De Nieuwe Taalgids. Jaargang 34
(1940)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Klinker en medeklinker.Wat is een klinker en wat is een medeklinker? Deze beide termen worden elk in twee verschillende betekenissen gebruikt, al naar men van de physiologisch-akustische waarde uitgaat dan wel op de functie let, welke de verschillende klanken in de lettergrepen vervullen. Deze dubbele betekenis der termen ‘klinker’ of ‘vocaal’ en ‘medeklinker’ of ‘consonant’ is algemeen bekend en het zou niet nodig zijn er bij stil te staan, wanneer niet de structureel georiënteerde linguistiek van tegenwoordig, in het bijzonder het onderdeel ervan dat de klanken bestudeert en dat phonologie heet, in de noodzakelijkheid verkeerde om tegenover de definities van klinker en medeklinker, zoals tegenover zoveel andere definities, haar positie te bepalen. Allereerst refereren wij ter oriëntering de tweeërlei definities. Lettende op de physiologische en akustische eigenschappen der klanken, onderscheidt men twee klassen: bij een deel der klanken fungeert de mondholte uitsluitend als resonator voor de uitgeademde lucht, welke bij deze soort klanken door de trilling der stembanden ook zelf in trilling pleegt te zijn gebracht; deze klanken noemt men klinkers. Wanneer echter op enige plaats in de mond een zodanige vernauwing plaats vindt, dat bij de uitademing een geruis onstaat, dan wordt een zgn. medeklinker gesproken. Volgens deze opvatting zijn alle a-, e, o-, ö-, i-, u-, ü- en ∂-klanken klinkers, en medeklinkers zijn alle occlusivae en spiranten, benevens de nasale medeklinkers, bij welke de vrije uitademing door de neus samengaat met afsluiting van het mondkanaal, de l-klanken, gekenmerkt door een gelijktijdige sluiting door tongpunt of tongblad en vrije luchtuitstroming aan weerskanten, en de r-klanken, met hun afwisselende opening en sluiting van het mondkanaal. De andere opvatting van klinker en medeklinker gaat uit van de syllabe-bouw. Elke mondelinge taaluiting bestaat uit een afwisseling van vernauwingen en verwijdingen van het mondkanaal. De momenten van grootste wijdheid, voorafgegaan door een toeneming en gevolgd door een afneming, worden door de sprekende en horende mensen gevoeld als de culminatiepunten van een klankgroep, die men lettergreep of syllabe noemt; de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sonoriteit of klankvolheid bereikt hier een hoogtepunt; zij is het kleinst op de grens tussen twee syllaben. Hoe men ook de lettergreep definiëert, men kan niet anders dan een sonoriteitsgradatie, culminerend in een punt van maximale sonoriteit, als een harer eigenschappen beschouwen.Ga naar voetnoot1) Dit punt, juister gezegd: het phoneem, waarin dit punt valt, noemt men wel de klinker der lettergreep. Nu kan men de klanken naar hun sonoriteitsgraad in klassen verdelen. Opklimmende van minder tot meer sonoor, onderscheidt De Saussure de volgende klassen: A. occlusieven, B. spiranten, C. nasalen, D. liquidae (l, r), E. hoge vocalen (i, u, ü), F. middel-hoge vocalen (e, o, ö), G. lage vocalen (a);Ga naar voetnoot2) Jespersen wijkt daar enigszins van af: in een klasse, genummerd 1, brengt hij de stemloze occlusivae (a) en de stemloze spiranten (b) bijeen, de stemhebbende occlusivae en spiranten beschouwt hij als twee klassen (2 resp. 3), en de l-klanken brengt hij in één klasse samen met de nasalen, ze daardoor losmakend van de r-klanken; zo krijgt hij de volgende indeling:
De afwijkingen in de opvattingen dezer geleerdenGa naar voetnoot4) zijn te | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
