De Nieuwe Taalgids. Jaargang 34
(1940)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Boekbeoordelingen.
Reinout van Montalbaen, uitgegeven en toegelicht door Dr. P.J.J. Diermanse. Inleiding en teksten; Leise dissertatie (Leiden - E.J. Brill - 1939. Prijs f 6,-).
| |
[pagina 133]
| |
voor de gewone gebruiker leesbaar? Dr. Diermanse is sterk onder de indruk van De Vreese's bekende klachten, waarin ongetwijfeld naast juiste bezwaren overdrijving schuilt. De leerling tracht nu de meester in nauwkeurigheid te overtreffen, maar levert tevens het bewijs dat het materieel en financieel onmogelijk zou zijn, al onze Mnl. teksten, tot de kleinste fragmenten toe, volgens deze methode te bewerken. Laat men voor belangrijke teksten liever, naast de wetenschappelijk verantwoorde uitgave voor algemeen gebruik, een fotografische reproductie geven, waarmee alle handschrift-kundigen gebaat zijn. Nog in een ander opzicht heeft deze schrijver het de lezers niet gemakkelijk gemaakt. Met de talloze afkortingen in zijn tekst is hij zelf zo vertrouwd geraakt, dat hij niet begrijpt dat ze voor een vlotte lektuur telkens struikelblokken zijn. Ondanks deze bezwaren zal ieder die zich in deze speciaalstudie verdiept, moeten toegeven dat Dr. Diermanse nuttig en zeer degelijk werk verricht heeft.
Overdiep's uitgave van het grote Lorreinen-fragment is in de eerste plaats juist niet voor de vakgenoten bestemd: hij wil voor deze belangrijke Karel-roman een beroep doen op de ‘publieke belangstelling’, temeer omdat hij in dit werk een oorspronkelijk Middelnederlands gedicht meent te zien. Ook hij heeft de tekst opnieuw met het handschrift vergeleken, Jonckbloet's uitgave op verschillende punten verbeterd, en dus een betrouwbare uitgave geleverd, met aanwijzing van enige blijkbaar bedorven plaatsen, reeds door Jonckbloet, De Vries of Verdam aannemelijk geëmendeerd. M.i. zijn er nog wel enige plaatsen overgebleven die verbetering behoeven.Ga naar voetnoot1) Een doeltreffende inleiding brengt de lezer midden in de stof, waardoor het fragment hem te meer zal boeien. Overdiep heeft zijn vroegere methode, om verklarende kanttekeningen te geven, laten varen, vermoedelijk wegens de twee-kolommendruk, en al deze kanttekeningen, alfabetisch geschikt, achterin geplaatst. Daardoor wordt de ‘Woordenlijst’ een ongelijksoortige verzameling van aantekeningen naast woordverklaringen. Aan een eigenlijke glossarium - met vermelding van de plaats! - zouden wij de voorkeur geven, vooral omdat men vaak een woord in het verband, op één of meer plaatsen na wil slaan. | |
[pagina 134]
| |
Prof. Rosenfeld deed in een archief in Anholt een aardige vondst: een groot verzamelhandschrift met ‘Niederdeutsche Chroniken’ bleek ook een drietal Middelnederlandse teksten te bevatten, afgeschreven, gelijk uit een grondig onderzoek van de taal bleek, in het Zuidelijke gedeelte van Geldern, in het midden van de 15de eeuw. Het belangrijkst is een berijmde Utrechtse bisschopskroniek uit het einde van de veertiende eeuw (906 vss.), in deze uitgave volledig afgedrukt. Minder belangrijk is een afschrift van de pausenkroniek uit Boendale's Lekenspiegel (II, Kap. 44-49). In de derde plaats bevat het handschrift een Rijmkroniek van Brabant, waarvan de tekst reeds bekend, en in het Vaderlandsch Museum (III, 437 vlg.) gepubliceerd is. Rosenfeld's publicatie, met grote nauwkeurigheid en deskundigheid bewerkt, is dus ook voor neerlandici belangwekkend.
