De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |
Trubetskoj's linguistisch testamentGa naar voetnoot1).Vorst N.S. Trubetskoj werd sinds het Haagse linguistencongres van 1928 tot aan zijn dood, in 1938, toe door medewerkers en buitenstaanders gelijkelijk beschouwd als de hoofdfiguur der phonologische taalwetenschap. Terecht! Het thans na zijn dood verschenen boek toont het nog eens opnieuw. De phonologie is evenmin als ander mensenwerk dadelijk in volmaakte vorm ter wereld gekomen. De structurele taalwetenschap, waarvan de phonologie een belangrijk onderdeel is, ging uit van lang verwaarloosde principes, welke zij toepaste op het rijke en bonte taalmateriaal. Dit was veelal een zoeken en tasten, een worstelen met een vaak moeilijk hanteerbare stof. Menig voorlopig resultaat was vooral een werkhypothese om verder te komen, en elk jaar bracht nieuwe gezichtspunten, die tot een herziening van voorlopige formuleringen dwongen. Middelpunt van deze arbeid was de persoon van Trubetskoj. Toen hij de tijd gekomen achtte om de voorlopige resultaten in een handboek, Grundzüge der Phonologie, samen te vatten, wilde dat allerminst zeggen, dat hij de bereikte resultaten als definitief beschouwde. Hij bleef steeds eigen en anderer werk kritiseren en herzien en zodoende werd zijn boek behalve een samenvatting een belangrijke schrede voorwaarts, die het ons te meer betreuren doet, dat het hem niet gegeven werd, nog verder op de ingeslagen weg voort te gaan. Het best kan men zijn persoon en zijn werk huldigen door te blijven zoeken naar nieuwe waarheden, voortbouwend op wat hij gewrocht heeft. Op dit ogenblik overtreffen de ‘Grundzüge’ het vroeger gepresteerde èn door een heroriëntering zowel wat algemene gedachten als speciale problemen betreft èn door de verwerking van een reusachtig materiaal, geput uit de meest uiteenlopende talen van alle hoeken der wereld. Elke taal heeft een eigen individualiteit, die eigen structuurmogelijkheden meebrengt, en tegelijk nemen wij tussen aan elkaar grenzende talen, zelfs tussen grote groepen van talen, die niet alle van ouds na met elkaar verwant zijn, verschijnselen van paral- | |
[pagina 355]
| |
lelisme en convergentie waar. Vandaar dat een der doelstellingen der phonologie moet zijn: de bouw van de klanksystemen van zoveel mogelijk talen te doorgronden en te beschrijven. In deze richting zijn de ‘Grundzüge’ een onverwacht grote stap vooruit. Reeds de inleidende hoofdstukken, over de verhouding van phonologie tot enige andere wetenschappen, bevatten veel nieuws. De omschrijving van de taak der phonologie is wezenlijk dezelfde gebleven: Die Phonologie hat zu untersuchen, welche Lautunterschiede in der betreffenden Sprache mit Bedeutungsunterschieden verbunden sind, wie sich die Unterscheidungselemente (oder Male) zueinander verhalten und nach welchen Regeln sie miteinander zu Wörtern (bezw. Sätzen) kombiniert werden dürfen (blz. 14); eveneens herhaalt de mededeling, dat de zo opgevatte phonologie dezelfde methoden vereist, die bij de studie van het grammatische systeem worden aangewend, een vroegere uitlating van Trubetskoj; ook de mogelijkheid ener tweede definitie, volgens welke de phonologie de ‘sprachliche Funktion’ der ‘Sprachlaute’ onderzoekt, brengt ons niets onverwachts, - evenmin als de constatering, dat beide definities wezenlijk op hetzelfde neerkomen (blz. 15), - al was ook vroeger deze constatering niet vastgeknoopt aan een bespreking van A. Sotavalta's boekje: Die Phonetik und ihre Beziehungen zu den Grenzwissenschaften (Helsinki 1936). Belangrijker dan deze kritiek is die, welke wordt toegepast op de ‘phonometrie’ van E. en K. Zwirner. Dezen stellen zich ten doel, door phonetische, experimentele onderzoekingen van grote aantallen realisaties van eenzelfde klank zekere normen te vinden, in de gesproken taal beantwoordend aan de phonemen. Hetgeen hen van de meeste experimentatoren onderscheidt, is het klare inzicht, dat alle phonetische arbeid eerst zin krijgt, wanneer men de klanken beschouwt als elementen van de taal, in de zin van De Saussure's ‘langue’. Alleen zo opgevat, menen zij, kan de phonetiek nuttig zijn voor de taalstudie; zij willen zodoende een brug slaan tussen phonologie en phonetiek, hun oriëntatie is in de eerste plaats phonologisch, al gebruiken zij ook in hun eerste geschriften deze term nog helemaal niet. Trubetskoj heeft veel waardering voor deze phonometrie, maar toch oppert hij een bezwaar: door de phonometrische methode vindt men niet de phoneem-normen, doch slechts de ‘Normen der betreffenden Aussprache, Normen der Realisation, d.i. letzten Endes Normen des Sprechaktes, aber nicht des Sprachgebildes’. Die ‘Normen’ kunnen wel | |