minder van belang, daar bij betrekkelijk kleine verschillen in sonoriteitsgraad de taal deze verschillen wel eens negeert, ja zelfs in de praktijk van de aaneenrijging der klanken de schijnbaar natuurlijke volgorde omkeert. Zo zou, daar s een sonoorder klank is dan p, theoretisch een woord als wesp wel één lettergreep zijn, rups daarentegen, daar zowel u als s sonoorder zijn dan p, uit twee lettergrepen bestaan; en toch is rups één lettergreep: de grotere sonoriteit van s wordt niet gevoeld, o.a. daar de ‘chest pulse’, die de uitademing regelt,Ga naar voetnoot1) eerst aan het eind van de s uitgewerkt heeft. Er zijn dus compensatiemiddelen, die toestaan de volgorde enigszins te wijzigen; zo is Pools krwi (met stemloze r + f gesproken) één lettergreep, evenzo Angelsaksisch heard, gréat, in welke vormen niet de waarschijnlijk kort aangehouden a, maar de voorafgaande e, é het culminatiepunt van de lettergreep was. Zodanige uitzonderingen doen echter niets af aan de regel, dat in een lettergreep het sonoorste element domineert en dat zich hier omheen naar de graad van hun sonoriteit de andere klanken groeperen. Gelijk wij reeds zeiden, noemt men het phoneem, dat aldus domineert, wel de klinker van de lettergreep. Bevat dus een lettergreep een a-klank, dan is deze de ‘klinker’: ndl. dat, daad, straks, aarts (voorvoegsel of 't adj. aards), enz. In het, geest, vorst, enz., die geen a-klank, maar wel een middel-hoge vocaal bevatten, is deze de klinker; in glimp, stuurs, zwoel is het de hoge vocaal i, uu resp. oe; in de en in de tweede syllabe van tovenaar is het de ∂; in Čechisch vlk
xen krk, die geen sonoorder klanken bevatten dan liquidae, fungeren deze als klinker; in Indogermaans en in Oostnederlandse vormen als , hebben de nasalen vocaalfunctie, althans wanneer zij met een nieuwe ‘chest pulse’ worden uitgesproken. Dat spiranten en occlusivae als vocalen optreden, komt, behalve wellicht in zeer ver verwijderde talen, hoogstens in interjecties als pst voor.
Wat is nu het standpunt van de phonologie tegenover deze twee definities? Laat zich een er van beter verenigen met de principes, waarop zij is opgebouwd, dan de andere? Aanvankelijk werd de kwestie weinig besproken. N.S. Trubetskoj, die in het eerste deel van de Travaux du Cercle Linguistique de Prague zijn beroemd artikel over de vocaalsystemen publi- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ceerde,Ga naar voetnoot1) aanvaardt daar, zonder zijn opvatting nader toe te lichten, de physiologisch-akustische definitie; de liquidae en nasalen blijven buiten beschouwing, om van de spiranten en occlusivae niet te spreken. Twee jaar later verscheen het opstel: Die phonologischen Systeme,Ga naar voetnoot2) waarin behalve de vocaalsystemen ook de consonantsystemen besproken worden; ook hier wordt de grens door Trubetskoj zo getrokken, dat liquidae en nasalen consonanten zijn; tegenover de andere opvatting, hierboven definitie Nr. 2 genoemd, wordt geen positie bepaald. In de postuum verschenen Grundzüge der Phonologie huldigt Trubetskoj nog steeds dezelfde opvatting, maar hij ziet thans de noodzakelijkheid in om, voordat hij over vocalische, consonantische en prosodische eigenschappen spreekt, bij de begrippen ‘vocaal’ en ‘consonant’ stil te staan.Ga naar voetnoot3) In aansluiting aan P. Menzerath's formulering, volgens welke ‘die konsonantische Artikulation stets eine Schliessungs-Öffnungsbewegung, mit einem artikulatorischen Maximum zwischen diesen beiden Phasen’ is en ‘die vokalische eine Öffnungs-Schliessungsbewegung, mit einem artikulatorischen Minimum in der “Fuge”,’Ga naar voetnoot4) beschouwt Trubetskoj als de kenmerkende eigenschap van een consonant ‘die Herstellung eines Hindernisses und die Überwindung dieses Hindernisses’, terwijl een vocaal door ‘Unbehindertheit oder Hindernislosigkeit’ gekarakteriseerd wordt.Ga naar voetnoot5) Op een andere plaats van zijn boek wijst hij er op, dat eenzelfde phoneem in een taal wel eens zowel als ‘Silbenträger’ als ook ‘in “unsilbischer” Funktion’ kan optreden, maar hij vindt in dat feit geen aanleiding om van zijn eerste definitie van ‘klinker’ en ‘medeklinker’ af te wijken of hiernaast een tweede te stellen.Ga naar voetnoot6) Tot deze conclusie komt Trubetskoj in een noot, die te gecomprimeerd is geredigeerd om een zo gewichtig probleem voldoende tot zijn recht te doen komen; men krijgt de indruk van een voorlopige afdoening ener kwestie, die den auteur was gaan interesseren en waarop hij zeker binnenkort zou zijn teruggekomen, wanneer een langer leven voor hem | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
was weggelegd geweest. Reden te over, om op deze noot thans niet in te gaan. Jakobson's opvatting is wezenlijk dezelfde als die van Trubetskoj. In zijn Gentse congresrede over de indeling van het consonantismeGa naar voetnoot1) rekent hij zonder voorbehoud ook de r en de l tot de consonanten, hoewel hij erkent, dat hun onderlinge verhouding en hun verhouding tot de andere medeklinkers niet ondubbelzinnig is vastgesteld. In een vroeger artikel had hij er op gewezen, dat in tegenstelling tot het Čechisch, waar ‘de quantiteit een differentiërende eigenschap der klinkers is,’ in het Slovaaks alle ‘syllabevormende klanken’ twee quantiteiten onderscheiden,Ga naar voetnoot2) dus ook de r, l sonantes; deze twee sonanten noemt hij ‘varianten’ van de consonantische r en l; de phonemen r, l zijn dus tegenover de al-of-niet ‘syllabe-vormende’ functie indifferent, en de positie, waar zij als sonanten optreden, is voor hen ‘de plaats der grootste phonematische onderscheiding’.Ga naar voetnoot3) Daar is weinig tegen in te brengen: hetgeen anderen de vocaal ener syllabe zouden noemen, overeenkomstig de tweede der boven gegeven definities van het woord ‘vocaal’, noemt Jakobson een ‘syllabevormende’ klank, daartoe heeft hij het volle recht, en zelfs is er veel voor te zeggen, dat men termen als ‘vocaal’, ‘consonant’ slechts in één betekenis gebruikt; maar dat neemt niet weg, dat de dubbele quantiteit, die de ‘syllabe-vormende’ r, l, in tegenstelling tot hun ‘consonantische’ functie, er op na houden, aan deze ‘varianten’ van r, l een eigenschap verleent, die zij gemeen hebben met de klinkers in engere zin, een feit dat men bij de groepering der phonemen niet uit het oog mag verliezen en dat zonder twijfel in het onderbewustzijn der spraakmakende gemeente leeft. Het hier aangehaalde opstel van Jakobson heeft, meer dan welk ander geschrift ook, mij indertijd de wenselijkheid doen inzien, om in mijn Phonologie als inleiding op de paragrafen over vocaal- en consonantsystemen een hoofdstuk op te nemen, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
getiteld: De phonologische systemen. Vocalische en consonantische phonemen,Ga naar voetnoot1) waarin de moeilijkheden, waarop een rigoureuze onderscheiding tussen vocalen en consonanten stuit, in het licht werden gesteld. Ik wees hier o.a. op het Indogermaans, zoals dit in Meillet's Introduction beschreven wordt, in welke taal de i, u, r, l, m, n blijkbaar één klasse van phonemen vormden, die evenals , , twee quantiteiten toelieten en die in de vier functies gebruikt konden worden, blijkend uit de voorbeelden *ple, , , *plutos.Ga naar voetnoot2)
