De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
Adverbia van graad op -e.In de N. Tg. XXXI 241 en 322 vlg. vindt men een belangrijke studie van Dr. C.B. van Haeringen over de apocope van -e. De twee eerste alinea's daaruit haal ik aan; ze mogen tot inleiding dienen van mijn artikel: ‘Het latere Nederlands heeft de neiging de -e aan het eind van een meersyllabig woord te laten vallen. Wie de tegenwoordige toestand overziet, krijgt de indruk dat dit vooral een brabants-hollandse neiging is: zowel in de zuidwesthoek als in het noordoosten van de Nederlanden - zeer in het groot gesproken - biedt de slot-e krachtig tegenstand; ja wordt soms toegevoegd aan woorden waar hij oorspronkelijk niet hoorde. Wat brabants-hollands is, heeft grote kans algemeen-nederlands te worden. En inderdaad hebben wij hier te doen met een tendentie in het Algemeen-Nederlands, een tendentie die doorwerkt met een zodanige regelmaat, dat men van een “klankwet” zou willen spreken’. Ik mis in Van Haeringen's opstel een groep van e-woorden, nl. de adverbia op -e (-en, like, liken). Ook hier is de onduidelijke uitgang in het Algemeen-Nederlands zowel als in de Hollandse en Noordoostelijke dialecten, waartoe ik mij beperk, verdwenen, behoudens enige resten. Men vindt nog gaarneGa naar voetnoot1), nodeGa naar voetnoot2), in Hol- | |
[pagina 362]
| |
landse gesproken taal ongewoon; verre naast 't normale ver (verreweg naast verweg met verschil van betekenis), luide naast luid en mogelijk in bijzondere stijl of positie nog enkele andereGa naar voetnoot1). In het Algemeen-Nederlands zijn dus de oude e-adverbia formeel samengevallen met de adjectiva (waaronder oudtijds ook een groep die in onverbogen vorm -e hadden: reine, soete en dgl.), Ditzelfde geldt in het algemeen ook voor de Hollandse, Friese en Saksische dialecten, af treft men vooral in de laatste, nog wel enkele resten van e-vormen aan, die het Nederlands niet kent; zo in het Saksisch dichte bie, Fries tichteby (naast tichtby)Ga naar voetnoot2); Twents: daz vaste wòòrGa naar voetnoot3). Laat ik hier nog veel noemen, dat in het Fries folle luidt, in alle posities en functies; veule noemt ook Gunnink; Ter Laan vermeldt alleen veul. Bijzonderheden daargelaten mag men zeggen dat in de hier genoemde dialecten oude adverbia (en adjectiva) op -e die onduidelijke vocaal hebben laten vallen, zodat ze zijn samengevallen met de grote groep adjectiva, die van ouds niet op onduidelijke e eindigen (groot, oud, blind, jong en dgl.). Het leek mij wenselijk deze algemene constatering voorop te stellen om zodoende tot een juiste beoordeling te kunnen komen van een groep (en niet enkele ‘losse’) adverbia, die in een bepaalde syntactische functie wel -e vertonen, kunnen uitgaan op -e in het Fries, het Saksisch en ook in 17de-eeuws Hollands (Amsterdams). Ik bedoel bijwoorden van graad, die, wanneer ze voor een praedicatief adjectief of een ander bijwoord staan, facultatief de e-uitgang kunnen hebben. Zo zegt een Fries: 't is al skandalige (of skandalig) let; hy kaem skandalig(e) let thus; nooit echter: hy liicht (liegt) skandalige. Over deze abverbia op -e, die in het hedendaags Amsterdams zo goed als verdwenen zijn, in Noordhollandse dialecten snel bezig zijn te verdwijnen, | |
[pagina 363]
| |