[pagina 356]
| |
‘Durchschnittswerte’ zijn, maar dan toch hoogstens van de ‘varianten’, die een phoneem in bepaalde klankomgevingen vertoont; de norm van het phoneem zelf bereikt men zodoende niet. Zeker een scherpzinnige opmerking, maar toch is met dit negatieve resultaat het vraagstuk van de verhouding tussen het phoneem en zijn materiële realisatie niet van de baan. Zeker, de ă van dan wordt anders gevormd en is anders samengesteld dan die van lat, maar toch zijn het allebei ă's, terwijl de eveneens verschillend gesproken vocalen van den, let allebei ě's zijn. Daar de ‘parole’ het voor taalverkeer gebruikte uitingsmiddel der ‘langue’ is, moet men door experimenteren een ě-gebied en een ă-gebied, van elkaar verschillend, kunnen vinden, al zal men ook misschien geen centraal punt kunnen aanwijzen, dat de karakteristieke ‘parole’-pendant van elk der twee phonemen is, en al moet men ook de mogelijkheid erkennen, dat soms een ĕ op het ă-gebied en een ă op het ĕ-gebied wordt gesproken, wanneer andere factoren dan het uitspraakverschil de dubbelzinnigheid elimineren. De phonologie werkt dan ook voortdurend, vooral wanneer zij de ‘correlaties’ bestudeert, met onderscheidingskriteria, ontleend aan de phonetiek: p onderscheidt zich van b, t van d, in 't Frans, Duits of Engels ook k van g, door een minus van stembandwerking of een plus van mondspieractiviteit; t : , p : , s : , r : , in het Russisch of een andere taal met mouilleringscorrelatie, verschillen van elkaar door een complementaire dorsale tongarticulatie der tweede leden van elk paar, enz. Daaraan twijfelt geen phonoloog: deze feiten impliceren echter de mogelijkheid om zekere latituden te vinden, binnen welke zich het onderscheidende uitspraakelement beweegt. Lange Rede, kurzer Sinn: een phoneem is iets wezenlijk anders dan een gesproken klank, evenals ‘Sprachgebilde’ en ‘Sprechakt’ geheel verschillende grootheden en phonologie en phonetiek verschillende disciplines zijn. Maar er bestaat een correlatief verband en men zoekt nog steeds naar de juiste formule om dat bevredigend onder woorden te brengen. De phonometrie is een stap vooruit, Trubetskoj's hier besproken hoofdstuk: Phonologie und Phonetik is er ook een, maar het laatste woord is het nog niet. De termen ‘Sprachgebilde’ en ‘Sprechakt’, welke wij in aansluiting aan Trubetskoj gebruikten, hebben den in de moderne linguistische literatuur belezen vakgenoot reeds doen zien, hoezeer Trubetskoj tot eenzelfde kamp behoort met | |
[pagina 357]
| |
K. Bühler. Het zeer interessante tweede inleidende hoofdstuk: Phonologie und Lautstilistik rust direct op een der peilers van het gebouw van Bühler's Sprachtheorie, en wel op diens opvatting van het ‘Organonmodell der Sprache’: elke taaluiting heeft, daar zij een spreker, een of meer hoorders en een ‘Sachverhalt’, waarvan gesproken wordt, veronderstelt, drie zijden: zij is een ‘Kundgabe’ van den spreker, een ‘Appell’ aan de(n) hoorder(s), een ‘Darstellung’ van de ‘Sachverhalt’. De grammatika heeft zich steeds vooral beziggehouden met de ‘Darstellungsfunktion’ der taal; wanneer de ‘Kundgabe’, het persoonlijke element van spreker of schrijver, onderwerp van studie wordt, komt men gauw op het terrein der ‘stilistiek’, 't zij dan dat men de individuële eigenschappen van iemands taal of wel die in een taalgemeenschap geldende uitdrukkingsmiddelen, die stemmingen e.d. weergeven, of allebei deze zaken als het object van die wetenschap opvat. Spreekt men niet alleen voor zichzelf, dan zullen er in elke taaluiting ook zekere elementen liggen, die wij, zonder het ons altijd bewust te zijn, als een suggestie voor den hoorder bedoelen. In hoeverre vallen nu deze ‘Kundgabe’- en ‘Appell’-eigenaardigheden