Onlangs is het probleem van de afgrenzing tussen klinkers en medeklinkers opnieuw aan de orde gesteld door A. Martinet. In het résumé van een voordracht, die deze over dit thema gehouden heeft,Ga naar voetnoot3) lezen wij o.a. het volgende: ‘La question, en réalité, ne peut se poser qu'au moment du groupement, car toute tentative de classement repose sur les rapports des phonèmes entre eux. Il existe deux types de rapports, structuraux et fonctionnels, selon que l'on considère le système des phonèmes, ou la chaîne des phonèmes dans le discours. Il n'y a pas, phonologiquement, de limite nette entre les phonèmes ouverts et fermés; la distinction de consonnes et voyelles est commode, mais arbitraire.’ Hierna volgt een tabel van de openingsgraden, door het weglaten der nasalen en liquidae beknopter dan bij De Saussure, maar van diens tabel door niets essentiëels verschillend. Hij gaat dan voort: ‘Ces degrés d'ouverture ne sont évidemment pas les mêmes selon les langues, et il n'y a pas, le plus souvent, sur un même plan, correspondance entre sourdes et sonores. Dans la chaîne du discours, la classification est plus complexe encore, la valeur des phonèmes étant soumise à de multiples variations et les zones de chevauchement étant plus nombreuses encore. Phonologiquement, chaque langue atteste des rapports particuliers de phonèmes. Il est malaisé de partir d'une distinction des consonnes et des voyelles dans une langue.’ Terecht maakt Martinet een onderscheiding tussen de vocalen en consonanten enerzijds als elementen van een phonologisch systeem, anderzijds als de eenheden, waaruit de klankgroepen (lettergrepen, morphemen, semantemen, woordgroepen) bestaan, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
welke in elke taal naar eigen regels worden gevormd. Iedere klank kan gedetermineerd worden naar zijn plaats in het phonologisch systeem en ook naar zijn plaats in de verschillende klankgroepen, en elke indeling van de phonemen ener taal dient dus met deze twee soorten van uit phonemen opgebouwde complexen rekening te houden. Dit deden trouwens ook reeds de ouderwetse taalkundigen, die van phonologie nog niets weten konden, wanneer zij voor de begrippen ‘klinker’ en ‘medeklinker’ een verschillende definitie gaven, al naar men uitging van de articulatorisch-akustische waarde der klanken dan wel van hun plaats in de lettergrepen. Wanneer wij uit de klanken ener taal een zgn. phonologisch systeem willen opbouwen, dan geven ons de zgn. vocalen de minste moeilijkheid, wel te verstaan de vocalen in de zin der eerste definitie, welke zich baseert op de physiologisch-akustische eigenschappen der klanken. De klanken, die men naar deze definitie vocalen noemt, m.a.w. die klanken, bij welke de mondholte slechts als resonator fungeert, laten zich zonder veel moeite onderbrengen in een driehoekig of vierhoekig systeem, of in een paar van die systemen, terwijl het onmogelijk is, nog andere klanken hierin op te nemen. Ik denk, dat Trubetskoj, toen hij zijn boven aangehaalde opstel over de vocaalsystemen schreef, zozeer getroffen was door de regelmatige, symmetrische bouw dezer systemen, dat hij zich daarom niet meer de vraag heeft gesteld, of hij niet nog met een andere opvatting van het begrip ‘klinker’ had moeten rekening houden dan de geijkte articulatorisch-akustische, die hem tot de constructie van zo eenvoudige en regelmatige systemen in staat stelde. En hij had gelijk. Nemen wij als een voorbeeld het vocaalsysteem van het Nederlands! Dit bestaat uit de twee volgende driehoeken:Ga naar voetnoot1)
