De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Een kijkje in het atelier van Hildebrand.
| |
[pagina 290]
| |
inderdaad met ‘bijgewerkte, opgekleurde en zelf gegroepeerde’ copieën te doen hebben, vermindert daarmee de waarde van deze geestige portretten en toneeltjes? Wanneer dat naar mijn mening zo was, zou ik me wel gewacht hebben dit opstel als jubileumbijdrage in te sturen. Gaat 't er niet veeleer om, wat Hildebrand van het ontleende beeld wist te maken? Wat dat ontlenen betreft: ik sluit me van harte aan bij De Génestet's pleidooi voor de ‘plagiatoren’ (in Fantasio II, str. XIV), die ongetwijfeld daartoe op zijn beurt door De Musset geïnspireerd was.Ga naar voetnoot1) Ik wil met mijn kijkje in Hildebrand's atelier dus allerminst hem als ‘plagiator’, als misleidend ‘copiist’ aan de kaak stellen. Mijn bedoeling is niet door vergelijking met de hypothetische orginelen de grote waarde van de Camera Obscura te verkleinen, maar die duidelijker te bepalen en zodoende te meer Hildebrand's bijzondere verdiensten, ook waar hij naar reeds bestaande ‘modellen’, dus uit de tweede hand copiëerde, aan te tonen. Om niet te veel ruimte aan citaten te verliezen zal ik de Camera-plaatsen in den regel alleen aanduiden en mij beperken tot het aanhalen van de door mij gevonden overeenkomstige passages uit werken die Hildebrand zeker gekend heeft. En zelfs daarbij zal ik nog heel eclectisch te werk moeten gaan, want het aantal plaatsen is verrassend groot. Ik zal daarom de algemeen bekende voorbeelden van directe ontlening aan Sterne's A Sentimental Journey en zijn The Life and Opinions of Tristram Shandy maar overslaan en liever een keus doen uit mijn notities betreffende Hildebrand's relaties met oudere Nederlandse humoristen, die eerder dan hij Sterne's invloed hadden ondergaan. Bij sommige Sterne-reminiscenties zouden wij dan misschien van ‘ontleningen’ uit de tweede en ‘copieën’ uit de derde hand mogen spreken! Zo lijkt mij Hildebrand's portret van den hevig aan zijn pijp trekkenden Oom Stastok eerder afgekeken van een toneeltje in Daalberg's Twee-en-dertig woorden (1805) dan van de bekende tafereeltjes uit de Tristam Shandy.Ga naar voetnoot2) En voor den ‘met plechtige langzaamheid, en afgebroken door het statig uitblazen van tabaksrook’ orakelenden Van Naslaan kon Kist's Vredenhoven uit De Ring | |
[pagina 291]
| |
van Gyges (eveneens van 1805) wel eens model gestaan hebben.Ga naar voetnoot1) Maar hoeveel geestiger is zo'n portret bij Hildebrand geworden! Vergelijken wij ook eens het beeld van Daalberg's rijken rentenier, Ambrosius Heiblok, die zich zelf ‘slechts’ een Patriciër noemt, met Hildebrand's parvenu Kegge. De verwantschap is onmiskenbaar, maar Daalberg's didactische neiging tot satire heeft Heiblok's portret tot een charge, tot caricatuur in stee van fijnhumoristische tekening gemaakt.Ga naar voetnoot2) Geheel terloops geeft Hildebrand's tekenstift een fijn raak trekje, waar hij Kegge's onkunde aangaande heraldieke gebruiken even aanduidt door dezen in zijn wapen een gouden keg op een zilveren veld te willen laten schilderen. Daalberg laat den Heer Opper-Heraut van Wapenen een soortgelijke principiële fout van den rijkgeworden kuiper Willem Hups nadrukkelijk constateren. De deftige heraut toont zich quasi verbaasd over het door Hups getekende stamwapen: een hart met daarin de letters W.H. en een kuipersdissel. Hij vraagt Hups naar de kleuren van dat wapen: ‘De kleuren?’ vroeg Willem Hups. Ook Kist's Leven, Gevoelens en Zonderlinge Reize van den Land-jonker, Govert Hendrik Godefroi van Blankenheim tot den Stronk (1800) heeft vermoedelijk enkele trekjes geleverd, die Hildebrand's fijnere pen slechts had te retoucheren. Zo is op de staatsiekoets van Kist's landjonker een wapen geschilderd ‘van groot folio formaat’ en geeft een nieuwe rond pruikje aan het bolronde aangezicht van den secretaris van den jonker ‘niet weinig bevalligheid’, terwijl deze Barend van Poederen een paar geweldige stevels draagt, ‘waarop hij zich zeer veel liet voorstaan’. Elk Camera-kenner denkt aan overeenkomstige aardig- | |
[pagina 292]
| |
