De Nieuwe Taalgids. Jaargang 34
(1940)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
Congruerende imperatieven.Ik ga uit van het feit dat onze beschaafde omgangstaal - bijzondere gevallen daargelaten - slechts één imperatiefvorm kent, de stam van het werkwoord.Ga naar voetnoot1) Geïsoleerde wendingen als geeft acht, die de in onbruik geraakte t-vormen van de imperatief nog vertonen, doen aan het feit natuurlijk niets af. Wil men er iets tegen inbrengen, dan zou men er eerder op kunnen wijzen, dat in verschillende streken van Noord en Zuid, waar het dialect t-vormen kent, A.B.-sprekers zullen voorkomen, die op dat punt nog niet geheel dialectvrij zijn en zullen zeggen: gaat zitten (ik ken dat o.a. uit Saksische gewesten). Maar voor de kern en ook de haard van het gebied der algemene omgangstaal gaat de stelling ongetwijfeld op. Voor aansporingen, òf bedoeld voor de spreker zelf, òf gericht tegen derden, hebben we uitsluitend wendingen, die liggen buiten het formele imperatiefsysteem - als men bij één vorm van een systeem mag spreken. Ik heb hier o.a. op het oog wendingen als: scharen we ons om het vaandel, beginnen we met de tent op te zetten.Ga naar voetnoot2) Deze éne, enige imperatiefvorm is dus gereserveerd voor die talrijke imperatiefnuances en -schakeringen, van vriendelijk of beleefd verzoek tot streng en nadrukkelijk gebod toe, die de spreker richt tot de toegesprokene of de toegesprokenen. - Hoe gevarieerd, hoe delicaat dikwijls is de verhouding tussen spreker en hoorder; onze talrijke aanspreekpronomina reflecteren die wisselingen van verhouding: naast enkelvouds- en meervoudspronomina hebben we beleefdheids- en vertrouwelijksvnw. Wij gebruiken jij en u, en ook gij, elk met zijn bijzondere gevoelssfeer. En in die éne imperatiefvorm zit niets van dit alles. Men zou | |
[pagina 313]
| |
zich kunnen voorstellen dat bij de imperatief een soortgelijk proces had plaatsgevonden als bij bepaalde tweede-persoonspronomina: dat de oorspronkelijke twee imperatiefvormen: stam voor 't enkelv., stam + t voor 't meerv. zich hadden ontwikkeld tot twee verschillende waarderingsimperatieven: een vertrouwelijkheids- en een beleefdheidsimperatief. Dat is niet gebeurd. De taal heeft naar andere middelen gegrepen om het defectieve van onze éne directe imperatiefvorm te verhelpen. Afgezien van tal van wendingen die formeel geen imperatief zijn, bezitten we allerlei middelen om het gebod te versterken of te verzachten, om verhouding en numerus uit te drukken of te accentueren. Het is begrijpelijk dat ze ontstaan zijn. Mogelijk zou op dit gebied nog wel een aardige samenvattende studie te schrijven zijn; ik kan mij beperken tot één van die middelen: toegevoegde 2de-persoonspronomina. Deze vnw. kunnen, als vocatieven, vooraan staan of achteraan (kom es hier jij! jij daar, kom es hier), maar ook in de zin hun plaats krijgen, vlak achter de imperatief: kom jij es hier! Deze wending zal ons bezig houden; het is een syntactisch merkwaardige constructie, die door Overdiep in zijn Zeventiende-Eeuwsche Syntaxis, § 174 ‘imperatiefzin met verzwaring door middel van een pronominaal subject’ wordt genoemd. De term subject is hier misschien niet geheel verantwoord; maar het gaat toch ook niet aan om dit pronomen jij een vocatief (of nòg een vocatief) te noemen. Het mist immers de vocativische kenmerken - intonatie, het afgescheiden zijn door pauzes - geheel, kenmerken die in een zin als: en jij, kom es hier, wel duidelijk aan de dag treden. Behalve jij komen jullie en u (u zelfs bij voorkeur) in de positie onmiddellijk na de imperatief voor, en alle kunnen daar wisselende klemtoon hebben. Naast sterk emphatisch accent komt voor neutrale, men zou haast willen zeggen normale subjectsklem. Een