Uit de nalatenschap van Willem de Vreese kwam een voltooide uitgave voor den dag van dit uitvoerigste van Geert Groote's thans bekende Dietse geschriften. De gebrekkige uitgave van Rudolf Langenberg maakte een nieuwe editie gewenst. Dat die van De Vreese aan alle eisen voldoet, zal niemand bevreemden. Het handschrift is nauwkeurig onderzocht, beschreven en door reproducties vertegenwoordigd; de tekst (blz. 1-30) zorgvuldig afgedrukt, terwijl een overvloed van Aantekeningen en Bijlagen (blz. 31-88) de waarde van deze uitgave verhogen. C.d.V. | |
Dr. L.M. Fr. Daniëls, O.P. Meester Dirc van Delf, O.P., Tafel van den Kersten Ghelove; naar de handschriften uitgegeven, ingeleid en van aantekeningen voorzien. Centrale Boekhandel ‘Neerlandia’, Antwerpen / N.V. Dekker & Van de Vegt, Nijmegen-Utrecht 1939 (Tekstuitgaven van ‘Ons Geestelijk Erf’, deel IV-VII).In zijn in 1932 verschenen proefschriftGa naar voetnoot1) uitte dr. Daniëls de wens, dat het hem mogelijk zou worden gemaakt in de naaste toekomst een volledige uitgave van Dirc van Delf's monumentale werk te bezorgen. Aan het gehalte van dit proefschrift zal het, wat het materiele betreft, ongetwijfeld te danken zijn dat, tot voldoening niet alleen van den bewerker, maar zeker ook | |
[pagina 135]
| |
van alle beoefenaren der Mnl. letterkunde, die wens in vervulling is gegaan en de uitgave nu voor ons ligt, in vier kloeke delen waarvan het eerste de Inleiding, de drie volgende de Tekst bevatten. Niet minder dan ca. 1150 bladzijden worden door deze tekst met de aan de voet gedrukte aantekeningen ingenomen; de laatste in drie lagen gerangschikt, die resp. varianten, bronvermeldingen en verklaringen bevatten. De varianten zullen o.a. als hulpmiddel voor dialectstudie, de bronvermeldingen - veelal uitvoerige Latijnse citaten - ter opheldering van de tekst, maar ook ter beoordeling van Mnl. stijleigenaardigheden hun nut afwerpen. Als grondslag hebben gediend de beide Haagse handschriften, die resp. het ‘Winter’- en ‘Somerstuc’ volledig behelzen. Het geheel maakt een voortreffelijke indruk van nauwkeurigheid en degelijkheid. In de Inleiding herkennen we in de eerste plaats de om- en bijwerking van wat Dr. Daniëls ons vroeger over de theologische studiën der Dominicanen in het algemeen en van den auteur in het bijzonder, over zijn bronnen, de handschriften en over de samenstelling en het karakter van de ‘Tafel’ had meegedeeld. Inlichtingen, na het verschijnen van zijn dissertatie verkregen, stelden hem in staat nu als bewaarplaats van een destijds uit het oog verloren hs. de Pierpont Morgan Library te New York te vermelden en leerden hem het bestaan van een ander hs. te Baltimore (Maryland). Het eerste komt in inhoud geheel overeen met het door de noodlottige brand van de Leuvense bibliotheek verloren gegane hs. van de Mij. v. Ned. Lett. Dat deze twee handschriften naar Amerika zijn verhuisd, komt blijkbaar doordat ze fraaie miniaturen bevatten, waarvan we een staaltje vinden onder de reproducties die de Inleiding versieren. Voortgezette studie van de thans bekende hss. leidde tot een afwijkende conclusie omtrent hun vermoedelijke stamboom. Nieuw in de Inleiding is het onderzoek, min of meer aansluitend bij dat naar de Noordnederlandse bestanddelen in de taal van Dirc Potter, door De Vooys in het Tschr. gepubliceerd, naar dergelijke elementen in het werk van Dirc van Delf. Doordat de beide handschriften van de Kon. Bibliotheek van denzelfden Noordhollandsen afschrijver zijn, vormen ze een geschikt materiaal om onze kennis van de Hollandse woordenschat in het begin van de 15de eeuw aan te vullen, maar ook de andere hss. zijn niet vergeten. Als resultaat van deze studie ontvangen we een overzicht van klankeigenaardigheden, een lijst van woorden | |