heden bij Hildebrand. Diens tekening van Mevrouw Dorbeen met haar ‘gevuurvlamd hoofd’ en van het illuster gezelschap bij koekebakker De Groot op de verguldpartij bijeen, heeft opvallend sterke gelijkenis met Kist's caricatuur van een dameskrans (in De Ring van Gyges) ten huize van Mevrouw Twistappel: De eene was winderig gekapt; de andere had eene zeer hooge muts op, pralende met kakelbonte linten; eene derde droeg een nederig mutsje met honderd kleine kneepjes, waaruit echter twee schelmsche en lonkende oogjes te voorschijn kwamen: eene vierde bedekte haar gelaat met eene zeer groote, slappe floddermuts, die zoo ruim was, dat er vier kornetjes uit konden geknipt worden; eene vijfde had een schuins staand hoedje op van blinkend stroo, eene zesde een van groene zijde, terwijl men intusschen duidelijk zien kon, dat elk een hare eigene keuze het meest toejuichte.Ga naar voetnoot1) Uit het koor van stemmen ‘op eenen lagen bastoon’ maken zich alras een paar stemmen los ‘twee volle octaven hooger dan die der andere vrouwen gestemd’Ga naar voetnoot2); op Hildebrand's boodschap volgt ‘een algemeen gefluister, dat door de dames twee aan twee werd uitgevoerd, waaruit zich eindelijk de solo van Grietje van Buren ontwikkelde’. De dames bij Kist vermaken zich met te praten ‘over het weder, over de zieken, over kraamvrouwen, over aanstaande huwelijken’; wij weten allen tot welk een meesterstukje Hildebrand deze met een paar hoofdlijnen aangegeven schets door ‘bijwerking en opkleuring’ omgetoverd heeft. Eenzelfde resultaat bereikte hij met zijn retouches en fijne kleuraanbrenging in zijn overtekening en opschildering van Kist's concertpersiflage in De Ring van Gyges. Kist's ‘zes moedige fluitblazers [die] reeds bij den derden regel niet meer wisten waar zij waren’, maar ‘allen eene vertooning [maakten] als of zij inderdaad medespeelden, en dit, door oefening, zoo natuurlijk deden’, dat Kist zich vergeefs inspant enig geluid op te vangen, worden verre overtroffen door Hildebrand's hoornist, die zó zacht weet te spelen, dat hij ‘zoo [hij] niet de rijkgeringde vingers van den virtuoos had zien bewegen, waarlijk zou gezworen hebben, dat er niets gebeurde’. Evenals het uiterlijk van Hildebrand's ‘officier der zware ruiterij in burgerkleeding met een wit vest en zware knevels’ volstrekt niet past bij de door hem gezongen | |
[pagina 293]
| |
coquette romances, zomin doen dat de lange, bruine jas, de lange, dunne haren en bleke wangen van Kist's vader uit het weeshuis bij de door dezen ten gehore gebrachte vrolijke aria van Papageno uit de ‘Zauberflöte’Ga naar voetnoot1). Hildebrand schijnt De Ring van Gyges wel bijzonder goed te hebben gekend!Ga naar voetnoot2) Kist's latere romans zullen door hun gemis aan humor en hun sterk didactisch karakter minder aantrekkelijkheid voor hem gehad hebben. Misschien hebben enkele reizigers in de trekschuit van Utrecht naar Leiden, door Kist met groteske overdrijving getekend in zijn Eduard van Eikenhorst (1809), model gezeten voor Hildebrand's luchtige pentekening van het reisgezelschap in de diligence. Maar hoeveel soberder is Hildebrand in dit juweeltje van typeringskunst! Vergelijken wij alleen maar zijn ‘knorrig, groot, dik man’ met ‘twee jassen over elkaar aan, een dikken rotting in de hand, een kleur als of hij zoo pas van een vechtpartij kwam, en een uitdrukking even als of hij zich gereed maakte met den eersten die hem toesprak een vechtpartij te beginnen’ met Kist's caricatuur van ‘een zwartgallig man...., die den schipper herhaalde reizen bedreigde, dat hij hem bij den President der Regering van zijne stad zoude aanklagen, zoo hij niet telkens alle de togtgaten toesloot’ en die ‘behalve eenen zeer dikken rok eene nog dikker jas aan [had], en boven dezelve een' blaauwen zoogenaamden ruitersmantel....’Ga naar voetnoot3) Ook in Potgieter's eerste deel van Het Noorden, dat Hildebrand kende, toen hij zijn oudste schetsen uit de Camera componeerde, vinden wij de beschrijving van de reizigers in een postkoets en 't lijkt mij lang niet onwaarschijnlijk, dat deze Hildebrand tot het portret van Amelie geïnspireerd heeft.Ga naar voetnoot4) In Van Hall's Gedenkschriften van en door Frank Florisz van Arkel (1829-'32) trof Hildebrand reeds modellen aan voor zijn slapende zuigeling en zijn reiziger die niet roken mag en het toch zo graag wil. Maar om nog even tot Potgieter's reisschetsen terug te keren: er zijn in de Camera tal van reminiscenties daaraan te vinden. | |