wil ik hier enkele opmerkingen maken. Een korte herinnering aan wendingen als een hele dikke appel, een erge koude wind is daarbij niet overbodig. Deze verbogen of congruerende adverbia behoren tot het Algemeen-Nederlandse taalgebruik. De e is hier prolepties, bij anticipatie, toegevoegd aan het bijw. van graad dat onmiddellijk gevolgd wordt door een verbogen e-adjectief. Het geval is, meen ik, het laatst besproken door Gerlach Royen (in Ons Eigen Blad 1937, blz. 451 vlg.), die deze congruentie in ruimer verband behandelt. Hij wijst, in aansluiting bij Stoett (Mnl. Synt. § 98) er op, dat ook andere talen soortgelijke anticipatie-verschijnselen kennen (ein ganzer guter Mann; de l'eau toute pure), dat reeds onze Mnl. teksten overeenkomstige vbb. geven (met harden fellen oogen enz.). Hele en erge klinken, althans in Hollandse mond, wel zeer gewoon, normaler dan het onverbogen adverbium.Ga naar voetnoot1) Een verbogen adverbium van graad hele vindt men in 17de-eeuws Hollands, o.a. bij Bredero en Coster, in de 18de eeuw bij Wolff en Deken, in de 19de en 20ste passim.Ga naar voetnoot2) Hele (en erge) zullen zich het eerst een plaatsje in de familiare algemene omgangstaal (gesproken èn geschreven taal) hebben veroverd; zij behoren nu wel tot de meest gebruikte adverbia van graad. Verschillende onzer spraakkunsten noemen ze als verbogen bijwoorden. Maar er zijn er, gelijk men weet, veel meer: geweldig, ontzettend, reusachtig, almachtig en dgl. richten zich gaarne naar het volgende verbogen adjectief. Nurks in de Camera spreekt al van een weergase gekke hoed.Ga naar voetnoot3) Het zijn in de eerste plaats wel adverbia van graad met sterk affectieve, met superlatieve kracht, die prolepties een e aannemen, een e die, in oorsprong | |
[pagina 364]
| |
althans, ook emphatische kracht heeft: Meer neutrale woorden als vrij, matig, tamelijk weigeren mee te gaan of gaan moeilijk mee. Begrijpelijk is dat het bijwoord zeer, buiten de gewone volkstaal van het Noorden liggend, nooit in het Algemeen-Nederlands als zere voorkomt.Ga naar voetnoot1) Laat ik besluiten met nog enkele vbb. te geven van affectieve adverbia van graad uit de 17de-eeuwse Amsterdamse volkstaal, die als regel in verbogen vorm voorkomen: mijn ongdiefte grote broeck (Symen sonder Soeticheyt 61); overdadigeGa naar voetnoot2) moye snaren (Koe 162); sucke besuchte kittige knechten (id. 274); ien doortrapte loose Boer (Teeuwis de Boer 1519). Er zijn hierbij gevallen, waar men kan twijfelen, al men te doen heeft met 2 bijv. nw. of bijv. nw. + bijw. Zegt iemand: 't is een gemene koude wind, dan kan zowel coördinatie als subordinatie bedoeld zijn.Ga naar voetnoot3) Dergelijke grensgevallen kunnen de neiging tot symmetrie tussen bijwoord en volgend verbogen attributief bijv. nw. versterkt hebben. Ik kom nu tot adverbia van graad voor een praedicatief, dus onverbogen adjectief, of voor een adverbium. Ook deze kunnen in enkele dialecten een -e aannemen en voor deze e kan natuurlijk niet de verklaring gelden die voor de pas besproken groep geldt. In het hedendaagse Fries is zeer gewoon: it is gemiene kâld en dgl.; in Friese literatuur vindt men tal van vbb. Ik noem enkele uit de Rimen ind Teltsjes fen de Broarren Halbertsma (Deventer 1871): onfoege moai, blz. 6, 55Ga naar voetnoot4); wakkere wirch (= moe), 13; danige laestich 27; minlike jern (graag), 108, 111; heislike kâld (erg koud), 126 enz. enz. Enkele andere vbb.: allerivichste moai (‘allereeuwigst’ mooi); oerhearrige dôfhûdich (lett.: overhorig doofhuidig = ongehoorzaam); stomme graech. Ook in het oudere Fries treft men vbb.: oerdadige wol (vgl. deze blz., noot 2) in Waatze Gribberts Brilloft (van 1701); hirde wol in 17de-eeuws Fries (vgl. Mnl. harde wel; Van Weel vermeldt voor zijn dialect nog harde als bijw. van graad, § 226). Ook het Gronings kent deze adverbia van graad met facul- | |
[pagina 365]
| |
