| |
Uit de tijdschriften.
(Maart-April).
De Gids, Maart.
In de Kroniek der Nederlandsche Letteren beoordeelt Antoon van Duinkerken het proefschrift van H. Smilde over Jacob Cats in Dordrecht.
April. Anton van Duinkerken's Kroniek is gewijd aan de persoonlijkheid en de werken van F.V. Toussaint van Boelaere.
| |
| |
| |
De Nieuwe Gids. Maart.
A. Hallema geeft in een artikel Volksen rederijkerspoëzie bij zestiende-eeuwsche stadsloterijen een aantal proeven, geleverd bij dergelijke gelegenheden, voornamelijk in Den Bosch. - Martien Beversluis schrijft in een Chroniek der poëzie o.a. over Achilles Mussche en M. Mok. Bovendien beoordeelt hij gunstig het boek van J.A. Rispens: Richtingen en figuren in de Ned. Letterkunde na 1880.
April. Mevr. Kloos doet een greep uit De briefwisseling tusschen Vosmaer en Willem Kloos, als een voorproefje van de volledige uitgave. - M. Beversluis bespreekt de poëzie van Staf van der Loo (Tasten).
| |
De Stem. Maart.
Antonie Donker schrijft, naar aanleiding van het maandschrift ‘Werk’ over De jonge generatie.
April. Onder het opschrift Eva's tweede appel geeft Annie Romein-Verschoor een levensschets van Elizabeth Wolff-Bekker, bestemd voor de derde reeks van Erflaters van onze beschaving.
| |
Groot-Nederland. Maart.
J. de Kadt publiceert een artikel over Gorter als denker: maatschappij en poëzie. In de rubriek Nederlandsch Proza schrijft Gerard van Eckeren over F. Bordewijk; in de rubriek Nederlandsche poëzie, Ed. Hoornik over Eric van der Steen.
April. J.A. Rispens schrijft een waarderende beschouwing Over den dichter P. van Renssen; G.H. 's-Gravesande herdenkt Hendrik van der Wal. In de rubriek Nederlandsch proza bespreekt Gerard van Eckeren Menno ter Braak. De Nieuwe poëzie die Ed. Hoornik beoordeelt, is het Kaas- en Broodspel van M. Mok.
| |
De Gemeenschap. Maart.
Een artikel van Anton van Duinkerken over Poot en de Paus werd geschreven naar aanleiding van Poot's gedichtje Op de roomsche Pauzen. Waarschijnlijk is dit bedoeld tegen Campo Weyerman's ‘Historie des Pausdoms’. Zowel voor Poot's religieus standpunt, als voor de toenmalige polemiek en de datering van zijn gedichten is deze uitvoerige bijdrage van belang.
| |
Roeping. Maart.
Wouter Paap's Kroniek van het proza handelt over twee boeken van Jos. Panhuysen, nl. De ontmoeting en Zee. - Pierre van Valkenhoff vervolgt zijn Literair-historische kroniek, waarin o.a. de Nederlandse litteratuurgeschiedenis Dichterschap
| |
| |
en werkelijkheid en het proefschrift van J.I.M. van der Kun besproken worden.
April. J.M. Kramer neemt ‘Sibylle’ van Gerard Walschap in bescherming tegen het veroordelend vonnis van de Katholieke kritiek.
| |
Elekerlye. Maart.
J. van Ham beoordeelt de ‘bekeringsroman’ Een man zonder karakter; K. Heeroma de roman Karakter onder het opschrift Bordewijk's Keerpunt? Dezelfde beoordelaar wijst op Nieuwe poëzie o.a. van M. Mok (Kaas- en Broodspel). - D.v.d. Stoep beoordeelt Een Katwijksche roman, nl. De Rhijnmonders van Mia Bruyn-Ouwehand. - Nu deze jaargang voltooid is wordt dit tijdschrift gestaakt.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Maart.
Alb. Westerlinck schrijft over Poëzie van priester-dichters en critiek. - G. Walschap eert Twee zestigers, nl. L. Baekelmans en H. Teirlinck. - In een Kroniek uit Nederland beoordeelt Pierre van Valkenhoff het jongste werk van een ‘romantrio’, nl. van Arthur van Schendel, F. Bordewijk en C. Rijnsdorp. In de rubriek Vlaamsch proza beoordeelt André Demedts Een kringloop van Paul de Vree.
| |
De Vlaamsche Gids. Febr.
Fritz Francken wijst op de verdiensten van Lode Baekelmans, en geeft een bibliografie van deze auteur.