Hiernaast kunnen wij nog de zgn. schwa-vocaal ∂ (de, hoogte enz.) stellen, die echter wellicht veeleer als een onbetoonde realisatie van andere klinkers is op te vatten. In zulk een driehoek, en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ook in veel klinker-vierhoeken, zijn dikwijls de hoge, gesloten klinkers talrijker dan de opener typen; dat zij minder talrijk zijn, komt bezwaarlijk voor. Van boven naar onder lezende, komt men van de wijde klinkers via een of meer tussentrappen tot de geslotenste klasse; verder kan men niet gaan: de nu volgende sonoriteitskategorieën, die der liquidae en nasalen, gehoorzamen niet meer aan het groeperingsprincipe, dat de klinkers tot en met de i-oe-uu- (i-u-ü-)klasse tot een regelmatig gebouwd systeem maakt. M.a.w.: de klinkers, in de zin der articulatorischakustische definitie, vormen een duidelijk omgrensd onderdeel van de phonologische systemen; aan dit feit heeft Martinet m.i. niet voldoende aandacht geschonken. De zgn. consonanten echter vormen in veel mindere mate een harmonisch geheel. Wel kan men ook deze althans voor een deel groeperen naar zekere correlaties, zodat men een betrekkelijk welgeordend systeem krijgt; zo heeft men in het Nederlands de klassen der occlusivae en spiranten, elk met stemtooncorrelatie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ben te doen, de liquidae niet anders dan als een periphere klasse beschouwen, terwijl hij de h een ‘consonne neutre’ noemt, vergelijkbaar met de schwa, die hij met V. BrøndalGa naar voetnoot1) als een klinker zonder ‘éléments définisseurs’ opvat. En dan is nog niet eens rekening gehouden met de j en de w, zoals die bijvoorbeeld in het Nederlands voorkomen, waar zij geen varianten van ie, oe zijn en anderzijds essentiëel van de spiranten v, z, g verschillen door de afwezigheid van stemloze pendanten, zelfs aan het eind van het woord, waar de opposities v : f, z : s, g : ch ten gunste van de stemloze phonemen zijn opgeheven: huif, huis, zach (geschr. zag); geen sprake daarvan bij haai, mooi, nieuw, eeuw enz. Dat inderdaad de j en de w andere phonemen zijn dan ie, oe, blijkt uit het voorkomen van de groepen jie en woe: faljiet (ook fajjiet gesproken), kompanjie, woest, zwoegen, enz. In faljiet, kompanjie is de klànkgroep jie ingevoerd door een soort van vernederlandsing van vreemde klanken, waaruit wel blijkt, dat onze taal deze groep helemaal niet abnormaal vindt, al is er ook, nadat ji tot jij geworden was, in de diphthongerende dialekten en het beschaafde Nederlands enige eeuwen lang geen van huis uit Nederlands woord met ji of jieGa naar voetnoot2) geweest. Ji is nog Zeeuws en Westvlaams. De geringe symmetrie van de zgn. consonantsystemen, vergeleken met de vocaalsystemen, laat zich m.i. zonder meer verklaren uit het heterogene karakter der verschillende sonoriteitsklassen, waartoe de zgn. consonantphonemen behoren. Terwijl de meest sonore phoneemsoorten, van de a-klasse tot de i-u-ü-klasse, met elkaar gemeen hebben, dat de mondholte alleen als resonator fungeert, staan er aan het andere uiteinde der sonoriteitstabel twee soorten van phonemen, occlusivae en spiranten, bij welke het in de mond voortgebrachte ‘geruis’ zozeer domineert, dat het al-of-niet-voorkomen van stemtoon voor correlatieve differentiëring binnen deze consonantklassen gebruikt kan worden, terwijl andere correlaties, als mouillerings- of labialisatie-correlaties, door het optreden van een bij-articulatie naast de hoofdarticulatie kunnen worden geschapen; deze laatste soort van correlaties komen ook bij liquidae en nasalen veel voor, bijvoorbeeld in Russisch en andere ‘Eurazische’ talen. Verder bestaat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tussen occlusivae en spiranten een met de wijdte van het mondkanaal samenhangende correlatie (p : f, t : s, k : ch; b : v, d : z),Ga naar voetnoot1) die met de verhouding van ee totie, oo tot oe, eu tot uu, in het vocaalsysteem, vergelijkbaar is. Vandaar bij deze consonantklassen een in hoge mate symmetrische structuur; maar de symmetrie is dikwijls minder volkomen dan bij de vocaalsystemen, doordat de articulatie