De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |
Imperatieven van het type niet lang te pruylen.Het gebruik van de infinitief als imperatief (en adhortatief) is zowel in de algemene omgangstaal als in onze dialecten zeer gewoon: Anneme, instappen, doorlopen; met nadere bepaling: voor 't gebruik schudden, mond houden, voeten vegen (zonder lidwoord), volhouden, jongens (= jongens, je moet volhouden, òf: laten we volhouden, jongens). Ook andere talen, Germaanse en Romaanse, kennen dit gebruik. Is het oud, hoe is het te verklaren? Het is niet mijn bedoeling mij in deze vragen te verdiepen, maar in verband met het volgende moet ik er toch even bij stilstaan. Men is geneigd deze ons zò vertrouwde imperatieven als oud te beschouwen, maar - Stoett zegt in zijn Mnl. Synt. § 350, Opm. II: ‘Van het tegenwoordig taalgebruik om den infinitief te bezigen als imperatief (zitten blijven! rechts houden!) heb ik geen voorbeeld opgeteekend’. In Overdiep's Zeventiende-eeuwsche Syntaxis III, 392 (§ 332) lees ik: ‘Dat de imperatieve infinitief in de 17de eeuw ook zonder ‘te’ gebruikelijk moet zijn geweest, ligt voor de hand (ik cursiveer) en is ook aannemelijk, wanneer wij’ enz. Maar, een geheel bevredigend en overtuigend voorbeeld geeft hij niet. Uit onze 17de-eeuwse kluchtenliteratuur heb ik er geen enkel opgetekend. Natuurlijk kunnen mij voorbeelden ontgaan zijn, maar ook Van der Veen (Het Taaleigen van Bredero) noemt ze niet, in Vondels Taal van Van Helten vindt men ze evenmin. Ook uit de 18de eeuw ken ik geen vbb. Het blijft een vreemd geval en het is stellig wenselijk daar eens speciale aandacht te wijden. Waren ze reeds voor eeuwen in mondeling gebruik, dan is het moeilijk aan te nemen dat ‘hogere’ en ‘lagere’ literatuur ze stelselmatig hebben vermeden. Men is geneigd aan hoge ouderdom te denken, want de klassieke talen, Grieks en Latijn, kenden reeds de imperativische infinitieven, en ook o.a. het Oudfrans kent ze, na negatie. Natuurlijk zijn verschillende verklaringsmogelijkheden onder de ogen gezien. Paul wil voor de vbb. in het Grieks en Latijn een andere verklaring laten gelden dan voor de jongere op Germaans en Romaans gebied. Wat de laatste betreft zegt hij (Prinzipien 4 135): (Dieser aufforderende Infinitiv) ‘ist nichts anderes als | |
[pagina 261]
| |
die Bezeichnung des Verbalbegriffes an sich, und diese Infinitivsätze sind daher mit Sätzen wie “Marsch” auf eine Linie zu stellen. Bemerkenswert ist, dass auch die 2 s.g. des indogermanischen Imperativs den reinen Tempusstam zeigt (griech. λέγε).’Ga naar voetnoot1) Als ik Paul's woorden goed interpreteer, dan ziet hij in deze imperativische infinitieven niet een op welke wijze dan ook ontstane (historische) ellips. Ook Overdiep die in zijn Stilistische Grammatica (blz. 520-21) de verschillende meningen van enkele Duitse autoriteiten op het gebied van de (historische) syntaxis aanhaalt over ‘geïsoleerde’ infinitieven en participia - ook over dèze, imperatieve, infinitief, schijnt mij geneigd hier sceptisch te staan tegenover logische verklaring, een verklaring die uitgaat van een normaal gebouwde zin die door taalverkorting, ‘Ersparung’, gereduceerd is tot een enkele infinitief. Hij vermeldt o.a. dat W. Havers in zijn Handbuch der erklärenden Syntax deze constructies (‘met veel meer beslistheid’ dan te voren genoemde schrijvers) uit psychologische omstandigheden wil verklaren - wat in dit verband dan wel moet betekenen: het zijn van huisuit, in oorsprong, geen