De Nieuwe Taalgids. Jaargang 34
(1940)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdComposita bestaande uit eigennaam + waarderingselement.Laat ik beginnen met enkele voorbeelden te noemen van de eigenaardige composita, die ik hier wil bespreken: Thomasvaer, Geertemoei, Thijsbuur. Voor wie geen vreemdeling is in onze literatuur hebben deze namen een bekende klank. Verder: Janneman, Pieterbaas en dgl.; ieder kent en gebruikt ze in familiale taal, in de huiselijke sfeer. Misschien mag ik ook bij velen van mijn lezers bekend veronderstellen Marijke-meu (de 18de-eeuwse Friese douairière), Gijsbert-om (= de Friese schrijver Gijsbert Japix), Jan-neef (o.a. de naam van een der spelende personagies in Bredero's Moortje), en wanneer ik dan in bonte rij uit onze hedendaagse dialecten noem: Jan-oom, Lene-peet, Gijsmaat (Janmaat!), Jouke-boer, Door-zus, Krelis-broer, dan heb ik voorlopig materiaal genoeg. Wat hebben we hier? Composita, waarvan het eerste lid steeds een eigennaam is, het tweede een verwantschapsnaam (althans in oorsprong) of een sociale verhoudings-, een waarderingsnaam. Al de woorden die we als tweede lid aantreffen, komen ook los, | |
[pagina 168]
| |
zelfstandig, als vocatief voor. Het schijnt mij aannemelijk dat deze composita in syntactisch verband zijn ontstaan, koppelingen zijn uit een eigennaam in de vocatief, met toegevoegde appositie als oom, broer, baas enz. Althans de typen, die productief zijn geworden, moeten zò dunkt me ontstaan zijn, en kunnen vervolgens analogische gelijkwaardige formaties in het leven hebben geroepen. Is het het eenvoudigst zich deze composita te denken als ontstaan in vocatief-positie, dan is daarmee niet gezegd dat ze zich tot die positie hebben beperkt; natuurlijk zegt men: onze Janneman, die gevreesde Pieter-baas, mijn Lenepeet of Lenemoei enz.Ga naar voetnoot1) Opmerking verdient de accentuatie in deze woorden; de klem valt op het 1ste lid, de eigennaam, het 2de lid krijgt slechts bijtoon, een overeenkomstige accentuatie dus als in Oom Dirk, tante Anna, boer Jansen, waar de combinatie in omgekeerde orde voorkomt en veel minder een eenheid vormt dan in de door mij besproken samenkoppelingen. Zo wordt dan oom in sommige dialecten, met name in het Fries en Saksisch, tot een verzwakt, een enclitisch -om (-omme). Het Fries heeft o.a. Greultom, Murkom, Pîbomme enz. enz. - Het zelfstandige woord is omke, nooit om.Ga naar voetnoot2) Midden in het plattelandsmilieu staat de boer en de eigenaar der boerderij wordt door het personeel aangesproken als boer; niet alleen door het personeel, ook door vrienden en verwanten, door de naaste omgeving. In verschillende delen van ons land - b.v. in Friesland en de Oostelijke provinciën - met de eigennaam er vóór. De naam Joukeboer, Siteboer, Scholtenboer is dan niet in de eerste plaats een beroepsnaam, maar een sociale-verhoudingsnaam, een relatieaanduiding, ook in gebruik buiten de aanspraak: hier woont Joukeboer. Zo neemt boer in vergelijking met andere beroepsnamen een aparte positie in. Het Fries (en stellig ook andere dialecten) kent de combinatie eigennaam + beroepsnaam zonder lidwoord, dus: Gabe skroar (= kleermaker), Auke tünman, | |
[pagina 169]
| |
Uwbele skipper, Feike tsjiisker (kaasmaker).Ga naar voetnoot1) Nu vertonen deze verbindingen duidelijk verschilpunten met het type Joukeboer, Leversboer (= boer Levers; Saksisch). In de eerste plaats wat betreft de klemtoon. Die valt in het type Auke tünman op het tweede woord, de beroepsnaam (tuinman); bij Siteboer enz. heeft men dezelfde accentuatie als in Klaasoom, Thomasvaar enz., dus de klem op de eigennaam. Een ander verschil is, dat de verbinding in Joukeboer enz. veel vaster is (het woord is geheel tot compositum geworden) dan in het type eigennaam + volgende zuivere beroepsnaam; en verder worden, in de dialecten die ik ken (Fries, Gronings) de combinaties Auke tuinman enz. niet in aanspraak gebruikt, de verbindingen met -boer wel, op dezelfde wijze als Janneman, Pieterbaas en de andere hierboven genoemde voorbeelden. Mijn belangstelling beperkt zich dus tot deze appositionele samenkoppelingen, waarvan ik de verste geschiedenis niet wil trachten na te sporen. Alleen wijs ik er op dat de oude godennamen Jupiter en Demeter reeds