zin als: kom jij maar eens hier, Jan, kan op beide wijzen worden uitgesproken; de situatie beslist hier. Over die accentuatie wil ik straks een opmerking maken. In de eerste plaats vragen onze aandacht de wisselende vormen die de imperatief bij twee der drie genoemde steunpronomina kan aannemen. Het A.B. kent naast elkaar loop en lopen jullie maar door; denk en denkt u daar es over. Hoe zijn de vormen lopen en denkt hier te beoordelen? Wat daarover tot dusver is geschreven, bevredigt mij niet. Zo vindt ik in de Proeve van een Nederlandse Spraakleer door Talen, Kollewijn en Buitenrust Hettema, § 283: De (imperatieve en | |
[pagina 314]
| |
adhortatieve) modaliteit kan ook nog zò worden uitgedrukt: (I) door de onv. tegw. tijd met omgekeerde woordvolging: ‘komt u nu toch eens zien. Zwijgt u nu maar. Hoort u e's. Houden jullie je daar wat stil. Trekken jullie wat harder.’ - Ik laat hierop aanstonds volgen een aanhaling uit een opstel van W. de Vries (Losse opmerkingen over het werkwoord, N. Tg. XX, 243): Imperat. naar de bet., ind. naar de vorm is b.v. Wezen jullie voorzichtig met mijn bont (Sinclair).... trekken jullie wat ‘harder.’ Ook zinnen als: kijkt u maar, komt u hier es zitten, worden als ‘indicatieven’ beoordeeld, ‘met de woordorde van imperatief en adhortatief’. De Vries bedoelt dit louter als constatering, geeft niet een verklaring van het wezen der constructie; maar het schijnt mij een constatering die verwarrend kan werken, die meen ik, verwarrend hééft gewerkt. Immers, onder verwijzing naar deze woorden van De Vries, acht Overdiep (in zijn Stil. Gramm., blz. 464) het mogelijk dat een wending als: gaat u maar zitten in oorsprong ‘een vragende indicatief’ is. Maar de zin: ga jij maar zitten - een toch volkomen gelijkvormige constructie, meen ik - noemt hij een verzwaarde imperatiefvorm (verzwaard door een pronominaal subject); zie Zeventiende-Eeuwsche Synt., § 174. - Nadere beschouwing schijnt mij, op grond van bovenstaande citaten, niet ongewenst. Ik begin dan met: wezen jullie voorzichtig. Dit is natuurlijk niet een van ouds bekende imperatiefvorm, maar - een indicatiefvorm is het evenmin. In het indicatiefsysteem hebben we: ben jullie en zijn jullie; wezen jullie, jullie wezen is geen Nederlands, geen indicatief en ook geen conjunctief. Ik weet dat onze Mnl. en 16de-eeuwse grammatica's vbb. geven van wi (si) wesen, betrekkelijk zeldzame vbb., maar ter verklaring van de vrij jonge wendingen die ons hier bezig houden, kan men ze niet gebruiken. Voor een formele beoordeling van dit wezen laten alle zoëven aangehaalde constateringen en beschouwingen ons in de steek. Zij falen ook ten opzichte van weest u maar kalm, wees jij maar kalm, waar men met ‘onvolt. tegw. tijd met omgekeerde woordvolging’, indicatieven naar de vorm, ‘vragende indicatieven’ (zie hierboven) niets beginnen kan. Alvorens een poging tot verklaring te doen wil ik eerst nog enkele aanvullende opmerkingen maken over de aan imperatieven toegevoegde woorden, die verhouding of numerus accentueren: de verhouding tussen spreker en hoorder; het feit, dat het gebod (of verzoek) gericht is tot één, of tot een aantal hoorders. Wij | |
[pagina 315]
| |
zullen daarmee het wezen der hier besproken constructie nader komen. Wanneer het dienstmeisje voor een bezoeker de deur opent, zegt ze niet: kom binnen! Dat zou onbeleefd zijn. Ze zegt: kom binnen meneer en eigenlijk is dat nog maar zo-zo, en dus zegt ze nog liever: komt u binnen meneer (mevrouw). Het is duidelijk dat u en meneer hier vrijwel gelijke functie hebben: beide woorden zijn noodzakelijke beleefdheidsformules, ze willen de verhouding tussen spreker en toegesprokene markeren, ze modifiëren het gebod (verzoek). Alleen als de verhouding er een is van