der mondorganen, die een ‘geruis’ voortbrengen, sterk afhankelijk is van de bouw dezer organen,Ga naar voetnoot2) terwijl bij de vocalen, die geen bepaalde articulatieplaats hebben, de mond gemakkelijker zodanige standen kan kiezen, die de realisatie van een symmetrisch phoneemsysteem toelaten. Tussen het vocaalsysteem en het systeem der occlusivae en spiranten ligt een gebied van tussenklanken, welker natuur o.a. bepaald wordt door de articulatorische mogelijkheden, door de spreekorganen geboden; in de meeste talen benutte men de beweeglijkheid van de huig, die neus-sluiting en neus-opening mogelijk maakt, en verder het trilvermogen der tong en de mogelijkheid van laterale luchtuitstroming. Welke plaats aan de h onder de consonanten toekomtGa naar voetnoot3) en waar wij precies klanken als de Nederlandse j, w moeten plaatsen (Grammont voegt tussen de liquidae en de i-, u-, ü-vocalen de ‘semi-voyelles’ y, w, ¨w inGa naar voetnoot4)), daarover wil ik mij vooralsnog mijn mening voorbehouden. Zijn de voorafgaande beschouwingen juist, dan vormen in het klanksysteem der talen de vocalen, in de zin der articulatorischakustische definitie, een naar zekere structuurregels gebouwd geheel, dat men vocaalsysteem mag noemen; ook de phonemen met de geringste sonoriteit, occlusivae en spiranten, vormen een groep, waarbinnen een tot zekere hoogte symmetrische groepering | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
veelal tot stand komt. Tussen deze beide uitersten in liggen een aantal klanken, die men tot de consonanten pleegt te rekenen, maar die, hoewel indeelbaar in verschillende kleine groepen (l, r; nasalen; j, w), geen structureel geheel vormen zoals de beide eerstgenoemde klassen. Zo moge het niet in alle talen zijn - de structurele regels variëren sterk -, maar zulk een indeling van het phonologisch systeem, volkomen begrijpelijk gezien de bouw en functionnering van het spreekapparaat, is zeer verbreid. Een vocaalsysteem, omvattende de open en de gesloten klinkers en hetgeen daartussen ligt, moeten wij ook voor zulke talen aannemen, waar de meest gesloten klinkers functioneel op één lijn staan met l, r, m, n. Zo was het blijkbaar in het latere Indogermaans, zoals dat gepostuleerd wordt door de meeste Indogermaanse talen (Grieks, Latijn, Germaans, Oudindisch enz.); dit heeft blijkbaar een groep van zes phonemen bezeten, door Meillet ‘sonantes’ genoemd, welke in zgn. vocalische functie (tussen consonanten), in consonantische functie (tussen vocalen), als tweede lid van een diphthong en ten slotte tussen consonant en vocaal konden voorkomen (voorbeelden hierboven blz. 220)Ga naar voetnoot1); deze phonemen waren i, u, r, l, m, n. Meillet rekent geen dezer ‘sonantes’ tot de Indogermaanse vocalen; als zodanig noemt hij slechts e, o, a; ē, ō, ā; ∂, o (in lat. quattuor, hom. πίσυρες, enz.)Ga naar voetnoot2); zodoende negeert Meillet voor het Indogermaans de articulatorisch-akustische vocaalopvatting, m.i. ten onrechte: de aanwezigheid van i, u; ī, ū dwingt ons om, naast ∂ en misschien nog andere vocalen, de twee driehoeken:
te plaatsen en ze als de hoofdgroepen van het vocaalsysteem te beschouwen. De r, l, m, n, waarnaast wellicht ook ¯r, l, ¯m, ¯n voorkwamen (door anderen als er∂ enz. opgevat), kunnen in dat systeem niet worden ondergebracht, al konden zij dan ook in de Indogermaanse lettergreep als ‘klinkers’ in de zin der tweede, functionele definitie gebruikt worden. Men zou de laat-Indogermaanse klanken aldus kunnen groeperen: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1) Misschien nog andere ‘reductie-vocalen’? Deze kwestie is van geen belang voor ons; als zij bestaan hebben, behoorden zij tot het vocaalsysteem.