[pagina 136]
| |
die vermoedelijk specifiek Hollands waren en een van woorden van Oostmiddelnederlandse of Duitse oorsrong. Is het voorkomen van woorden als hier bedoeld in een stichtelijk werk uit Noord-Nederland in die tijd vanzelf te verwachten, hier zal nog hebben meegewerkt dat Dirc van Delf geruime tijd te Utrecht en in Duitsland verbleef, terwijl de omstandigheid dat hij evenals Potter in betrekking tot het Beierse hof stond er het zijne toe zal hebben bijgedragen. Niet minder welkom dan de genoemde is een woordenlijst ter aanvulling van het Mnl. Woordenboek. Het proefschrift bevatte ook een hoofdstuk over ‘de Tafel als spiegel van zijn tijd’ en een over ‘de persoonlijkheid van mr. Dirc, voorzover die uit zijn werk kon blijken’, die als zodanig in de Inleiding niet terugkeren, al is een groot deel van hun inhoud op andere plaatsen verwerkt. Daarentegen vinden we een beschouwing over de letterkundige waarde van deze ‘nieuwe Lekenspiegel’, zoals dr. Daniëls het traktaat betitelt. De lezing althans van dit hoofdstuk is in het bijzonder aan te bevelen aan degenen die misschien terugschrikken voor het, zoals men weet, volgens scholastieke methode van indeling in ‘punten’, ‘questiën’ enz. samengestelde werk in zijn geheel. Toch willen we herinneren aan het meermalen, maar nu met volledige kennis van zaken opnieuw door den uitgever vastgestelde feit, dat de Tafel, inweerwil van zijn echt Middeleeuws compilatie-karakter, zich door een zeer persoonlijke inslag onderscheidt. We hebben hier een voorbeeld van een werk dat, verstandelijk in zijn opbouw en ordening van de stof, door een sterk gevoel wordt gedragen, een gevoel dat onophoudelijk spreekt in ontelbare kleine bijzonderheden en nuances; dat in welluidende taal, door scherpe weergeving van fijn onderscheidende gedachte niet zelden de uiting verheft tot een peil, waar zuivere schoonheid tot bewondering dwingt. Niemand mag dan ook verzuimen zich door dr. Daniëls de weg te laten wijzen om stukken als ‘Hoe die vrienden ons Heren graf beschreiden’ of de beschrijving van de engel Gabriël, die met de blijde boodschap tot Maria gezonden wordt, maar vooral de innige ‘Onser liever Vrouwen Claghe’ in het werk op te sporen en in hun verband te lezen. Bewonderaars van de Middeleeuwse Vlaamse schilderkunst vinden hier in woorden vertolkt wat een Rogier van der Weyden e.a. heeft bewogen; in woorden die door edele keuze en rhythmische rangschikking het diepe gevoel, waarvan de grote meesters ons door lijn en kleur weten te doordringen, op hun wijze met zulk een | |
[pagina 137]
| |
kracht van zegging vermogen op te roepen, dat men ze niet onwaardig zal achten om die andere meesterstukken als het ware te begeleiden. D.C. Tinbergen. | |
A.J. van Huffel Nederlandsche schrijvers in Vertaling (Van M. Emants tot Jan Eekhout) Proeve van eene Bibliographie. Met eene inleiding van Dr. L. Brummel. Leiden, E.J. Brill, 1939.De heer Van Huffel heeft met het tijdrovende en geduldtergende werk, nodig voor zijn boek, velen aan zich verplicht. Een blaam op ons bibliografisch wapen is weggewist, nu wij een tegenhanger van Arents' Flemisch writers translated kunnen tonen. Maar het gaat om meer. Zoals Dr. Brummel zeer juist opmerkt, wordt telkens door onze litteraten (onder 't bekende motto: ‘Beter beweren dan bewijzen’) verkondigd, dat onze letterkunde in het buitenland niet gelezen wordt. Wie hier nu zwart op wit vindt, dat Couperus 70, Van Eeden 41 en Heyermans 31 keer werd vertaald, met Jo van Ammers-Küller met 78 aan de kop, zal dit niet meer kunnen volhouden. Als de litteraten (het) nu maar lazen.... Wie wil onderzoeken, ‘wàt’ men van ons in het buitenland leest, teneinde zo te raken tot een behandeling van de vragen ‘hoe?’ en ‘waarom?’ zal dit boekje een goudmijn vinden. Schrijver dezes heeft jarenlang, zij 't niet systematisch, het terrein van den heer Van Huffel verkend. Wanneer hij dus enige aanmerkingen heeft, ga daaraan vooraf dat hij deze uitsluitend als kleine vlekjes op een grote zon beschouwt. In de eerste plaats: waarom zijn bepaalde talen verwaarloosd? Het Esperanto (door Arents erkend) is uitgesloten ten nadele van Van Eeden en Ulfers; Arabisch en Maleis ten nadele van Kartini. Dat zekere schifting onder de auteurs werd toegepast, is te billijken. Maar daardoor missen wij o.a. Van Nonhuys (enige drama's?), Haspels (een of meer romans), S. Bonn Erwachen (1927), H.v.d. Eerenbeemt Malmström (1923), J.R.v.d. Lans König Karl und Widukind. Zijn deze auteurs werkelijk onbeduidender dan de wèl opgenomen Balet, Koning-Coeterier of Middendorp? Erger is dat van wèl opgenomenen boeken ontbreken. Ik noem: Canter's Droomer ter haringvangst en Kalverstraat, Emants | |
[pagina 138]
| |
Inwijding en Domheidsmacht (de Duitse titels zijn mij niet bekend); voorts Paap Königsrecht (1902) en Max Dannenberg (1906), Simons-Mees Der Tag der Kinder, Melati van Java Heimkehr, Augusta de Wit Facts and fancies about Java (1904). Iets van Ary Prins werd in het Frans vertaald.
Wij kunnen onze erkentelijkheid jegens den heer Van Huffel niet beter bewijzen dan door hem te verzoeken, met deze over 't geheel uiterst nauwkeurige werkzaamheid voort te gaan. Wellicht in samenwerking met anderen (de heer W.A. Petri berichtte in het Nwsbld v.d. Boekhandel van 1935 b.v. van gelijke werkzaamheden) zouden wij op vier punten het onderhavig boekje moeten aanvullen: 10 in genre. De heer Van Huffel is (wellicht te veel de text der boeken voor de titels verwaarlozend) niet steeds consequent gebleven. Hij nam b.v. wèl op Borel's Wu Wei en V.d. Meer de Walcheren's dagboek, maar niet mevr. Roland Holst's J.J. Rousseau of Dom Verkade's Heilige Banden. Voorts zou onze wetenschap in volle pracht mogen prijken, met Lorentz op de ene en Huizinga op de andere vleugel. 20 in tijd. De heer Van Huffel schrijft dat ‘de literatuur vóór ('80), in vertaling, nu wel niet van veel belang meer is.’ Aï! in Grootnederlandse tijden een netelig bewerinkje. Weet de heer Van Huffel, wanneer en hoe Vondel werd vertaald (Van Noppen's Lucifer) en weet hij, dat de Max Havelaar in méér talen is overgebracht dan De kleine Johannes, ja dan De Opstandigen? 30 in taal. Voor 't Vlaams is het werk grotendeels door Arents verzet. Blijven echter het Zuid-Afrikaans (waaruit hier alleen J. van Melle verdwaalde op p. 60!) en het Maleis (Raden Kartini's brieven werden niet alleen, gelijk hier opgegeven wordt, in 't Engels vertaald, maar ook in het Frans, Russisch, Arabisch en Maleis). Onder de twaalf door Van Huffel opgegeven bundels zijn er vijf, waarin ook Vlamingen voorkomen. Arents' boek had in ieder geval moeten worden genoemd. 40 last not least het omgekeerde: de vreemde schrijvers in Nederlandse vertaling. Dies wensen wij den heer Van Huffel een goede gezondheid toe: aan zijn kwaliteiten als bibliograaf hoeft niets te worden toegewenst.
Bussum. G. Kalff Jr. |
|