gelijkheid en vertrouwelijkheid, kan men met een onvergezelde imperatief volstaan: zet het daar maar neer, zegt de dienstmaagd tegen de groenteboer of slager, of: wacht maar even. En in de huiskamer zeggen we tegen een vriend des huizes: steek es op. - Ik mag hier terloops even de opmerking plaatsen, dat ook dit geen onvergezelde imperatieven, geen imperatieven tout court zijn. Immers de woordjes es (steek es op) en maar dienen als verzachtings- of beleefdheidswoordjes. De imperatief-alleen past in tal van situaties niet.Ga naar voetnoot1) Ik mag hier zwijgen over variaties van intonatie en verschillende andere middelen om het gebod te moduleren en kan mij hier beperken tot de steunpronomina van de 2de persoon: jij, jullie en u, die, daargelaten de verdere waarde die ze in de imperatiefzin hebben of kunnen hebben, ook de functie kunnen vervullen, moeten vervullen van getal- en verhoudingsindicatie. Wat het laatste betreft, kan ik verwijzen naar de hierboven gegeven vbb.; wat numerus betreft: in kom jullie es hier kan jullie de bedoeling hebben om te voorkomen, dat slechts één van een groep aan die uitnodiging gehoor geeft; verder: kom jij maar mee en blijf jullie (of jij) wachten. Gebaren kunnen daarbij steunen. De syntactische verhouding tussen imperatief en onmiddellijk volgend steunpronomen is natuurlijk van huis uit een andere dan die tussen een verbale indicatiefvorm en onmiddellijk volgend subjectspronomen; anders dus tussen: kom jij hier! Kom u hier! (gebod) en: hoe kom jij hier; hoe komt u hier (geïnverteerde indicatiefvorm). In het laatste geval congrueert het werkwoord met zijn subject; in het eerste is grammatisch normaal dat de imperatiefvorm onveranderd blijft, dus in het A.B. de blote | |
[pagina 316]
| |
stamvorm vertoont, welk steunpronomen ook moge volgen. Laar ik beginnen met enkele gevallen te behandelen, waar dit verschil tussen imp. + steunpronomen en congruerende indicatiefvorm + subjectspronomen bestaat en blijft standhouden, waar dus de oorspronkelijke syntactische verhoudingen ook in formele zin gescheiden blijven. Het Fries kent nog het enkelvoudspronomen dou. De verbaalvorm indicatief praesens krijft hier de uitgang st: dou komst let (laat) en bij inversie: hwat komstou let! De imperatief met volgend dou luidt steeds kom: kom dou mar ris by heit (vader). De imperatief van lizze (leggen) is liz; de indicatiefvorm 2de pers.: dou leist. Dus naast elkaar staan: liz dou dat der mal del (neer), imp.; leist dou dat der del? (indic. vraagzin). Ook in het Duits blijft de imperatief bij onmiddellijk volgend du zijn oorspronkelijke vorm steeds behouden en zijn overeenkomstige verschillen tussen imperatieve zin en geïnverteerde indicativische zin te constateren. Ik weet niet, of elders in Noord of Zuid ook een in oorsprong 3de-persoonspron. e. (hy, sy) als aanspreekvorm met bijzondere waarde voorkomt. Het Fries kent: kom hy mar ris by heit jonkje, waar hy een beschermend-vriendelijk accent heeft. Vooral wordt dit hy (met de betekenis van jij, dou) gebruikt in de vertrouwelijke sfeer van de familiekring, tegen kleine kinderen en ook wel tussen familieleden. Maar de t-uitgang van de indicativische wending komt hij (zij) krijgt de imperatief nooit. Niemand zal dus in deze wendingen iets anders kunnen zien dan imperatieven + steunpronomen. Zo wordt het dan wel hachelijk om zinnen als: trek(ken) jullie wat harder! kijk(t) u eens! terug te brengen tot vragende indicatief-zinnen. Zij moeten wel op dezelfde wijze beoordeeld worden als de pas besproken constructies; ze verschillen er alleen van in dit opzicht, dat de imperatief in dit laatste type van zinnen bepaalde uitgangen kan aannemen, uitgangen die we ook uit de indicativische vervoeging kennen. Deze uitgangen (en, t) bewijzen dat tussen imperatief en steunpronomen door attractie een soortgelijke relatie kan ontstaan, als in de indicativische zin bestaat tussen het subjectspronomen en bijbehorende verbaalvorm. In dit laatste geval spreken we van congruentie, in het eerste zou men de naam vormverandering door attractie, of secundaire congruentie kunnen gebruiken. Dat voor ons taalgevoel de combinatie: imp. + steunpron. niet van dezelfde syntactische orde is als de groep: verbale indicatiefvorm + subjectspron., wordt ge- | |