tatieve eGa naar voetnoot1); in het Gron. Wdb. van Ter Laan vindt men vele vbb.: aibalzeGa naar voetnoot2) geern, stomme geern, verrekte, verdonderde kold, vrezelke sloaperg enz. Uit het (onvoltooide) Drentsche Woordenboek van Bergsma noteerde ik: 't is hier benauwd(e) klein, blz. 38. Een studente die het Overijsels machtig is, geeft mij de volgende vbb.: verdomde beroerd; verhipte ellendig; stabelierende gek (= stapelgek); krietende zoer (ontzettend zuur). Tot zover mijn gegevens uit hedendaagse Saksische dialecten. Ook het Noordhollands heeft deze e-adverbia gekend en kent ze ten dele nog. Boekenoogen zegt, Zaansche Volkstaal § 167: ‘de adverbiale e is steeds weggevallen, behalve misschien in erge naast erg.’ Voorbeelden geeft zijn Woordenboek: ze is erge ziek; t is arge koud.Ga naar voetnoot3) Ik meen dat het Zaans ook wendingen als verdomde koud enz. kent. Stellig zijn die nog in gebruik in het Drechterlands, al hoort men ze, volgens mededeling van Dr. Karsten niet veel meer. Als vbb. noemde hij me: hai was afgebliksems kwaad, ze is weerlichse knap. Dit zijn dus resten; gaat men terug naar het 17de-eeuwse Amsterdams,Ga naar voetnoot4) dan vindt men heel wat vbb. van deze e-adverbia, meer dan voor een attributief, verbogen bijv. nw. Ik geef hier enkele uit Bredero en Coster: ondeughdelijcke moy, Koe 100; so ongduechdelijcke goet, Moortje 2614; hiel ongnaertighe vet, Sp. Brab. 1732; mildelijcke garen, Sp. Brab. 2185; schrickelijcke (var. schrickelijck) treurig, S.s.S. 345; verder passim te euvelijcke moy, soo ondiefte moy, so lijdighe veul; wonderlijcke garen (het laatste vb. uit de Voorreden van Coster's Tiisken). - In het tegenwoordig Amsterdams komen, zover ik weet, dergelijke e-adverbia niet meer voor; alleen hoort men in bijzondere milieu's, in studententaal bijv., nog wel: verdomde, beroerde koud.Ga naar voetnoot5) Mogelijk is dit nieuw import. | |
[pagina 366]
| |
Overziet men de voorbeelden, dan ligt het voor de hand aan deze e emphatische, affectieve waarde toe te kennen, in oorsprong althans. Het spreekt van zelf dat die waarde in veel gebruikte wendingen snel verzwakt of verdwijnt. Ook kunnen in bepaalde verbindingen mede rhythmische invloeden in het spel zijn. In combinaties als stomme graag, verrekte koud overbrugt de onduidelijke e de onmiddellijke opeenvolging van twee sterk betoonde syllaben. Men kan nu de vraag stellen: zijn deze e's nieuw toegevoegd achter adverbia, die hun e hadden verloren (en in andere syntactische posities ook niet meer vertonen), of kan in dit bijzonder geval de oude adverbiale e behouden zijn gebleven? De dialectgrammatici, die zich slechts terloops met deze kwestie bezig houden, zijn niet eenstemmig. Boekenoogen ziet in erge (ziek) behoud van de e (vgl. blz. 8); Sytstra en Hof (Nieuwe Friesche Spraakkunst, blz. 164) spreken van een e, die deze versterkingswoorden in deze positie ‘achter zich nemen’ (vbb. divelse raer enz.); Sipma daarentegen zegt in zijn Phonologie and Grammar of Modern West Frisian (1913), blz. 76: The adverbial suffix e still appears (curs. van mij) in some adverbs of degree preceding adverbs or adjectives (usually without nouns) as aeklike fier, in hele lange rek enz.Ga naar voetnoot1) Schuringa en Ter Laan spreken eveneens van het bewaard blijven, het zich handhaven van de adverbiale e.Ga naar voetnoot2) Het loont de moeite deze laatste opvatting nader te overwegen. Stellig gaat zij niet maar zò op voor een groot aantal van deze e-adverbia. Immers vele van de adverbia die tot deze groep behoren en facultatief e aannemen, zijn als adverbia van graad jong (erg bijv.), werden eerst adverbia van graad, toen ze in de andere functies die ze konden hebben, geen e-uitgang meer bezaten. Er zijn er zelfs heel wat bij, die nooit, in geen enkele positie, een e hebben gehad; de allerjongste bijv., analogische vormingen en vervormingen. Nu kunnen deze natuurlijk gemakkelijk een e aannemen, wanneer er een oude groep, een oudere kern bestond met in dèze positie bewaard gebleven e. En dat lijkt mij aannemelijk. In de eerste plaats kan men een bewaarde | |