[pagina 294]
| |
Potgieter's pen was echter te stroef om den jongeren humorist tot natekenen van een geheel tafereel of portret te verleiden. Alleen diens geestig schilderij van de geneugten van een theetuin staat wel opvallend dicht bij Potgieter's humoristische uitweiding over zijn ‘gebrek aan tuinliefde’. Deze beweert geen aanleg te bezitten voor het genieten van de natuur en zeker niet, wanneer deze hem in de gecomprimeerde vorm van een tuin geboden wordt: Het heugt mij, hoe het duister vermoeden dier waarheid mij voor het eerst kwelde, toen ik, nog zeer jong, mij vele dagen vooruit verheugd had, in een' tuin, die Zie op uw minder heette, een' middag te zullen doorbrengen. Helaas! de drie-en-twintig vruchtboomen, twee linden en dertien, neen veertien heestergewassen, welke zich met twee bloemperken op zijne oppervlakte verdrongen, waren weinig geschikt mijn hooggespannen verwachting te bevredigen. Toen ik drie malen zijne slingerpaadjes had rondgeloopen, wist ik en weet dit nog, hoe vele mijner kleine schreden de hof breed en lang was.... Er was plaats genoeg voor zes of zeven stoelen, - voor de kleene tafel, op welke het tabakskomfoor geene ruimte konde vinden. - voor den onontbeerlijken theeketel, wiens wasem een paar rozenstruiken verdorren, wiens hitte eene graszode verwelken deed, en wat alles goedmaakte: het eentoonig gezigt op de vaart was zoo vermakelijk! Ik heb sedert Binnen Best, Ons genoegen en Uit en t'Huis bezocht; de wijnflesch bevestigde in den eersten hof de waarheid van het opschrift, de kwaadsprekendheid zetelde in dien, welke het tweede droeg; een regenachtige avond scheen op zich te hebben genomen, dat van den derden te regtvaardigen, de koepel was eene heerlijke wijkplaats. Ik heb tuinen genoeg bezocht.Ga naar voetnoot1) Voor zijn optimistische schildering 's Winters buiten plaatste Hildebrand vermoedelijk de landelijke idyllen van Irving in The Sketch-Book (1820) en van Heldring in diens De Natuur en De Mensch (1833) voor de lens van zijn camera,Ga naar voetnoot2) maar alweer zal men moeten erkennen, dat zijn ‘zelfstandig gegroepeerde en opgekleurde schilderij’ aan realisme en levendigheid zoveel gewonnen heeft, dat niemand van een copie zou durven spreken. Soms tekent Hildebrand met een paar vage lijnen zijn herinneringsbeeld van een gehele roman. Zo geeft de terloops geschetste ge- | |
[pagina 295]
| |
schiedenis van ‘de schoone Emmeline C.’ en den jongen Van Staten in 's Winters buiten in beknopte vorm de tragedie weer, die zich afspeelt tussen Marianne Dashwood en Willoughby in Jane Austen's Sense and Sensibility. Hildebrand heeft deze roman dunkt me gekend; verschillende schilderingen van personen en scènes vertonen althans een frappante gelijkenis met dergelijke in de Camera, o.a. de portretten der Keggetjes en Deluwtjes en dat van Lady Middleton's kroost.Ga naar voetnoot1) En wat doet de onbeduidende en zwaarwichtige conversatie sterk denken aan de gesprekken der Stastoks, Witses en hun vrienden.Ga naar voetnoot2) Ook vinden wij in deze roman een aardig voorbeeld van een mislukt watertochtje. Evenals in ‘Hoe wij uit spelevaren gaan’ is 't herfst en eigenlijk te koel voor het water, zodat ook Jane Austen een grapje maakt over de ‘verfrissingen’ die meegenomen worden: ‘To some few of the company it appeared rather a bold undertaking, considering the time of year.’ Zo erkent Hildebrand eveneens, dat 't eigenlijk een dolle streek was, in de maand October na de middag een watertochtje te beginnen. Maar bekijken wij vooral eens enkele toneeltjes en personen uit Austen's tweede roman Pride and Prejudice. Het portret van Van der Hoogen lijkt wel heel sterk op dat van den oplichter-fat Mr. Wickham. Beiden zijn welgemaakt, niet onknap van uiterlijk, modefatten en verbergen achter hun salonmanieren een gemeen karakter. Beiden geven zich uit voor lieden van stand en praten over hun aanzienlijke relaties, maar Wickham is een stewardszoon en Van der Hoogen de zoon van een herbergier. En beiden ontpoppen zich als minderwaardige sujetten, die goedgelovige meisjes verleiden. De heldin