[pagina 317]
| |
illustreerd door het feit dat de congruentie in de indicativische zin steeds voorkomt, dwingend is, en de imperativische vormveranderingen facultatief zijn. Het is begrijpelijk dat er rapport ontstaat tussen imp. en steunpronomen. Zij volgen onmiddellijk op elkaar, evenals indicativische verbaalvorm en subjectspronomen; èn - er is nog een omstandigheid die voor ons taalgevoel de twee constructies tot gelijkwaardige kan maken. Een imperatiefzin als: (toe) loop(t) u een eindje met me mee! en een ind. vraag: loopt u (soms) een eindje met me mee? verschillen duidelijk in zinsmelodie, in intonatie, maar overigens ìs er eigenlijk geen verschil. Men kan beide wendingen door elkaar gebruiken en wederzijdse invloed is dus aannemelijk. Grammatisch normaal is in de vraagzin loopt u met t; bij de imp. zin heeft men uit te gaan van de éénheidsimperatief: loop, die ook voorkomt in zinnen zonder steunpronomen: loop een eindje met me mee (collega, collega's)! Dat nu bij toegevoegd u loop u, mede onder invloed van de concurrerende vraagzin, tot loopt u kan worden, ligt voor de hand. De hier bepleite imperatiefcongruentie door attractie wordt dus begunstigd door het feit, dat naast de imperatiefwending met steunpronomen een indicativische vraagzin staat van nagenoeg gelijke vorm en betekenis, waar die congruentie in ons taalgevoel ligt, grammatisch normaal is. Ik wil nu de drie steunpronomina, waar het hier over gaat, bijlangs gaan. Over jij kan ik kort zijn. Als dit pronomen aan de imp. wordt toegevoegd (kom jij maar hier), kan er geen neiging tot imperatief-verandering zijn, immers ook in de indicatief vertoont het vervoegde werkwoord vóór jij de stamvorm (kom jij ook hier?). Er is hier steeds vormgelijkheid, behalve bij zijn: wees jij maar stil! naast: wat ben jij stil? Hier kan men verwachten een secundaire imperatief: ben jij maar stil! ben jij maar zoet, jonge! Komt die voor? Vbb. uit geschreven taal heb ik niet. Bij een kleine excursie naar 17de-eeuws Hollands kom ik op jij terug. Bij jullie zitten de zaken zò: In de indicatief kennen we naast: ga jullie morgen weg? ook, als jongere vorm gaan jullie morgen weg, een n-vorm die analogisch is ontstaan naar de oorspronkelijke n-vormen in de 1ste en 3de pers. meerv.: gaan wij (zij). Als regelmatige imperatief is te beschouwen ga jullie maar weg (naast ga maar weg, jongens). Door secundaire aansluiting heeft zich ontwikkeld gaan jullie maar weg, lopen jullie maar door. Hier | |
[pagina 318]
| |
wordt dus door achtervoeging van het meervoudsteken en (n) formele gelijkheid met de indicatiefvormen bij jullie bereikt. Maar ik mag nu nog eens terugkeren tot wezen jullie voorzichtig. Hier zien we dat de imperatief-verandering door attractie ook tot vormen kan leiden buiten het bestaande indicatief-systeem: Onder invloed van 't meervoudige jullie neemt wees de bekende verbale meervoudsuitgang -en aan, wees + meervoudsindicatie -en wordt wezen. Dit lijkt mij de enig mogelijke verklaring van de vorm. Op grond van voorgaande beschouwingen is begrijpelijk dat zich daarnaast (en jonger) heeft ontwikkeld een imperatief: zijn jullie maar voorzichtig. Hier is dan volkomen gelijkheid met de indicativische wendingen (zijn