hetzelfde samenstellingstype vertonen, met respectievelijk pater (-vaer) en mater (-moer) als 2de lid. Deze combinaties verdienen wel enige belangstelling, te meer daar zij, naar het mij voorkomt, bezig zijn in onze dialecten te verdwijnen. Het type schijnt niet meer productief te zijn. Dit wordt bewezen door de volgende feiten. In tal van dialecten zijn nog gangbaar composita met het oude -moei, -moeie als tweede lid, o.a. in Friesland en Groningen. Het Fries kent vormen als Saske-moi, Aaltsje-moi enz.Ga naar voetnoot2); het Gronings Jaantje-mui enz. Maar moike en muike hebben een concurrente gekregen in het uit Holland ingevoerde tante (een eerst na 1600 uit het Frans overgenomen woord)Ga naar voetnoot3). Deze familienaam tante, het eerst natuurlijk bij de hogere standen in gebruik geraakt, muike wordt langzamerhand ‘onfatsoenlik’ en verdrongen door | |
[pagina 170]
| |
taande.Ga naar voetnoot1) Ook in Friesland, met name in de grotere dorpen, heeft het woord tante in de laatste halve eeuw snel terrein gewonnen en in bepaalde kringen moike totaal verdreven. Ditzelfde proces heeft zich natuurlijk in Holland reeds vroeger voltrokken, zodat het vreemde woord tante ‘het oudere moei nagenoeg geheel heeft verdrongen’.Ga naar voetnoot2) Maar de postpositie heeft tante nie kunnen krijgen: Aaltje-tante hoort men niet, niet in Friesland en Groningen, ook niet in Holland; nergens meen ik. Wel houdt in Friesland en Groningen Aaltje-moi (-mui) nog enigermate stand naast het opkomende tante Aaltje, maar dan dikwijls als benaming van de wordt in de genoemde dialecten als deftiger gevoeld dan moike, muike. Ter Laan drukt het in zijn Gron. Wdb. aldus uit: 't Woord oud-tante.Ga naar voetnoot3) Men mag besluiten dat de formatie eigennaam + volgende verwantschapsnaam niet meer een levende, productieve formatie was, toen het woord tante zijn entrée in onze dialecten maakte. Het tweede lid in de hier besproken composita is steeds een verwantschapsnaam of een woord als baas, maat, buur, man enz., alle veel gebruikte aanspreeksubstantieven. Grenzen tussen deze groepen zijn niet te trekken. Immers vele verwantschapsnamen, als vader, moeder, broer, tante worden, gelijk bekend, ook gebruikt in ruimer verband en betekenis dan die van bepaalde familie-relatie. In de eerste plaats wel in de vocatief, maar vervolgens ook in andere posities. ‘Geef me een handje, broer,’ zegt een goede kennis tot het zoontje van zijn vriend. ‘Nee vader, dat doe ik niet,’ hoort men in familiaire taal de ene vriend zeggen tot den anderen. Men spreekt van een oud moedertje, een aardige zus, een rare tante enz. De ene verwantschapsnaam heeft het in dezen verder gebracht dan de ander; in het ene taalgebied is de ontwikkeling anders verlopen dan in het andere. Ik wijs maar terloops op de ruime gebruiksfeer die de woorden oom, tante, neef en seun(-tjie) in het Afrikaans hebben gekregen en wil hier de wegen waarlangs die betekenisuitbreidingen zijn gegaan, niet | |
[pagina 171]
| |
in bijzonderheden nagaan. Dit zij genoeg om aan te tonen dat verwantschapsnamen en algemene aanduidingen als vriend, man, buur elkaar kunnen naderen in betekenis en gevoelswaarde: Het onderscheid tussen de 2de-leden van mijn composita is volkomen vervaagd. Natuurlijk zijn er onder die welke een verwantschapsnaam als tweede bestanddeel hebben, verschillende die òf steeds, òf in bepaalde situatie louter een familierelatie aanduiden, maar het gemeenschappelijke in al deze enclitica van vaar tot man of vriend is toch dat ze waarderingsexponenten zijn, en Thomasvaer, Thomasmaat en Thomasman kunnen synoniemen worden genoemd met slechts nuances van waarderings-, verhoudingsverschil. Al deze tweede leden drukken achter de eigennaam uit - afgezien van familierelatie in bepaalde gevallen - een persoonlijke verhouding: eerbied, intimiteit, hartelijkheid, een vriendschapsverhouding van gelijken, een verhouding van oud tot jong, of van jong tot oud, maar - een vriendelijk accent hebben ze alle; in boosheid noemt men iemand niet Pieter-baas, Gerrit-oom of Door-zus. Boosheid schept afstand; de hier gegeven enclitica willen intimiteit accentueren, sfeer scheppen. Zo mag men ze dus van af -vaerGa naar voetnoot1) tot -man of -maat als waarderingsexponenten beschouwen. Tot