De Nieuwe Taalgids. Jaargang 34
(1940)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Kroniek en kritiek.Nog eens de voornaamwoordelijke aanduiding. Nu het vraagstuk van de voornaamwoordelijke aanduiding aktueel blijft, zouden wij onze lezers die taal doceren of in taal belangstellen, de raad willen geven geregeld notities te maken van het werkelijke gebruik. Bij kritische beschouwing valt daar veel van te leren, ook voor de onderwijspraktijk. Ik bedoel nog niet zo zeer de talrijke fouten ten gevolge van haar-kultuur (b.v. bij Jo de Wit: ‘Als men, door een zin getroffen, haar overleest’), maar het formeel-juiste gebruik van de geslachtelijke pronomina, waar ons Nederlands taalgevoel onbevredigd blijft. Voorop stel ik, dat er veel schrijvers zijn - en daaronder zeer goede - bij wie hij, zij, hem, haar, zijn als aanduiding van nietpersonen onmisbare bestanddelen van hun stijl geworden zijn.Ga naar voetnoot1) Maar ook dan kan, wat eerst behoefte was, een verkeerde gewoonte worden. Men lette er eens op, hoe vaak het possessieve zijn en haar óverduidelijk of pleonastisch gebruikt worden, waar het eenvoudige lidwoord volstaan kan. Bekend is dat in journalistieke cliché-taal (De gemeenteraad besloot in zijn (l. de) vergadering van gisteren.... De vereniging nodigde haar (l. de) leden uit.... De vergadering nam haar (l. het) besluit....). Vaak kan het possessieve haar geheel gemist worden. In de volgende zin, uit Van Mierlo's Literatuurgeschiedenis, zou de stijl er m.i. bij winnen, als men viermaal hare schrapt: ‘Toch staat ook deze kunst door (hare) onmiddellijkheid van uitdrukking, door (hare) sobere taal, door (hare) vaste wendingen, door (hare) ten slotte toch weinig ingewikkelde verstechniek, nog dicht bij het volkslied.’ Vergelijk nog, bij een andere auteur, het zinnetje: ‘Toch heeft die benaming (haar) recht van bestaan.’ Een duidelijke stijl eist herhaling van het substantief en geen pronominale verwijzing, wanneer de zaak lang te voren genoemd | |
[pagina 176]
| |
is, of wanneer zij op méér zaken zou kunnen slaan. Mevr. H. Roland Holst, schrijvende over de marxistische theorie van Rose Luxemburg, liet veel regels later volgen: ‘Zij, die theorie, leidde Rosa's critisch verstand.’ Hier staat het overbodige zij alleen uit kracht van de gewoonte. Een schrijver over oorlog en vrede, gebruikte voor beide telkens hij en hem: ‘hoe wij hem verkrijgen’; maar ook: ‘wie een oorlog als onvermijdelijk beschouwt, moet in hem een remedie zien.’ Hier is alleen: daarin idiomatisch Nederlands: even later volgde dan ook: ‘wanneer het ogenblik gekomen is om er mee uit te scheiden.’ Eigenaardig is ook de aarzeling om een natuurlijk dat of het te gebruiken, als men, gedachtig aan schoolregels, meent dat bij een mannelijk substantief slechts hij geoorloofd zou zijn. Een andere journalist schreef: ‘Een wereldoorlog is, in zijn practijk en in zijn gevolgen, een duivels bedrijf; hij is onze wereld - voor hoe lang? - bespaard.’ Zou dat of het hier niet beter klinken? Elders trof ik een zij (meestal schriftelijke aanduiding voor een te veel vermeden ze!) waar ook dat veel meer idiomatisch is: ‘Bijzondere belangstelling had ik altijd voor de nabespreking. Wat zal zij (l. dat) opleveren?’ En verder: ‘Welnu, niet altijd getuigt zij van begrip en inzicht.’ Hier zou dat weer niet passen: een ‘passe-partout’ is het evenmin als zij! Een ander zou wellicht geschreven hebben: ‘niet altijd blijkt daarbij begrip en inzicht.’ Een vraag die ik mij onlangs stelde, toen ik een Duitse tekst hoorde vertalen, en die ik aan het oordeel van de lezers onderwerp, is deze: in hoeverre hebben vertalingen uit het Duits of Duitse lektuur invloed op dit schrijftalig pronominaal gebruik? Een piloot beschreef een vlucht boven een Zeppelinhal: ‘Jetzt ist ihr Dach neben mir’. Ik zou niet vertalen haar, maar het. ‘Ich lausche dem Klange des Motors: er ist in Ordnung.’ Hij is hier een aannemelijke vertaling, maar in deze eenvoudige stijl die, of misschien nog liever het vagere dat, als tegelijk aan de klank gedacht wordt. Een tweede vraag: kan ook het Franse taalgebruik, in het bijzonder bij tweetalige Vlamingen, ingewerkt hebben op overvloedig - en overbodig gebruik van personalia en possessiva? Dit zijn slechts enige waarnemingen uit vele, waaruit blijkt dat deze aanduiding veel minder simplistisch is dan in het konservatieve kamp geloofd wordt. C.d.V. |
|