jullie wel voorzichtig?) ontstaan, een gelijkheid die bij alle overige werkwoorden regel is. Beide imperatieven: wezen jullie.... en zijn jullie komen in gesproken en geschreven taal voor, een derde zou nog mogelijk zijn: ben jullie maar voorzichtig (naast: ben jullie wel voorzichtig?); ik weet niet zeker, of die in gebruik is. Ik kom nu tot u. Over de wending gaat u zitten vindt men enkele opmerkingen in Schönfeld's Hist. Gramm., § 120 en in Overdiep's Stil. Gramm. § 260 (blz. 464). Schönfeld zegt, bij de behandeling van de imperatief: ‘Zou er een hiaat ontstaan, dan bezigt men in 't A.B. uitsluitend de pluralisvorm van de imp.’ (curs. van mij). Als vb. volgt dan: gaat u nou maar zittenGa naar voetnoot1); als toevoeging: ‘onder invloed van de praesensvorm’, een toevoeging, die enigszins past in mijn beschouwing. Overdiep heeft bezwaren tegen Schönfeld's zienswijze; hij verklaart: het is nl. geen eigenlijke imperatief, maar òf oorspronkelijk een vragende indicatief (en dan volgt de reeds genoemde verwijzing naar het artikel van W. de Vries in N. Tg. XX), ‘of het is een imperatief met toegevoegd u, en dan nòg een van die reeds in de M.E. meervoudige beleefdheidsvormen’. De bezwaren die ik tegen beide zienswijzen heb, zijn reeds ten dele gebleken en zullen nog nader blijken. Ik vervolg daartoe mijn betoog. Hoe ik de t in gaat u zitten beoordeel, is na het voorafgaande duidelijk. Die hierin een oorspronkelijke pluralisvorm van de imperatief wil zien, dient aannemelijk te maken, waarom die hier juist is bewaard gebleven. Overal elders is die t verdwenen; we zeggen: kom binnen heren, doe uw jas uit en ga zitten of neem plaats, alles zonder t. De heden- | |
[pagina 319]
| |
daagse taalfeiten uit het A.B. geven aan de mening van Overdiep en Schönfeld niet de minste steun. Dat in bepaalde gevallen de hiaat een rol speelt, wil ik niet ontkennen, maar - niet een beslissende, niet de enige. Bezwaar tegen hiaat blijkt niet te bestaan in: ga aanstonds (onmiddellijk) naar huis, jongens en dgl. zinnen. Verder kan men tegen Overdiep aanvoeren dat een veelgebruikte imperatief als wees(t) u kalm onmogelijk op een vragende indicatief kan teruggaan (zie blz. 3). Ik zou dèze formuleringen willen voorstellen: Het A.B. kent bij volgend u imperatieven met en zonder t. Deze t is veroorzaakt door attractie, is secundaire congruentie. Men zegt dus: blijf of blijft u zitten, pas of past u op, denk of denkt u er om (deze vbb. stammen uit moderne Nederl. literatuur). De t-vormen zijn meer in trek dan de oorspronkelijke vormen zonder t. Er is enig begrijpelijk stijlverschil: de wendingen met t, waar de beleefdheidsverhouding in zekere zin dubbel is uitgedrukt: èn in toegevoegd u, èn in de t, klinken het meest verzorgd. Verder kunnen zich bijkomstige factoren van phonetische aard doen gelden en treedt de -t het eerst op in die posities, waar hij het gemakkelijkst te realiseren is; dus bijv. in ziet u eens, gaat u zitten enz. De hier besproken attractie manifesteert zich in ons A.B. door toevoeging van t of en aan de imperatief. Mogelijk is natuurlijk ook dat de beoogde gelijkheid van imperatief aan de geïnverteerde 2de pers. praes. ind. slechts kan worden bereikt door weglating van een element. Ik meen dat te kunnen constateren in 17de-eeuwse Hollandse volkstaal. In onze kluchtentaal wordt meestal gebruikt de imperatief op t, de in oorsprong meervoudige dus, ook bij enkelvoudsfunctie. Ook in het meer verzorgde Hollands van die tijd heeft de t-vorm de voorkeur. Verschillende 17de-eeuwse grammatici, o.a. Samuel Ampzing geven zich moeite om een nieuw kunstmatig numerus-onderscheid bij de imperatief te scheppen. Ampzing wil: geeft voor het enkelvoud, gevet voor het meerv. Dit bewijst dat ook in verzorgde Hollandse schrijftaal de vorm zonder t in onbruik was, althans zwak was komen te staan. Maar ik wil mij verder buiten de geschiedenis van de imperatiefvormen houden en keer terug tot onze Hollandse, Amsterdamse kluchten. Het viel mij op dat daar imperatieven met toegevoegd jij - toen reeds een zeer gewone constructie - in de regel geen t- uitgang hebben. Ik geef slechts enkele vbb.; ze komen uit de bekende bloemlezing van Van Moerkerken en zijn zò gekozen, | |