Maart. M. Rutten's Kroniek van de Nederlandsche poëzie geldt het werk en de betekenis van Herman Marsman.
| |
Verslagen en Mededeelingen van de Kon. Vlaamsche Academie. Juli-Aug.
Een studie van E. de Bom heeft als onderwerp Ida von Düringsfeld. Een ooggetuige der Vlaamsche Romantiek, 1857-1862 en volgende jaren. - De aflevering bevat verder de gunstige Verslagen der Keurraden over twee ingezonden antwoorden, o.a. een over de Oud-IJslandse Saga, een betreffende de oude en moderne plaatsnamen van de gemeente Herne, en een over Vlaamse sprookjesthema's.
| |
Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde LVIII, afl. 3-4.
C.B. van Haeringen vraagt aandacht voor Congruerende voegwoorden, nl. het Hollandse azzə en ovvə, in een afhankelijke zin met meervoudig onderwerp. Parallel daarmee beschouwt hij het Oostelijke ast(e), ofst(e), dast(e). - J.W. Muller verschaft nieuwe gegevens voor het woord Booi, in ons tijdschrift (XXXII en
| |
| |
XXXIII) besproken. - A. Zijderveld publiceert een studie over Vondel's Faëton. - Een uitvoerige taalgeografische studie van K. Heeroma, met kaartjes toegelicht, is gewijd aan het Ingwaeoons. - P.N. van Eyck bestudeerde Dierste prologhe van Die eerste bliscap van Maria. Hij concludeert dat deze proloog in 1441 geplaatst zal moeten worden, terwijl de zorgvuldige bouw van het gedicht hem aanleiding geeft om de tekst te verbeteren. - Th.H. d'Angremond spreekt Nogmaals over de etymologie van getes, zonder Mej. J.H. van Lessen te overtuigen. - C.G.N. de Vooys wijst op Westvlaamse woorden uit de zestiende eeuw in de werken van Robert Lawet, en vervolgt zijn Bijdragen tot de Mnl. woordgeografie en woordchronologie met een opsomming van ‘Noord-Nederlandse bestanddelen in de woordvoorraad van Willem van Hildegaersberch’. - R. van der Meulen schrijft Naar aanleiding van 't Poolsche woord legart. - F. de Tollenaere handelt over Middelnederlandsch coc, hanecoc; M. Boas over het woord Lamptaarn. - A. Zijderveld beoordeelt Hooft en Tacitus, van J.D.M. Cornelissen, en de vertaling Die Löwendaler van Erna Sander-Rindtorff. - J.A.N. Knuttel beoordeelt Uit het archief der Pellicanisten, van N. van der Laan. - C.B. van Haeringen beoordeelt het proefschrift van B. van den Berg (Oude tegenstellingen op Nederlands taalgebied) en dat van W.Gs. Hellinga (De opbouw van de algemeen beschaafde uitspraak van het Nederlands).
| |
Onze Taaltuin. Maart.
Jac. van Ginneken begint een artikel over De oudste rechtstaal, waarin hij allerlei hedendaagse uitdrukkingen wil verklaren uit oude rechtsgebruiken en gebaren. - André Munnichs schrijft een afbrekende beoordeling van P. van Valkenhoff's bloemlezing: Poot ingeleid in het Pantheon. - I.J.M. van den Berg beoordeelt het Scholastiek lexicon van Stephanus Axters O.P. - De taalkaartjes van A. Weynen gelden de woorden strand, hond en honger. Ten slotte een aankondiging van Het Friesch van Hindeloopen, een boek van T. van der Kooy Dz., door Jac. van Ginneken.
April. Willy Dols bespreekt uitvoerig het proefschrift van J. van der Kun onder het opschrift Naar een nieuwe dramaturgie. - Jac. van Ginneken prijst Willem Pée's groot boek over de diminutiva in het Nederlands. - J. Wils beoordeelt Stekelbaarzen en Hekelvaersen, van C.J. Kelk en Halbo C. Kool; Jac. Smit de Potgieter-bloemlezing van Schepers-Staverman.
| |
| |
| |
Taal en Leven. April.
Ph.J. Simons begint een artikel over Onzakelijke taal met een beschouwing over Pleonasme. - Kruisinga schrijft over De ‘kennelik Mannelike Zelfstandigheden’ van het spellingsbesluit 1936. Ook de rubriek Kroniek en kritiek bevat spellingpolemiek, o.a. van Gerlach Royen en Ph.J. Simons.
| |
Vondel-Kroniek X nummer 1.