ellipsen. Ik laat het vraagstuk gaarne aan meer bevoegden over, en ga nu over tot wendingen die ik herhaaldelijk in 17de-eeuwse taal aantrof en die, naar het mij voorkomt, stellig uit verkorting zijn te verklaren. Dat zijn imperativische infinitieven met te en vergezeld van de ontkenning niet. Men vindt in Overdiep's 17de-eeuwsche Syntaxis III, blz. 391 twee vbb. uit Coster's Teeuwis de Boer van de door mij bedoelde constructie, met adhortatieve functie; vs. 1670: Nou messieurs, al het den Boer ons ghespeelt dese part Daerom niet te treuren, gaen we drincken; dus: laten we daarom niet treuren (daarom niet getreurd).Ga naar voetnoot2) De vbb. die ik hier laat volgen, stammen alle uit 17de- en 18de-eeuwse Hollandse kluchten en blijspelen; ze hebben alle een meer of minder sterk uitgesproken prohibitief karakter en | |
[pagina 262]
| |
voorzover mij bekend is, zijn ze niet meer in ‘levend’ gebruik. Mocht een van mijn lezers ze nog kennen, dan houd ik mij voor mededeling aanbevolen. Wij kennen als opschrift: hier geen vuilnis neer te werpen en enkele varianten daarop van overeenkomstige constructie en bedoeling, maar daarmee is het, meen ik, uit.Ga naar voetnoot1) Hier dan eerst een aantal vbb. die een indruk kunnen geven van de waarde en de frequentie dezer imperativische infinitieven: In Coster's Tiisken vander Schilden vs. 163 wordt de mondgauwe knecht Luy aldus afgesnauwd: Hoe ist Kaeckelaer? niet veul te preutelen, of 't wordt u beurt. - In vs. 1617 (een jongen jouwt zijn makker uit): Niet veel te jouwen, of ick smijtje voor je beck. - W.D. Hooft, Andrea de Piere (dr. van 1634, blz. 24): Seght dat hy so voort komt. Ick sal. Niet langh te blyven. - Hedend. Verloren Soon (dr. van 1640, blz. 15): Hier niet langher te staen. - Jan Vos, De klucht van Oene: Hier zoo gien meer te snakken (geen praatjes verder!), zie Van Moerkerken, blz. 183. - M.G. Tengnagels klucht van Frick in 't Veurhuys: Ook niet lang te pruylen, rep je wat; zie Van Vloten, Kluchtspel II, 97. - M. Waltes, Klucht van Bolbackers Jan (1661): Niet veul of te dingen, sey de backer (Van Vloten III, 34). Vervolgens nog een paar vbb. uit Langendijk: Don Quichot 231: haal mijn lancie, niet te draalen; 524: maer niet lang te draelen; een dergelijk vb. in Het Wederzijdsch Huwelijks-Bedrog, vs. 521; De Wiskunstenaars, vs. 386: nou meisje niet te huilenGa naar voetnoot2). Zoals men ziet vertonen al deze vbb. van sterk-affectieve imperatieven de negatie; ook de twee vbb. van Overdiep hebben niet. Ik kom daarop terug. Ik zou deze imperativische infinitieven in verband willen brengen met een paar imperatief-omschrijvingen uit oudere taal, die nu in onbruik zijn geraakt en in onze kluchten veel voorkomen, in de eerste plaats wel met wendingen waar het verbod (gebod) | |
[pagina 263]
| |
bestaat uit een imperatief past gevolgd door infinitief + te, al of niet vergezeld van ontkenning. Niet te krakelen wisselt met past niet te krakelen. Passen heeft hier in oorsprong de betekenis: zorg dragen voor, oppassen dat gebeurt (of vermeden wordt, als de infinitief vergezeld is van niet), wat in de infinitief met te is uitgedrukt. In oorsprong is pas te raecken dus adhortatief, maar de wending wordt, zoals nader zal blijken, tot een imperatief met affect: de oorspronkelijke betekenis van passen is dikwijls verbleekt. Wat oorspronkelijk bedoeld is als vermijding van de directe imperatief, de imperatief tout-court, nadert toch weer tot de rechtstreekse imperatief, zij