạ·] levend hielden. Bestonden deze vormen niet, dan zou het geboden zijn, ondanks de weinige voorbeelden en het geconditionneerde voorkomen, de [ə·] als een phoneem te beschouwen. Hij zou als zodanig volkomen passen in het correlatiesysteem. Immers tussen de [ə] en de [ə·] zou dezelfde correlatie bestaan als tussen de [i] en de [i·], de [e] en de [e·] en de nog te behandelen [o] en [o·]. Bovendien zou het phoneem in hetzelfde horizontale vlak liggen als de [e·]. Nu de vormen van het A.B. wel bestaan, blijft het onzeker of we met een tot phoneem geworden combinatorische variant, of alleen met de laatste te doen hebben. De kwestie van de verhouding tussen [ạ·], [e·] en [ə·] in het dialect van 's-Gravendeel is een mooi voorbeeld van de invloed, die een A.B. op de bouw van het phonologisch systeem van een dialect kan hebben. In dit geval schept het vreemde phoneem ([ạ·]) een onzekere toestand, die wel zal leiden tot de ondergang van één [e·] of twee (?; [e·] en [ə·]) phonemen. Zoals de [i·] staat tot de [ạ·], staat de [o·] tot de [ọ·]. De gevallen waarin het klankverschil phonologisch relevant is, zijn talrijker dan bij de [i·] en de [ẹ·], maar even onbevredigend, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar de componenten van de oppositie, met uitzondering van twee gevallen, niet tot dezelfde woordsoort behoren. Men heeft:
Neemt men in aanmerking, dat geen dialectspreker zich ooit in het gebruik der twee vocalen vergist en bovendien, dat men de ene niet als combinatorische variant van de andere kan beschouwen, daar ze, blijkens de voorbeelden, voor dezelfde consonanten worden gebruikt, dan moet men ze als twee phonemen beschouwen. Aan de hier besproken en zonder meer genoemde vocaalphonemen moet nog worden toegevoegd de [ə], die bij zwakke betoning als neutralisatieproduct van verschillende vocalen optreedt, evenals dat in het A.B. het geval is. In de voorbeelden heb ik dit teken niet gebruikt, doch e geschreven. Van deze vocaalphonemen kan men de volgende correlatieschema's opstellen:Er zijn in het dialect van 's-Gravendeel blijkens bovenstaande schema's dus vocaalphonemen waartussen slechts een verschil in ‘snede’ bestaat. De woorden, waarin dit verschil phonologisch relevant is, zijn niet talrijk. Hier volgen de gevallen waarover ik beschik: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dialectspreker voelt deze correlatie niet als scherp en zwak gesneden, maar als kort: lang. Tenminste, als hij de correlatie inderdaad voelt, wat voor mij de vraag is. Slechts de eerste vier voorbeelden en het zevende en twaalfde geven vormen, die direct naast elkaar geplaatst kunnen worden. In de andere gevallen behoren de woorden tot een andere woordsoort, zodat er voor het taalgevoel eigenlijk geen aanleiding is, ze ooit naast of tegenover elkaar te stellen, waardoor de correlatie geen gelegenheid krijgt om tot bewustwording te geraken. Daarom behoeft de correlatie nog geenszins te worden ontkend. Immers met de correlatieschema's, die op grond van articulatorische eigenaardigheden worden opgesteld, komt men op het gebied der ‘parole’, der phonetiek, waarin het al of niet bewustzijn van het vormingsproces geen rol speelt. Dat [e] en [e·], [i] en [i·], [o] en [o·] zeer nauw verwante phonemen zijn, lijdt geen twijfel. Het wordt bevestigd door het feit, dat er van een functionnele belasting van de oppositie tussen deze phonemen nauwelijks sprake kan zijn. Zou het daarom niet juister zijn de [e] en [e·] enz. als één phoneem te beschouwen, dat scherp en zwak gesneden voorkomt? Te meer, daar de [ie], [uu] en [oe] toch eigenlijk in dezelfde omstandigheid verkeren? Voor mij althans bestaat er tussen de vocalen van rat, red, rit, riet, minuut en roet geen enkel verschil in quantiteit, intensiteit of intonatie. Daarbij komt nog, dat ook de [u] (scherp) en de [ə] (zwak gesneden) als partners in dit systeem zouden passen. Ik zie er geen bezwaar in, deze phonemen te identificeren. Welk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschil kan er, afgezien van de betoning, bestaan tussen de vocalen van mus (muts) en dreum∂s (tweede lettergreep), tussen die van dun en wilden enz.? Zo zou er alleen het rijtje [ạ·]: [eu]: [o·] als eenzame zwak gesneden phonemen overblijven, met de [ạ·], die eigenlijk een inkomeling is. Daartegenover zou alleen de [a] een eenzaam sterk gesneden phoneem zijn. Als we nu de zwak gesneden [ie], [uu] en [oe] ter wille van de uniformiteit ook van een diakritisch teken voorzien, zou het correlatieschema er als volgt uit zien:
Het spreekt vanzelf, dat dit schema slechts een aanschouwelijke voorstelling is van de vragen, die in het laatste gedeelte van dit artikel werden aangeroerd; een vraag op zichzelf, maar misschien ook een stap in de richting van een antwoord.
Rotterdam. B. van den Berg. |
|