besluit volgen hier enkele opmerkingen over sommige van deze enclitica. Moei. Het Ndl. Wbd. geeft slechts een paar vbb. met -moei uit 17de- en 18de-eeuwse volkstaal; dan volgen vbb. uit hedendaagse Zuidndl. dialecten. Uit het hedendaagse Noordnederl. geen enkel vb. Toch hoort men de composita met -moi, -mui, -meu nog dikwijls in Friesland en onze Saksische gewesten; en in Holland zijn ze stellig niet verdwenen. Opmerkelijk zijn in het Fries vormen als sleaukemoi, tuttsjemoi. Moi staat hier niet achter een oorspronkelijke eigennaam, maar achter een diminutief, waarmee suffige, slome en trage of onnozele meisjes (vrouwen) wel worden aangesproken, een diminutiefformatie op één lijn staande met onze verkleinwoorden als liefje, oudje (zie verder het Fr. Wdb. voor deze woorden). Tuttsjemoi heeft dus ongeveer de waarde van onnozele (onhandige) sukkel. Deze woorden hebben althans in betekenis een onvriendelijk karakter, en nemen | |
[pagina 172]
| |
daarmee ook een bijzondere positie in. (vgl. o.a. slonsmoer, Jan Klaaz 696). Oom. Hier vloeit het materiaal in het Wdb. rijker, maar ook hier wordt weer niet alleen het Friese, maar ook het Saksische gebied geheel verwaarloosd. Bij Gijsbert Japix vindt men de umlautsvorm Haytse-yem (de ie-klank in ons bier); in 't Saksisch (naast-om) -eum. Uit Ter Laan haal ik aan: ‘Jan Oom, tegenwoordig veelal Oom Jan.’ Boekenoogen geeft voor het Zaans: ‘Oome Klaas’ (oomeGa naar voetnoot1) de normale Hollandse dialectvorm) ‘tegenover Klaas-oom’ enz. - De lommerd, Oome Jan, heette in vroeger Hollands (en mogelijk nog wel) ook Jan-oom. - Uit 17de-eeuws Hollands noteerde ik de uitdrukking: ick wed bij mijn Jan-oom dat.... (Bredero); Starter: ick sweerd jou by mijn Jan-oom, dat is ommers veul eseyd (zie Van Moerkerken blz. 87). Verder geeft Starter als opmerkelijke composita Doctor-oom Koster-oom als vocatieven; de functie van dit oom behoeft geen nadere verklaring meer. Parallellen geven de Broarren Halbertsma in Rimen ind Teltsjes: uws dokteromme (blz. 24); hospes-om (181 en 195),Ga naar voetnoot2) in de vocatief en daarbuiten als waarderende naam voor iemands gastheer. - Waarschijnlijk zal men hier ook onder moeten brengen het bekende heeroom, een woord dat ook in accentuatie met de hier besproken formaties overeenkomt. Man. Man komt zeer veel voor in de postpositie: in onze dialecten en in vertrouwelijke algemene omgangstaal - het vormt met de voorafgaande eigennaam een eenheid, òf er kan ook een min of meer duidelijke scheiding, pauze blijven. In 't bijzonder verdient de aandacht de functie die het heeft achter kindernamen: Janneman (met rhythmische e). De functie van dit -man laat zich vergelijken met die van het diminutiefsuffix. Zo zegt het Friese Wdb.: ‘Oebleman = lytse (kleine) O’. Naast Oeble-man kent het Fries ook Oebleboi, dat gelijke waarde heeft,Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 173]
| |
of liever uitsluitend diminutiefwaarde. Man kàn verkleiningssuffix zijn, met duidelijk hartelijkheidsaccent, een suffix met liefkozende waarde. Die algemene waarde met volkomen vervaging van de oorspronkelijke betekenis van het woord man demonstreert zich in het feit dat dit suffix -man ook achter meisjesnamen wordt geplaatst in sommige dialecten. Ter Laan noemt Graitman (= Grieteman), Hilleman.Ga naar voetnoot1) Een meisje dat officieel Karolina heet, wordt op de Veluwe in de familiekring en onder kennissen Klieneman genoemd. Maar dit zij genoeg. Ik heb wel eens vreemd gestaan tegenover vormingen als Jan-neef (Bredero), Truitje-nicht (jou Truytje-Nicht, Warenar 704), Pieter-seun (Van Moerkerken 152) enz., maar een vluchtig doorbladeren van de bekende bloemlezing Van de Schelde tot de Weichsel leerde mij, dat Pieterneef in de Scheveningse visserstaal, Jannêf in Goorle, Gisbert-neef in de Lijmers nog gebruikelijke (of tot voor kort gebruikelijke) wendingen zijn, dat samenstellingen met -peet en met -buur (vooral met -buur) in verschillende dialecten voorkomen enz. Wat Noord-Nederland betreft, vond ik mijn meeste materiaal in Friese, Saksische en Hollandse gewesten. Er is nog materiaal genoeg voor een systematisch onderzoek naar deze in cultuurcentra verdwenen, op het platteland verdwijnende composita.
Amsterdam, Dec. 1939. A.A. Verdenius. |
|