van het verhaal, Elizabeth Bennet, ziet met dezelfde schrik als Gerrit Witse, hoe weinig de tafelschikking bij het deftige souper, waaraan haar moeder en zij genodigd zijn, met haar wensen overeenstemt. En denken wij bij het volgend toneeltje aan tafel niet aanstonds aan Mevrouw Witse's opmerkingen over Gerrit, die door Klaartje Donze en Hateling gehoord worden, en aan de verdere kwellingen die de arme Gerrit gedurende het diner heeft te doorstaan. Mrs. Bennet, een burgerlijke flapuit, die enigszins op de dames Witse en Vernooy lijkt, spreekt op luide toon met haar tafeldame over een mogelijk huwelijk tussen haar dochter Jane en den rijken Mr. Bingley: | |
[pagina 296]
| |
In vain did Elizabeth endeavour to check the rapidity of her mother's words, or persuade her to describe her felicity in a less audible whisper; for, to her inexpressible vexation, she could perceive that the chief of it was overheard by Mr. Darcy, who sat opposite to them....Ga naar voetnoot1) Evenals Gerrit Witse zich zowel voor als na tafel de gelegenheid ziet ontgaan met Klaartje Donze een gesprek aan te knopen, zo ontglipt Elizabeth op een avond, dat Mr. Darcy zich onder hun gasten bevindt, telkens de kans hem te spreken en ten slotte worden ook zij, gelijk Gerrit en Klaartje, aan verschillende speeltafeltjes geplaatst.Ga naar voetnoot4) Hildebrand's belangstelling voor de Engelse literatuur was, zoals wij weten, bijzonder groot en sommige van zijn lievelingsauteurs heeft hij ons met name genoemd. Wanneer hij zijn ‘savante’, mevrouw Stork, met enthousiasme over Bulwer's Maltravers (1837) laat spreken, toont hij goed op de hoogte te zijn van de nieuwste werken van dezen romancier. Een oudere roman van Bulwer Lytton heeft enkele ‘schimmen van herinnering’ in Hildebrand's ziele-camera doen vallen, die bij het natekenen een paar heel markante figuren opleverden. In de Pelham (van 1828) vond Hildebrand een voorbeeld voor de opgeschroefde society-conversatie van de ‘savante’. Pelham wordt op een diner meteen aangeklampt door een praatzieke dame: .... she took my arm, and began discussing persons and things, poetry and china, French plays and music, till I found myself beside her at dinner, and most assiduously endeavouring to silence her by the superior engrossments of a Béchanelle de poisson.Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 297]
| |
In dezelfde roman komt een zekere Mr. Wormwood voor, die een combinatie lijkt van Hildebrand's ‘origineel’ Wagestert en den ‘liefdekweekenden en vriendhoudenden’ Robertus Nurks. Bulwer noemt hem the noli-me-tangere of litterary lions - an author who sowed his conversation not with flowers but thorns.... through the course of a long and varied life, he had never once been known to say a civil thing. He was too much disliked not to be recherché; whatever is once notorious, even for being disagreeable, is sure to be courted in England....Ga naar voetnoot1) Aan de hatelijkheden van Nurks doet het volgende denken. Mr. Wormwood heeft al zijn tafeldame door een paar onaangenaamheden tot zwijgen gebracht en verklaart nu aan zijn anderen tafelbuur, Mr. Davison, dat hij van de schotel getruffeerde patrijzen niet durft eten, want ‘truffes are so very apoplectic - you, I make no doubt, may eat them in safety.’ Opvallend is ook de overeenkomst in de uitbeelding van Pelham's bezoek bij den bedrieger Thornton te Parijs en dat van Hildebrand op de kamer van Van der Hoogen, al vertoont diens ‘hôtel’ iets meer ‘luxe’: I arrived at Thornton's chambers in the Rue St. Dominique. | |
[pagina 298]
| |
utilities. A decayed silk curtain of a dingy blue, drawn across a recess, separated the chambre à coucher from the salon. It was at present only half drawn, and did not, therefore, conceal the mysteries of the den within; the bed was still unmade, and apparently of no very inviting cleanliness.... On a table.... were placed a cracked bowl, still recking with the lees of gin punch, two bottles half full....; on the ground beneath it lay two huge books, and a woman's bonnet. Ook het briefje waarin Thornton, nu Pelham hem in zijn ware gedaante heeft leren kennen, de relaties met dezen zoekt te verbreken, herinnert aan dat van Van der Hoogen aan