acc. hebben ze vrij regelmatig de uitgang achterwege gelaten, waarvan ik intussen de zin niet heb kunnen bevroeden. Het enige resultaat zal zijn, dat we nu voor vele jaren opgescheept zitten met een stuk onnatuur en met versleten taalvormen die ieder stichtelijk bijbellezen a priori onmogelijk maken, gelet op de averrechtse volksovertuiging - boven gesignaleerd - dat toch vooral alle ‘letters’ moeten worden uitgesproken.
Bij mijn bestudering van het Mattheüsevangelie in de nieuwe vertaling kwam ik verder nog tot enkele verrassende ontdekkingen, die ik hier ten slotte wil meedelen. De vertalers beweren, dat ze zich richten bij de buiging naar De Vries en Te Winkel - in Matth. 15: 24 ontmoeten we nog: verlorene schapen - maar deze mededeling is niet juist. De vertalers hebben een nieuw systeem ontworpen voor de verbuiging van het reflexief pron. zichzelf. In de acc. mnl. enk. vindt men dat regelmatig in de vorm zichzelve, bijv. De mens beproeve zichzelve (1 Cor. 11: 28) en verder o.a. Matth. 4: 6; 12: 26; 19: 19; 27: 40; 27: 42; etc.
In het meervoud daarentegen gebruiken zij de vorm met een n. Zo vindt men in Matth. 9: 3 ‘Sommigen der schriftgeleerden zeiden bij zichzelven’ en in Matth. 12: 23 ‘En al de scharen waren buiten zichzelven’.
Een begin van een nieuw systeem vond ik ook in Matth. 19: 14, waar het luidt: ‘Neem het uwe en ga heen; ik wil aan dezen laatsten (meerv.) hetzelfde geven als aan u.’ Meer verouderd dan De Vries en Te Winkel acht ik Matth. 21: 5: ‘Zegt der dochter Sions.’ Voorts wordt het slappe relativum welke gehandhaafd in Matth. 24: 45, 46, etc. ‘Zalig die slaaf, welken zijn meester bij zijne komst zóó bezig zal vinden.’ Zou die hier niet welluidender zijn?
Taalkundig onjuist is Matth. 15: 36: ‘Daarna nam hij de zeven brooden en de visschen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan zijne discipelen en de discipelen aan de scharen.’
Curieus, maar tekenend materiaal voor de taalopvatting der vertalers levert de vergelijking van Matth. 6: 26 en Matth. 10: 31. Ik geef ze hier naast elkaar zonder commentaar: ‘Gaat gij hen (d.z. de vogels) niet ver te boven?’ en: ‘Vreest dan niet: gij gaat velen musschen te boven.’
Deze vertaling biedt nieuwe wijn in oude lederen zakken, maar de wijn doet de zakken barsten en de wijn gaat verloren met de zakken.
J. Karsemeijer.