In een artikel Vondel en Henricus de Groote toont J.F.M. Sterck aan dat Vondel's Uitvaart van Henricus de Groote in 1610 gedicht moet zijn, naar aanleiding van een prent, in hetzelfde jaar bij Dirck Pietersz verschenen. De vroeger verdachte 16 anti-Katholieke verzen zijn dan ook als echt te beschouwen. - L.C. Michels publiceert een inleiding bij de opvoering van Vondels Zungchin. - Ant. de Witte O.P. bestrijdt, onder het opschrift Vergissingen, de rede van Gerretson, bij de Vondelherdenking gehouden. Een reeks Kantteekeningen besluit de aflevering.
Nummer 2. Een nieuw document gaf B.H. Molkenboer aanleiding om De Palamedes-procedure uitvoerig uiteen te zetten. - J.J.A. Lucas komt terug op Keulse schuiladressen voor Amsterdamse drukken. - A.A. Verdenius wijst op Vondel's uitwerking van het spreekwoord Gods molen maalt langzaam. B.H. Molkenboer schrijft over Thijm en Vondel. Ten slotte weer een reeks zakelijke en kritische Kantteekeningen.
| |
Leuvensche Bijdragen XXX, afl. 1-2.
J. Notermans wijdt een uitvoerige studie aan Vondel's Peter en Pauwels. - J.L. Pauwels vult Pée's proefschrift over de diminutiva in het Nederlands aan met een dialektgeografisch onderzoek naar De verkleiningsuitgangen -ke(n) en -tje(n) in de Brabants-Limburgse grensstreek. - L. Goemans wijst op toponymische gegevens voor de vormen Sinte-Pier, Sinter-Nicolaeus en Saint-Tricat.
Bijblad, afl. 1-2. J.L. Pauwels beoordeelt de proefschriften van B. van den Berg en A.P. Kieft; J. Gessler beoordeelt Varende Luyden van D.Th. Enklaar; R.F. Lissens bespreekt het proefschrift van L.M. van Dis.
| |
Paedagogische Studiën. April.
P. Post schrijft over De didactiek van het Nederlands in Indië.
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. Febr.
S.F. du Plessis-Muller behandelt Die Woordeskat van die Dagboek van Louis Trichardt. - F.O. Lategan beoordeelt het proefschrift van P.J. Nienaber: Die Afrikaanse Roman-tematologie.
| |
| |
| |
Het Boek. XXV, afl. 3.
M.E. Kronenberg publiceert Nieuwe onderzoekingen over de onbekende kettersche drukker te Hamburg in 1523, waarschijnlijk de Zwollenaar Simon Corver, wiens taal in hoofdzaak Oost-Nederlands is. - J.H. Kernkamp stelt de vraag: Marnix van St. Aldegonde bibliophiel of bibliomaan? - F. Kossmann wijst op zeventiende eeuwse Nederlandse Bladen met liederen te Lincoln.
| |
Het Kouter. April.
M.H. van der Zeyde publiceert een studie over Albert Verwey, waarin zij voornamelijk wijst op het religieuze element in Verwey's levenswerk. - J.D. Bierens de Haan prijst de Richtingen en figuren in de Nederlandsche letterkunde na 1880 van J.A. Rispens.
| |
Eigen Volk. Maart.
J.R.W. Sinninghe besluit zijn reeks Noord-Brabantsche sagen en legenden. - H. Uittien verzamelde De volksnamen van onze orchideeën. - K. ter Laan geeft rijmpjes uit De Groninger taal. - Bijdragen in dialekt schrijven David de Kok (Remunjdse Taal) en Jan Knape Mzn (Flakkee). - P.J. Meertens wijst op Folkloristische gegevens in dialect-dissertaties van W.G.J.A. Jacobs, Ant. Weynen en W. Roukens.
| |
Museum. Maart.
G. Royen bespreekt Verwey's Roman van Heinric en Margriete van Limborch in hedendaags nederlands naverteld en ingeleid. - C.G.N. de Vooys bespreekt de Mnl. vertaling van Suso's Oerloy der ewigher wijsheit, uitgegeven door Zr Dr Hildegarde van de Wijnpersse. - J. Heinsius beoordeelt G.W. Wolthuis' uitgave van Langendijks Wiskunstenaars; J. Tielrooy het proefschrift Le réveil littéraire en Hollande et le naturalisme français van J. de Graaf.
April. J.W. Muller verwelkomt de fotografische reproduktie van het handschrift van Reinaerts Historie, met toelichting uitgegeven door Paul de Keyser.
| |
Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur. April.
Een breed opgezette studie van Th. Frings behandelt Germanisch ō und ē, mit einer Karte. Naast de ‘ingwäonischnordische Kreis’ wordt ook de ‘niederländisch-deutsche Kreis’ grondig besproken.
C.d.V.
|
|