[pagina 320]
| |
dat naast een t-imperatief een door jy versterkte imperatief zonder t staat: blz. 166, vs. 282: sie jyt eens Marry Moer; vs. 297 gaet heen (enkelv.) - blz. 167, vs. 3: doe jey dat; vs. 117 gaet lello (praatjesmaker) - blz. 119, vs. 144: seght mijn het geen jou deert; vs. 148: draech jy daer gien sorch voor. Het schijnt mij niet te gewaagd het vrij constante ontbreken van t in de imperatief met jy toe te schrijven aan de neiging om deze imperatieven in vorm gelijk te maken aan de geïnverteerde indicativische wendingen; hier is dus t-afval door secundaire congruentie (of althans vermijding van t). Misschien verheldert deze opmerking onze kijk op diè gevallen, waar deze congruentie niet tot stand komt. Een aansporing als Teuntje richt tegen de vertrekkende Gooszen: ey lieve loopt, maect jy het maer slechs wel (zorg dat je je zaken goed doet), Van Moerk. 161, vs. 138, bevat een voor ons taalgevoel vreemde imperatief maakt jij, die intussen volkomen in de grammatische haak is, evenals bijv.: weest jy gerust waer kindGa naar voetnoot1) (413, vs. 30). Het is de normale 17de-eeuwse meervoudsimperatief (met enkelvoudsfunctie), die ook het voorafgaande: ey lieve loopt vertoont; nog zònder de congruentie, de t-afval door attractie, die men gewoonlijk in 17de-eeuwse taal bij volgend jij aantreft. De toegevoegde pronomina waarmee ik mij heb beziggehouden, zijn jij, jullie en u. Je komt, meen ik, in onze algemene omgangstaal niet voor als steunpronomen achter de imperatief. Ik maakte hiervóór reeds de opmerking dat jij in deze positie neutrale (subjects-) klem kan krijgen; b.v. in een zin: ga jij daar maar zitten, jongen; ga jij maar even uitrusten. Hoe weinig nadruk jij hier mag hebben, tot volkomen verzwakking, tot een enclitisch je, zoals we dat in indicatief-constructies kennen, komt het pronomen bij ons niet in deze positie. Ik ken althans geen vbb. uit geschreven taal. Maar in 17de-eeuwse kluchtentaal vindt men herhaaldelijk je geschreven: tel je maar voort wordt in Asselijn's Kraambed van Zaartje Jans, vs. 22 tegen de eierenboer gezegd; gaje maer voor heen, Teeuwis 1222; ick gae iens anden Dam, pasje op je sticken, Warenar 390; segje nou op watje schort, Warenar 1473. In verschillende kluchten trof ik: weesje maer te vreen; gae je in vreeden heen, enz. Uit de context (soms ook uit de variant jy in latere drukken) blijkt afdoende dat men | |
[pagina 321]
| |
in deze gevallen niet aan een andere (indicativische) constructie mag denken. Hoe oud de hier besproken imperatieven met toegevoegde pronomina zijn, weet ik niet. Een opzettelijk onderzoek zal misschien Mnl. en 16de-eeuws materiaal aan het licht brengen; misschien, waarschijnlijk acht ik dit niet; ik heb geen voorbeelden. Wel weet ik dat in het Engels, waar de wending tegenwoordig nog slechts weinig voorkomt (look you here, mind you; vooral in zinnen met het negatieve don't: don't you worry enz.), de constructie reeds vroeg gevonden wordt; in het Oud-Engels vóór 1200, bij Chaucer, bij Shakespeare enz. (zie o.a.O. Jespersen, A modern English Grammar, III, blz. 222 vlg.). Maar een bespreking in ruimer verband, waarbij mogelijk nog andere Germaanse talen dan Duits en Engels kunnen worden betrokken, ligt niet in mijn bedoeling.
Amsterdam. A.A. Verdenius. |
|