het dan met het een of ander affect of accent. Vergelijk in tegenwoordige taal: zwijg; zwijg toch; zwijg alsjeblieft, enz. en vooral ook: op tijd thuiskomen, past'r op. Laat ik eerst een aantal vbb. geven: past niet te krackeelen (Van Vloten II 67); past mijn nu gien bruye te maecken (Van Moerkerken 245); pastmen niet te jokken (Paffenrode 151Ga naar voetnoot1)); dat je past mijn mantel weer te gever (Warenar, vs. 616); slae toe maer mannen, pas te raeken mannen! (Don Quichot, vs. 469); heldinnen pas dan op den hondsvot wel te slaen, pas wat te raeken (Papirius, uitg. Klass. Letterk. Pantheon, blz. 67)Ga naar voetnoot2). Een dergelijke dienst doet maken: Maak met my niet te gekken (Van Vloten III, 189); jonge, maecktme wat te spoeyen (Warenar, vs. 564); en, Klaar maak gy te zwygen (Wiskunstenaars, vs. 361).Ga naar voetnoot3) - Verzwakking van de oorspronkelijke betekenis van deze tot imperatief-omschrijving gebruikte werkwoorden is duidelijk te constateren in wendingen als: maakt dat je wat te raken past (Patfenrode 182) en pas te zorgen dat uw volk zich dapper draag' (L. van Merken, David 293). | |
[pagina 264]
| |
Natuurlijk zijn er nog vele andere middelen om de imperatief te omschrijven, te verzachten, te modificeren in het algemeen, maar mij interesseren hier alleen die wendingen, waar het hoofdwerkwoord in de infinitief met te voorkomt. Ik heb passen en maken voorop laten gaan, omdat het gebruik dat men daarvan maakte in de 17de en 18de eeuw, geheel of grotendeels is verdwenen. Verder kan ik nog noemen hebben, dat wij ook nog kennen als hulpwerkw. van de imperatief: je hebt hier niet te klappen (Van Vloten II, 151) en raden in wendingen als: ick raa u niet te kijven (Sp. Brab. 2108); ik ra jou zo stout niet te weezen, dat.... (Van Moerkerken 559) enz. Dit alles zij voldoende om aan te tonen dat in oudere taal verschillende imperativische wendingen bestonden, waarvan de kern gevormd werd door een infinitief + te (de werking uitdrukkende die geboden of verboden wordt). Uit een ‘logischvolledige’ imperatief-zin past niet te krackelen kan bij stijgend affect door verkorting (verdichting) ontstaan niet te krackelen. Stellig is van belang dat alle door mij gevonden voorbeelden (ook die van Overdiep) niet, de ontkenning, vertonen: behoefte aan intensiteitsversterking is eerder te verwachten bij een vèrbod dan bij een gèbod. Dat kan de reden zijn dat alleen prohibitieve infinitieven met te als verkorte (elliptische) constructies in gebruik zijn gekomen. Mogelijk vindt het voorkomen van de imperativische infinitief in het Oudfrans uitsluitend met negatie (zie blz. 260) ook zijn verklaring in de hier geuite veronderstelling dat het verbod eerder een korte affectvolle vorm verlangt dan het gebod. De vbb. die ik hier van de besproken constructie gaf, zijn alle Hollands. Een voorbeeld dat ik aantrof in Het esbatement van de Dove Bitster (uitgegeven door Mej. J.C. Daan in Leuv. Bijdr. XXIX) kan ook Hollands taaleigen zijn; vs. 75: niet langer te beijen. En mijn oudste vb. is stellig Hollands. Men vindt het in Stoett's Mnl. Synt. § 350, Opm. II; het is geciteerd uit de Rechtsbronnen van Schiedam: Men mach wel van houdt, dat zwack is, scubben afhalen van die spintkandt, mar die meskant niet te roeren. Ook hier weer niet. Stoett zet achter meskant een vraagteken. Het woord komt noch in het Mnl., noch in het Ndl. Wdb. voor. Daarom volgt een korte bespreking van dit woord in een naschrift.
October 1938. A.A. Verdenius. |
|