Kegge. Kalff meende de modellen voor Wagestert en Van der Hoogen in Dickens' Sketches ontdekt te hebben en vergeleek eerstgenoemde met Mr. Tupple in The New Year en Van der Hoogen met Mr. Horatio Sparkins, den titelheld van een der ‘tales’Ga naar voetnoot3). Tupple doet echter veel meer denken aan Hateling; hij toast gemakkelijk en graag, is complimenteus, zeer galant tegenover dames en heeft aangename manieren. Evenals Hateling ontneemt hij een jongmens opzettelijk de gelegenheid iets te zeggen. En wat de gelijkenis tussen den romanesken Horatio en den ‘charmante’ betreft: ook die is niet groot, al bestaat er enige overeenstemming in de intrigue, daar Sparkins ontmaskerd wordt als een bediende in een achteraf winkeltje van ongeregelde goederen. Mr. Flamwell, | |
[pagina 299]
| |
in Dickens' vertelling een bijfiguur, heeft meer van Van der Hoogen. Hij dringt zich in bij de Maldertons, nouveaux riches, en weet dezen door het praten over zijn voorname kennissen te imponeren evenals dit den ‘charmante’ gelukt bij de Kegges. Een aardig voorbeeld daarvan is het tafelgesprek tijdens een diner bij de Maldertons.Ga naar voetnoot1) De schoonbroer Mr. Burton, ‘the grocer’, herinnert aan koekebakker De Groot, maar de laatste is bescheidener en in het geheel sympathieker voorgesteld. Hildebrand's persiflage neigt trouwens in het algemeen minder tot caricatuur, stellig een grote verdienste! In Astley's, een van de ‘scenes’ uit Dickens' Sketches, treffen wij een toneeltje aan, dat enige overeenkomst vertoont met Hildebrand's geestige tekening van de joyeuse entrée der familie Kegge in de concertzaal en van zijn eerste kennismaking met de Keggetjes. Londense nouveaux riches bezoeken het Astley-theater: First of all, there came three little boys and a little girl, who, in pursuance of pa's directions, issued in a very audible voice from the box-door, occupied the front-row; then two more little girls were ushered in by a young lady, evidently the governess. Then came three more little boys, dressed like the first, in blue jackets and trousers, with lay-down shirt-collars: then a child in a braided frock and high state of astonishment, with very large round eyes, opened to their utmost width, was lifted over the seats - a process which occasioned a considerable display of little pink legs - then came ma and pa, and then the eldest son, a boy of fourteen years old, who was evidently trying to look as if he did not belong to the family.Ga naar voetnoot2) Wanneer dan eindelijk de hele familie gezeten is, kijkt men triomfantelijk naar papa: ‘Pa returned the glance, and blew his nose very emphatically....’ - Nog een ander evenbeeld van Kegge is in de Sketches te vinden. De rijk geworden Mr. Tuggs (uit een der ‘tales’: The Tuggs at Ramsgate) moet van zijn dochter zijn slechte manieren afleren, maar evenals Kegge zondigt hij o.a. telkens tegen de tafeletiquette.Ga naar voetnoot3) Misschien nog meer gelijkenis valt er te constateren tussen Kegge en den gefortuneerden City-man in de ‘scene’ London Recreations. Deze zit na een copieus diner en vele glazen port van zijn tuin te ‘genieten’: | |
[pagina 300]
| |
....throwing a silk handkerchief over his head, and leaning back in his armchair, descants at considerable length upon its beauty, and the cost of maintaining it. This is to impress you - who are a young friend of the family - with a due sense of the excellence of the garden, and the wealth of its owner; and when he has exhausted the subject, he goes to sleep.Ga naar voetnoot1) Wij denken hier allen stellig aan Kegge's ‘onsterfelijken vriend’ Hildebrand, wien hij huis, tuin, stal en koetshuis laat zien ‘alles onder even drukke en schutterige gesprekken’, waaruit zijn ingenomenheid met zijn rijkdom blijkt. Bladeren wij nog eens verder in Dickens' schetsboek, dan valt ons oog op een fijne pentekening van een vertegenwoordiger van de kleine burgerstand: hèt model voor Stastok-senior: He and his wife - who is as clean and compact a little body as himself - have occupied the same house ever since he retired from business twenty years ago.... They once had a son, who died at about five years old. The child's portrait hangs over the mantelpiece in the best sittingroom, and a little cart he used to draw about, is carefully preserved as a relic.Ga naar voetnoot2) Zien wij hier niet tante Stastok voor ons, vol ontroering luisterend naar Hildebrand's reciet, denkend aan Pieter, ‘toen hij klein was; maar ook.... och, zeker ook aan het kleine Truitje, dat gestorven was vóór haar vijfde jaar, en waarvan zij niets overhad dan een klein vlokje haar aan haar middelsten vinger.’ Weer een paar bladzijden verder treffen ons overeenkomstige trekjes in Hildebrand's roeipartijtje en Dickens' watertochtje (in The River): Who ever heard of a succesful water-party?... Something has always gone wrong. Either the cork of the salad-dressing has come out, or the most anxiously expected member of the party has not come out, or the most disagreeable man in company would come out, or a child or two have fallen into the water, or the gentleman, who undertook to steer has endangered everybody's life all the way, or the gentlemen who volunteered to row have been ‘out of practice’, and performed very alarming evolutions, putting their oars down into the water and not being able to get them up again, or taking terrific pulls without putting them in at all....Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 301]
| |
Minder duidelijk lijkt mij de gelijkenis die Kalff meende op te merken tussen Dickens' schets van The Steam Excursion en Hildebrand's roeitochtje, ofschoon Mr. Hardy waarschijnlijk wel een paar trekken voor het portret van Dolf van Brammen geleverd heeft: Mr. Hardy could sing comic songs, imitate hackney-coachmen and fowls, play airs on his chin, and execute concertos on the Jews'-harp. He always eat and drank most immoderately, and was the bosom friend of Mr. Percy Noakes.Ga naar voetnoot1) He had a red face, a somewhat husky voice, and a tremendously loud laugh.Ga naar voetnoot2) Amelie met haar gitaar is, dunkt mij, een vrij getrouwe copie van de drie Misses Briggs uit dezelfde ‘tale’. Haar ‘three guitars, in their respective dark green cases, were carefully stowed away in the bottom of the boat’.Ga naar voetnoot3) Toch moeten wij niet te uitsluitend naar Dickens' schetsen kijken. Heel belangrijk lijkt mij ook de invloed van de gevoeliggeestige tekeningen van Washington Irving. Diens The Sketch-Book of Geoffrey Crayon was reeds in 1820 verschenen en het eerste nieuwtje was er dus voor de Engels lezende en op hun beurt ‘humor bedrijvende’ Leidse studenten al af. Zo is 't te begrijpen, dat Dickens-imitatie een veel algemener verschijnsel onder hen was dan die van den fijneren Irving. Hildebrand's voorkeur voor dezen ouderen humorist pleit voor zijn smaak. Hij deelde die liefde voor den Amerikaan met Heldring, maar wanneer wij hun beider ‘navolgingen’ aandachtig bekijken, stijgt ons respect voor de geheel eigen manier van Hildebrand. Vergelijken wij bijv. eens hun ‘copieën’ naar Irving's persiflage op de nouveaux riches. Irving stelt daarin een ‘family of a wealthy citizen’ tegenover ‘the family of a nobleman of high rank’. De wijze waarop dit contrast is getekend, is door Hildebrand tot in details gevolgd en tòch heeft hij een geheel zelfstandig aandoende compositie verkregen niet alleen met een eigen groepering van toneeltjes en personen maar ook met een overvloed van fijne persoonlijke trekjes. Kiest Irving als plaats der handeling een Engelse dorpskerk, Hildebrand brengt zijn contrasterende personages naar de mondaine omgeving van een concertzaal. | |
[pagina 302]
| |
Heldring houdt zich slaafs aan zijn voorbeeld: hij voert ons eveneens naar een dorpskerk en volgt ook verder Irving op de voet.Ga naar voetnoot1) Hoever Hildebrand's ‘ontlening’ of ‘copiëring’ gaat, zien wij het best, wanneer wij de aankomst der beide families bij de kerk eens plaatsen tegenover de komst der Kegges in de concertzaal en het rijtoertje van den heer Kegge met Hildebrand in zijn mooie barouchette. Het eerst verschijnen Irving's edelman en zijn familie: Nothing could be more simple and unassuming than their appearance. They generally came to church in the plainest equipage, and often on foot. The young ladies would stop and converse in the kindest manner with the peasantry, caress the children, and listen to the stories of the humble cottagers. Their countenances were open and beautifully fair, with an expression of high refinement, but, at the same time a frank cheerfulness and engaging affability.... Their whole demeanour was easy and natural, with that lofty grace and noble frankness which bespeak freeborn souls that have never been checked in their growth by feelings of inferiority.... Bij Hildebrand kondigt de knecht met groot misbaar ‘de koets van mijnheer Kegge’ aan; in The Country Church is er ‘an | |