2) Andere idg. spiranten waren er niet; z was slechts een combinatorische variant van s. 3) Waarschijnlijk ook affricatae. Zie E. Benveniste, Bulletin de la Société de Linguistique XXXVIII (Paris 1937), p. 139 vv. 4) Ik gebruik deze term hier in de zin, waarin men ook ‘vocaal der syllabe’ zegt. Over de terminologie zie de voorlaatste en voorvoorlaatste alinea van dit opstel. De tweeklanken worden niet apart genoemd, daar wij alleen phonemen opsommen en de tweeklanken, die zgn. ‘standdiphthongen’Ga naar voetnoot5) waren, geen phonemen, maar groepen van twee phonemen waren. Wij zijn door het Indogermaans reeds op het terrein der tweede definitie der begrippen ‘vocaal’ en ‘consonant’ gekomen; wat naar deze definitie ‘vocaal’ heet, duidde ik in de bovenstaande tabel aan als ‘syllabe-centrum’. Dit voorbeeld toont reeds, zoals ook Martinet opgemerkt heeft, dat het onmogelijk is, een voor alle talen geldende lijst te maken van wat naar deze functionele definitie ‘klinkers’ zijn; immers de klinker-functie van r, l, m, n, die voor het Indogermaans op goede gronden wordt aangenomen, komt lang niet in alle talen voor. Het is waar, dat men ook geen algemeen geldig systeem van vocalen in de articulatorisch-akustische zin kan opstellen, daar getal, aard en groepering der phonemen naar de talen verschillend zijn; maar hier kan men wel zonder enige moeite de grenzen aangeven, waarbinnen de vocalen noodzakelijk moeten vallen; deze grenzen omvatten het sonoriteitsgebied van de openste a-klank af tot en met de geslotenste typen van i-, u-, ü-klanken; en, wat niet | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
minder belangrijk is, als een taal klanken bezit, die op het zo omgrensde terrein liggen, dan zijn dat per se allemaal klinkers en zij vormen samen een systeem met tendentie tot harmonische structuur. Daarentegen behoren tot de klinkers naar de tweede definitie in de ene taal alle phonemen vanaf de a-klasse tot de n-, m- (n-)klasse; zo was 't in het laat-Indogermaans; in andere talen laten r en l vocalische functie toe en n en m niet, hoewel zij wel degelijk in de taal voorkomen; zo is het in het Čechisch, waar men trh, vlk kan horen, terwijl sedm sedum uitgesproken wordt. Het Servokroaats heeft in consonantische functie l, r, m, n, van deze fungeert ook als vocaal alleen de r. En in menige taal, o.a. in het Nederlands - afgezien van oostelijke dialekten met r, l, m, n sonantes -, fungeren als vocalen der lettergrepen precies dezelfde klanken, die ook in articulatorisch-akustische zin vocalen zijn. De dubbele betekenis van de woorden ‘vocaal’ (‘klinker’) en ‘consonant’ (‘medeklinker’) kan niet nalaten verbijsterend te werken, vooral op de nog weinig geschoolde beoefenaars der taalwetenschap, te meer daar dikwijls hun aandacht onvoldoende gevestigd wordt op het feit, dat inderdaad twee verschillende betekenissen aan deze termen gehecht worden. Wij zagen reeds, dat Meillet in zijn Introduction van de functionele definitie uitgaat, de phonologen Trubetskoj en Jakobson daarentegen van de articulatorisch-akustische. J. Marouzeau's Lexique de la terminologie linguistiqueGa naar voetnoot1) vat de termen consonne en voyelle, waarvoor als Duitse aequivalenten Konsonant en Vokal worden opgegeven, zonder meer articulatorisch-akustisch op; wanneer men in dit boek ook sonante (Duits Sonant, Selbstlaut, Hauptlaut, Phon) en consonante (Duits Mitlaut, Nebenlaut, Symphon) opzoekt, dan ziet men, dat deze termen voor de al of niet als syllabecentrum fungerende klanken gebruikt worden; wie De Saussure