[pagina 367]
| |
e-uitgang verwachten in adverbia op -lijk, die ouder -liken gehad kunnen hebben (historisch een adverbiale datief plur.; zie Stoett, Mnl. Synt. § 191); daar werd de e oudtijds nog gedekt door n, en in het 17de-eeuws Hollands treft men nog heel wat adverbia met geschreven -liken aan,Ga naar voetnoot1) ook in de kluchtentaal. Ik geef enkele vbb.: S.s.S. 199: dat ick jou soo lasterlijcken schelden; 533 vervaarlijcken singhen; Moortje 144 seeckerlijcken niet (ook zonder n 2991: seer kunstelijcke gieten); Tiisken 1137: hy heeft my soo rijckelijcken bedocht. De Sp. Brab. geeft 393: matelijcken schoon (814 passelijck schoon); in Mol. 455 vindt men te euvelijcken reyn, naast te euvelijcke mooy in een van Bredero's liederen (Uitgave Binger III, 228). Het hedendaagse Fries kent nog deze adverbia met de volle uitgang. Ik haal hier uit het Fries Wdb. aan: naast skrikkelik gebruikt men ‘met meer nadruk’ (curs. van mij) skrikkeliken: Dêr to Waterloo in 't skrikkeliken ta gien (toegegaan).Ga naar voetnoot2) Behalve de hierboven genoemde kent het 17de-eeuwse Hollands o.a. wonderlijk, ondeugdelijk, (on)matelijk, minnelijk, mildelijk als adverbia van graad, alle meermalen voorkomend met e of en. In dergelijke woorden kan de -e aan apocope weerstand hebben geboden door twee oorzaken; in de eerste plaats doordat ze oorspronkelijk gedekt was,Ga naar voetnoot3) in de tweede plaats, omdat ze functie kreeg, tot verzwaring diende dààr, waar het bijwoord bij uitstek affectieve kracht had, nl. als adverbium van graad vòòr een volgend praedicatief adjectief of adverbium. Deze | |
[pagina 368]
| |
tweede oorzaak verklaart dan het tot op heden standhouden van de -e (-lijke), of zelfs van de volle uitgang (-liken in het Fries) bij affectief gebruik van het woord, terwijl in normaal gebruik deze (lijken-) adverbia niet alleen de n, maar ook ten slotte de e hebben verloren. Mogelijk is ook voor enkele andere adverbia een langer bewaard blijven van de e aannemelijk te maken. Die moeten samen dan de oude kerngroep hebben gevormd, waarbij andere, nieuw opgekomen bijwoorden van graad zich konden aansluiten; deze laatste, en zij zullen de grote meerderheid vormen, hebben dan analogisch een e met affectieve kracht aangenomen. Een korte samenvatting moge dit opstel besluiten. De wending een hele mooie dag behoort tot alle Nederlandse dialecten, ook tot het Algemeen-Nederlandse spraakgebruik, en heeft in de geschreven taal een bescheiden succes gehad. De laatst besproken groep van e-adverbia ('t is verschrikkelijke koud) is door de algemene taal afgewezen. Mijn onderzoek strekte zich uit over Noord-Holland, Friesland en de Saksische gewesten. Noord-Holland is bezig, onder invloed van het Algemeen Beschaafd, de e-vormen te verliezen; in Friesland en Groningen zijn ze volop in gebruik. Of ze in Zuid-Holland voorkwamen (en nog voorkomen) weet ik niet.Ga naar voetnoot1) Op grond van enkele mededelingen ben ik geneigd aan te nemen dat het Nederlands taalgebied bezuiden de grote rivieren ze niet kent. Maar ik heb dit gebied opzettelijk buiten beschouwing gelaten, omdat mij de kennis ontbreekt om hier de zaken in haar juiste verband te zien.
Amsterdam, Mei 1939. A.A. Verdenius. |
|