[pagina 303]
| |
extraordinary hurry of the footman to alight, pull down the steps, and prepare everything for the descent on earth of this august family’. De vrouw van Irving's rijk geworden koopman leverde Hildebrand een prachtig model: ‘She had fine clothes, a fine house, a fine carriage, fine children, everything was fine about her....’ Haar dochters zijn het evenbeeld van de schone Henriette en de kleine Hanna. Zij trachten de aandacht van het adellijk gezelschap tot zich te trekken, maar haar ‘most profound and elegant courtesies were returned in a manner that showed they were but slight acquaintances.’Ga naar voetnoot1) 't Is of wij Van der Hoogen zijn diepe buiging voor freule Van Nagel zien maken door deze beantwoord ‘met een stijven groet, die hem op een allerakeligsten afstand hield’. De contrasterende houding der beide Engelse families in de kerk vindt in Hildebrand's schildering een sterk gelijkend pendant in de zo tegengestelde gedragingen der Kegges en Van Nagels in de concertzaal. ‘That of the nobleman's family was quiet, serious, and attentive.... The others, on the contrary, were in a perpetual flutter and whisper....’Ga naar voetnoot2) In een andere caricatuur van zulke nouveaux riches (Little Britain) zien wij de dochters van den rijk geworden slager al even vergeefse pogingen aanwenden om haar ‘papa’ zijn vulgaire gewoonten af te leren als Henriette bij den onverbeterlijken Kegge.Ga naar voetnoot3) Heeft men bij Hildebrand's De Veerschipper vrij algemeen aan Dickens' The last Cab-Driver gedacht, mij lijkt de invloed die de Hollandse ‘karakter-tekenaar’ bewust of onbewust van Irving's portret van den ‘coachman’ in The Stage Coach onderging, veel groter. Irving's coachman is een even betrouwbaar en discreet boodschapper als Hildebrand's Van der Velden, Rietheuvel c.s. zich betonen. Waar hij komt, heeft hij ‘a world of small commissions to execute’.Ga naar voetnoot4) Maar niet alleen de portret en scènetekenaar Hildebrand heeft van Irving geleerd, ook als idyllisch landschapschilder onderging hij m.i. diens invloed, al bleef hij daarin verre diens mindere. Ik denk hier o.a. aan de fijnhumoristische schets The Angler, waarin een romaneske schildering van het beekje voor zijn eerste hengelkunsten uitverkoren: | |
[pagina 304]
| |
Sometimes it would leap down rocky shelves, making small cascades, over which the trees threw their broad balancing sprays, and long nameless weeds hung in fringes from the impending banks, dripping with diamond drops. Sometimes it would brawl and fret along a ravine in the matted shade of a forest, filling it with murmurs; and, after this termagant career, would steal forth into open day with the most placid demure face imaginable....Ga naar voetnoot1) Vol liefde schildert Irving die heldere stroompjes which wander, like veins of silver, through the bosom of this beautiful country: leading one through a diversity of small home scenery; sometimes winding through ornamented grounds; sometimes brimming along through rich pasturage.... and then running capriciously away into shady retirements.Ga naar voetnoot2) Zo zien wij Gerrit Witse op zoek naar het Gelderse Sprankendel: De kleine beek, daar het gehucht zijn naam naar droeg, wees hem het naaste pad tusschen de vruchtbare heuvelen. Nu eens verschool zij zich als een nietsbeduidende sprank bijna geheel onder overhangende struiken en onkruid; maar dan kwam zij weder dartel en helder te voorschijn, met niet weinig drukte van een hooger grond afdalende. Soms zijn 't geen ‘schaduwen en schimmen van Herinnering’, opgevangen in Hildebrand's ziele-camera, welke hij na kon tekenen, maar ideeën die hij bij anderen heeft ontmoet en die hij een gehele metamorphose laat