goed kent, herinnert zich dadelijk, dat ook hij deze terminologische onderscheiding maakte: ‘Les termes de voyelles et consonnes désignent.... des espèces différentes; sonantes et consonantes désignent au contraire des fonctions dans la syllabe.’Ga naar voetnoot2) Ook Brugmann streefde er naar, dubbelzinnigheid te vermijden. In zijn Kurze vergleichende Grammatik gebruikt hij ‘Sonant’ en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘Konsonant’Ga naar voetnoot1), waarnaast hij de Duitse termen ‘Selbstlauter’ en ‘Mitlauter’ opgeeft, in dezelfde zin, die De Saussure aan deze woorden hechtte. Hij merkt uitdrukkelijk op, dat deze termen ‘eine verschiedene Funktion bezüglich der Silbenbildung’ aanduiden, en hij waarschuwt zijn lezers, dat ‘in der vulgären Grammatik das Wort Konsonant auf den Charakter des Lautes geht’, hetgeen een bron van misverstand kan zijn. Bij zijn indeling der klanken naar hun uitspraak bedient hij zich wel van de term ‘Vokal’, maar hij gebruikt geen samenvattende benaming, noch ‘consonant’ noch wat anders, voor de na de ‘Vokale’ genoemde ‘Nasale, Liquidae, Verschlusslaute, Reibelaute’.Ga naar voetnoot2) In dgl. zin schrijft Sievers in zijn Grundzüge der PhonetikGa naar voetnoot3), waar M. Thausing genoemd wordt als de eerste, die Sonant en Con-sonant in de functionele betekenis gebruikt heeft.Ga naar voetnoot4) Zo heeft men reeds lang een open oog gehad voor het verschil tussen de articulatorisch-akustische en de functionele waarde der klinkers en medeklinkers, en gestreefd naar een behoorlijke terminologie. Deze bleek gemakkelijker in het Frans te maken dan in het Duits en Nederlands, welke talen voor ‘consonne’ en ‘consonante’ slechts het ene woord ‘consonant’ hebben. Men kan ook bezwaarlijk de termen ‘consonant’ en ‘medeklinker’ (‘Mitlauter’) in verschillende zin gaan gebruiken; dit zou er nooit bij de mensen ingaan, die gewend zijn deze termen als synoniemen te beschouwen. Zwaardemaker en Eijkman, die ‘klinker’ en ‘medeklinker’ in de articulatorisch-akustische betekenis bezigen,Ga naar voetnoot5) noemen de ‘klinker’ der lettergreep ‘hoofdklank’ of ‘syllabevormer’.Ga naar voetnoot6) Moet ik een keus uit alle termen doen, dan zou ik in deze laatste betekenis het liefst ‘sonant’ gebruiken, dat zowel in het Duits als het Frans door gezaghebbende geleerden wordt gebezigd, al kent ook Meillet aan dit | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
woord een geheel andere betekenis toe. Helaas deugt ‘consonant’ niet als pendant bij ‘sonant’; men zou aan ‘niet-sonant’, met het adjectivum ‘niet-sonantisch’, kunnen denken. Stappen wij echter van deze terminologische kwestie af! De feiten zijn duidelijk, al zijn zekere termen dubbelzinnig. En - om het resultaat van onze beschouwingen in het kort te resumeren - tegenover deze feiten, inzoverre zij de ‘klinkers’ en ‘medeklinkers’ der lettergrepen - of hoe wij deze klanken ook noemen willen - raken, neemt de phonologie geen wezenlijk andere houding aan dan haar voorgangers. Maar, lettende op de klankwaarde der phonemen, moet zij de ‘klinkers’ als een afgerond systeem beschouwen, dat deel uitmaakt van het hele phonologische systeem; voor de overige klanken moge zij de term ‘consonanten’ behouden, zij moet erkennen, dat in vele talen slechts een deel er van, en wel de occlusivae (incl. affricatae) en spiranten, een betrekkelijk harmonisch systeem vormen, terwijl tussen deze groep en die der klinkers enige kleine groepen van phonemen staan, die bij geen der beide andere kunnen worden ingedeeld. N. van Wijk. |
|