der taal, inzoverre zij zich van klanken intonatie- of accent-middelen bedienen, onder het bereik der phonologie? Persoonlijke timbre-eigenschappen der stem vallen er buiten, evenzo algemeen-menselijke intonatie-tendenties, maar deze zijn soms uiterst moeilijk te scheiden van die der afzonderlijke talen. Het is derhalve te begrijpen, dat Trubetskoj ‘die Untersuchung der lautlichen Kundgabe- und Appellmittel’ aan een discipline opdraagt, die hij ‘Lautstilistik’ noemt en die hij enerzijds in ‘Kundgabestilistik’ en ‘Appellstilistik’, anderzijds in ‘phonetische’ en ‘phonologische Stilistik’ verdeelt. Daar hij het gebied der ‘Phonologie’ beperkt tot de studie van hetgeen ‘darstellungsrelevant’ is en dus de ‘phonologische Stilistik’ er buiten plaatst, is het te begrijpen, dat hij in zijn hoofdstuk over de zinsphonologie (blz. 198 vv.) geen bespreking wijdt aan de verschijnselen, die S. Petřík onder dit etiket brengt (zie mijn Phonologie, blz. 133 v., 138 vv.). Ik vraag mij af, of het niet beter is, ook de ‘phonologische Stilistik’ onder te brengen bij de phonologie; zij zou daar dan een onderdeel der zinsphonologie vormen. Ik laat het bij deze vraag, welke toont, dat ook hier nog verdere discussie mogelijk is. Overigens kan van dit hoofdstuk met nog meer recht dan van het vorige getuigd worden, dat het rijk is aan nieuwe gezichtspunten en | |
[pagina 358]
| |
probleemstellingen en dat het hetgeen totnogtoe over dezelfde vraagstukken geschreven was ver achter zich laat. Ik kan niet met deze uitvoerigheid doorgaan. Daarom geef ik slechts een kort overzicht van de volgorde, waarin de verdere hoofdstukken elkaar opvolgen. Bijna elk dier hoofdstukken zal de enigszins deskundige lezers herinneren òf aan de Anleitung zu phonologischen Beschreibungen òf aan de artikels, door Trubetskoj in het Journal de Psychologie, in de Travaux du Cercle Linguistique de Prague, in de Proceedings der Amsterdamse en Londense congressen voor phonetische wetenschappen en elders gepubliceerd. Maar al het oude is vernieuwd en verjongd. Op de hierboven besproken inleidende hoofdstukken en enige ‘Vorbemerkungen’ volgt de uit zeven hoofdstukken bestaande, meer dan 200 bladzijden lange Unterscheidungslehre; de daarop volgende Abgrenzungslehre is slechts 20 bladzijden lang. Deze indeling hangt samen met de tweeërlei functie der phonologische elementen, de distinctieve of onderscheidende en de delimitatieve of afgrenzende. In de ‘Vorbemerkungen’ was trouwens nog een derde functie genoemd, de ‘gipfelbildende oder kulminative Funktion’ waarmee bedoeld is de aanwending van ‘Schalleigenschaften’ voor het aangeven van het aantal woorden of woordgroepen, die de ‘Einheiten’ zijn, waaruit een zin is samengesteld; deze functie hebben bijvoorbeeld ‘die Haupttöne der deutschen Wörter’. De delimitatieve en de culminatieve functie kunnen wij beschouwen als speciale aanwendingen van eenzelfde functie, die wij de groeperende zouden kunnen noemen, daar dank zij deze functie der phonologische elementen de stroom van elkaar opvolgende klanken tot betekenis-dragende complexen wordt gegroepeerd, terwijl de onderscheidende functie telkens op één punt van deze stroom zich doet gelden; in het eerste geval treden op elkaar volgende eenheden in oppositie tot elkaar, in het tweede staat een phonologische eenheid in oppositie tot potentiële gelijksoortige eenheden in dezelfde positie. De drie eerste hoofdstukken der ‘Unterscheidungslehre’, getiteld: ‘Grundbegriffe’, - ‘Regeln für die Bestimmung der Phoneme’, - ‘Logische Einteilung der distinktiven Oppositionen’, behandelen de theorie van oppositie en van phoneem. Hoofdstuk IV: ‘Phonologische Systematik der distinktiven Schallgegensätze’ geeit, speciaal in de paragrafen over ‘Vokalische Eigenschaften’, ‘Konsonantische Eigenschaften’, ‘Prosodische Eigenschaften’, de structurele regels voor de bouw | |
[pagina 359]
| |