ondergaan. Dit deed hij o.a. met Irving's warme verdediging van de poëtische fictie tegenover de wetenschappelijke historie in diens The Boar's Head Tavern, Eastcheap: For my part, I love to give myself up to the illusions of poetry. A hero of fiction that never existed is just as valuable to me as a hero of history that existed a thousand years since;.... I would not give up fat Jack for half the great men of ancient chronicle. What have the heroes of yore done for me, or men like me? They have conquered countries of which I do not enjoy an acre; or they have gained laurels of which I do not inherit a leaf; or they have furnished examples of hair-braided prowess, which I have neither the opportunity nor the inclination to follow. But old Jack Falstaff! - kind Jack Falstaff! - has enlarged the bounderies of human enjoyment; he has added vast regions | |
[pagina 305]
| |
of wit and good humour, in which the poorest man may revel, and has bequeathed a never-failing inheritance of jolly laughter, to make mankind merrier and better to the latest posterity.Ga naar voetnoot1) Men vergelijke daarmee eens Hildebrand's kostelijke boutade Vooruitgang! Zo vinden wij ook dezelfde gedachten op vrijwel gelijke wijze geuit in Irving's Rural Funerals en Hildebrand's Begraven. Al eerder had Heldring in De Natuur en De Mensch Irving's schets van zeer dichtbij gevolgdGa naar voetnoot2) en weer valt op, hoeveel zelfstandiger Hildebrand is, óók waar hij navolgt. Mogelijk speelde hem eveneens een herinnering aan Leigh Hunt's On Death and Burial door het hoofd (in The Indicator, and the Companion; a Miscellany for the Fields and the Fire-side).Ga naar voetnoot3) Hildebrand heeft deze schetsen, in 1834 verschenen, ongetwijfeld gekend. Zijn opsomming van al de schatten in de broekzak van een Hollandsen jongen zou een reminiscentie kunnen zijn aan een plaats in Hunt's The Oold Lady. Hunt schildert ons daar het oude dametje, trots op haar rank figuurtje, dat haar veroorlooft een ruim gebruik te maken van haar zakken: In de eene is haar neusdoek verscholen, en eenige zwaardere voorwerpen, die juist daardoor geen gevaar loopen bij het uithalen meê aan het licht te worden gebragt, hare beurs, b.v., of een enkele maal de kleine munt, die zij terug kreeg van een' gewisselden six pence. In de andere wemelt eene bonte verscheidenheid dooreen: een zakboekje, een bos sleutels, een naaldenkoker, een brillenhuisje, eenige kruimels van een biscuit, een notenmuscaatraspje, en, naar het saizoen, een oranje of een appel, die er, nadat hij eenige dagen in die duisternis omzwierf, warm en zacht uit te voorschijn komt, om aan het een of ander kind, dat zich zoo lief gedroeg, of dat zoo voorbeeldig zoet was, te worden vereerd.Ga naar voetnoot4) De wijze waarop Hildebrand zijn Hollandsen jongen typeert, doet denken aan de manier waarop Hunt zijn Janmaat schetst in Zeeluî aan land (Seamen on Shore).Ga naar voetnoot5) Bij beiden dezelfde aaneenrijging van schijnbaar monotoon opsommende volzinnen, | |
[pagina 306]
| |
die toch door hun verrassende detaillering en contrastwerking een zo raak en boeiend beeld geven. De meeste ‘schimmen van herinnering’, die in Hildebrand's Camera Obscura vielen, dankte hij stellig aan de Engelse humoristen, maar ik wil mijn mededelingen uit mijn verzameling ‘modellen en originelen’ besluiten met te wijzen op een enkel Frans aandoend trekje in zijn ‘karakter’-schets van een jongen dokter. Herkennen wij niet Gerrit Witse's netelige positie van pas beginnend medicus zonder praktijk in het meelijwekkend beeld van zo'n jeugdig esculaap door Huart opgehangen in zijn Physiologie du Médecin (1841): En général les médecins n'ont des malades qu'autant qu'ils ont beaucoup de réputation, et ils n'ont de réputation qu'autant qu'ils ont eu beaucoup de malades. Van reputatie gesproken: nogmaals, 't was mijn bedoeling niet die van onzen populairsten humorist afbreuk te doen door het signaleren van deze vermoedelijk uit het werk van anderen geprojecteerde ‘schaduwen en schimmen’. Integendeel, ik hoop dat zijn manier om ze ‘bij te werken’, alvorens ze ten toon te stellen, Hildebrand's zeer persoonlijk talent juist nòg duidelijker heeft doen uitkomen.
Baarn. E. Jongejan. |
|