van vocaal-, consonant- en prosodische systemen. Dan volgen nog hoofdstukken over neutralisatie (‘Arten der Aufhebung distinktiver Gegensatze’), over ‘Phonemverbindungen’ - waarbij de zgn. functionele belasting ter sprake komt - en over de phonologische statistiek. Dit zijn allemaal nog onderdelen van de ‘Unterscheidungslehre’; daarop volgt, gelijk ik al zeide, de ‘Abgrenzungslehre’, en, had Trubetskoj langer geleefd, hij zou in een tweede boek de historische of diachronische phonologie, de phonologische geographie, de zgn. ‘morphonologie’ en het schrift in zijn betrekking tot de phonologische taalstructuur hebben behandeld. Daar het gehele thans gepubliceerde werk getuigenis aflegt van het dynamische stadium, waarin de phonologie zich nog bevindt, zou bijna elke bladzij aanleiding tot opmerkingen kunnen geven. Ik beperk mij tot enkele woorden over twee hoofdstukken. Terwijl bij de vocaalsystemen dezelfde gezichtspunten en indelingsprincipes van vroegere geschriften terugkeren, en evenzo bij de prosodische systemen, behalve dat de ‘prosodische Eigenschaften’ nog radicaler van de ‘vokalische Eigenschaften’ gescheiden worden en men een voelen en tasten naar iets nog definitievers bespeurt, worden voor de analyse en synthese der consonantsystemen nieuwe wegen gezocht. Onder A. worden de ‘Lokalisierungseigenschaften’ behandeld, waarbij eerst de ‘Grundreihen’ besproken worden, daarna de ‘Äquipollente Schwesterreihen’ - een paragraaf, herinnerend aan Jakobsons voordracht op het Gentse congres van 1938Ga naar voetnoot1), maar toch in allerlei punten anders opgezet en uitgewerkt -, dan de ‘Nebenarbeitreihen’ (palatalisatie-, velarisatie-correlatie e.d.), - ten slotte de buiten de ‘Lokalisierungsreihen’ staande consonanten (h en de liquidae). Onder B., ‘Überwindungsarteigenschaften’, worden allereerst die correlaties besproken, die men vroeger verschillen der ‘Artikulationsart’ noemde: de correlatie van occlusivae en spiranten enz. Dit zijn de zgn. ‘Überwindungsartkorrelationen ersten Grades’; de oppositie tussen stemhebbende en stemloze consonanten, die tussen fortes en lenes, enz., zijn ‘Überwindungsartkorrelationen zweiten Grades’, en als zodanige correlaties van de derde graad wordt de ‘Geminierungsgegensatz’ beschouwd, waarbij o.a. van Swadesh' mooie opstel in | |
[pagina 360]
| |
Language XIII is gebruik gemaakt. Onder C. worden de ‘Resonanzeigenschaften’, speciaal de tegenstelling tussen nasale en orale consonanten, besproken. Dit hele hoofdstuk is in menig opzicht een revisie van vroegere indelingen, het is ongetwijfeld een grote stap vooruit, maar ook Trubetskoj zelf zal het zeker nog wel niet als het laatste woord hebben beschouwd. Een der kwesties, die m.i. nog nader onderzoek verdienen, is deze, inhoeverre in de verschillende talen affricatae op één lijn mogen gesteld worden met occlusivae, en daarmee hangt de andere vraag samen, of als vierde rij naast de labialen, dentalen of apicalen, gutturalen of dorsalen de sibilanten mogen worden geplaatst (blz. 115). Trubetskoj geeft blz. 136 als een Duitse correlatie k : ch, pf : f, tz : ss op; tz : ss worden daarbij geacht tot de ‘s-sibilantische Reihe’ te behoren; p en b, bilabiaal, worden blijkbaar scherp van pf, f, labiodentaal, gescheiden, evenzo t, d van tz, ss; anderzijds echter vormen k, g, ch een bijeenhorende groep (zie blz. 144 noot 4); ik plaats hier enige vraagtekens, ik beken evenwel, dat mij niet al de onderlinge relaties geheel klaar zijn. Een ander hoofdstuk, waar ik even bij wil stilstaan, is dat over de ‘Phonemverbindungen’, waarin de principes besproken worden, die de opeenvolging der klanken in woorden en zinnen regelen. Het verbaast mij, dat Trubetskoj hier als de grotere eenheden, waartoe de phonemen zich samenvoegen, alleen morpheem, woord en zin noemt, en niet de lettergreep, hoewel hij op blz. 85 de nodige aandacht aan deze had gewijd, waar hij Stetson's beschouwingen over ‘The relation of the phonem and the syllable’ met instemming vermeldt. Wanneer men de naar de structurele regels der verschillende talen samengestelde taaluitingen analyseert, vindt men naast woorden (resp., naar Bally's terminologie, ‘molécules syntaxiques’) en morphemen ook de syllaben, voor welke elke taal haar eigen structuurregels heeft, hoezeer het ook waar is, dat in sommige talen de lettergreepgrenzen heel moeilijk zijn aan te wijzen en aan schommelingen onderhevig zijn. De lettergreep zal nog lang een moeilijk probleem blijven zowel voor phonologie als voor phonetiek. N. van Wijk. |
|