| |
Uit de tijdschriften.
(Januari-Februari).
De Gids. Febr.
G.S. Overdiep publiceert een opstel over Hugo de Groot en onze nationale renaissance. Hij geeft een uitvoerig overzicht van het derde boek van de Vergelijking der Gemeenebesten (1601-3), door Joh. Meerman vertaald, een warm gestemde lof van de Nederlandse volksaard, in vergelijking met de Griekse en Latijnse, en toont daarbij zijn grote vaderlandsliefde.
| |
De Nieuwe Gids. Febr.
Een artikel van Karel Martiens handelt Over realisme. - A. Hallema ontdekte Een onbekend gedicht van den Schoolmeester. - M. Beversluis opent een Chroniek der Poëzie.
| |
Stemmen des tijds. Febr.
In een kroniek De ‘neuerstehung’ van het boek over historische stof bespreekt C. Tazelaar ook enige moderne historische romans.
| |
De Stem. Jan.
Anthonie Donker publiceert een radiolezing over De dichter.
Febr. In het Critisch Bulletin vindt A. Donker in het verzamelde Oorspronkelijk Dichtwerk van Albert Verwey en het Verzameld werk van H. Marsman aanleiding om deze beide
| |
| |
dichters als ‘onmiskenbaar Hollands’ in hun overeenkomst en hun verscheidenheid te karakteriseren. - P.S.E. Udo beoordeelt de laatste roman van S. Vestdijk: De nadagen van Pilatus, in vergelijking met de voorafgaande: Het vijfde zegel.
| |
Groot-Nederland. Jan.
P.H. van Moerkerken schrijft waarderend over De dichter Frans Bastiaanse. - Het opstel Schandaal in Holland, van E. du Perron, behandelt de geschiedenis van de Van Haren's. - Gerard van Eckeren's kroniek van het Nederlandsch Proza is gewijd aan A. Roland Holst; die van de Nieuwe Poëzie, door Ed. Hoornik, aan de dichter Pierre Kemp.
Febr. H. Marsman geeft een Didactische verhandeling over poëzie en mystiek. - J. de Kadt bespreekt Gorter als denker: Maatschappij en Cultuur. - M. ter Braak vestigt in een Kroniek de aandacht op J. Perk's laatste liefde, naar aanleiding van zijn briefwisseling met Joanna Blancke, onlangs door Stuiveling gepubliceerd. - Ed. Hoornik wijdt zijn kroniek van Nieuwe Poëzie aan de Vlaamse dichter Maurice Gilliams.
| |
Roeping. Jan.
Een nieuwe Kroniek van het Proza, bezorgd door Wouter Paap, geeft een beschouwing van Bordewijk's roman Karakter. - Joh. Heesterbeek begint een opstel over Leekenspelen.
Febr. Wouter Paap bespreekt in de Kroniek van het Proza de romans De wereld een dansfeest, van Arthur van Schendel, en Het goede leven van R. van Genderen Stort. - Joh. Heesterbeek besluit zijn artikel over Lekenspelen.
| |
Elckerlijc. Jan.
J. van Ham beoordeelt het proefschrift van H. Smilde over Jacob Cats in Dordrecht. Hij wijst er op, dat de aard van het geloof van Cats nog steeds onvoldoende onderzocht is, en dat men niet kan volstaan met Cats een Calvinist te noemen. - K. Heeroma wijdt een beschouwing aan Van Eerbeeks laatste romans.
Febr. Een inleiding van K. Heeroma handelt over De taak van de bloemlezer. - J. van Ham beoordeelt de jongste werken van J.A. Rispens en W.L.M.E. van Leeuwen (Literaire geschiedschrijving) en prijst de uitgave van Het oorspronkelijk dichtwerk van Verwey. De Elckerlijc-boekjes 8-9 brengen een bloemlezing uit twaalf jong-Protestantse dichters, onder de titel Reünie, die door de samensteller K. Heeroma in een geestige Inleiding toegelicht wordt.
| |
| |
| |
Dietsche Warande en Belfort. Jan.
De Poëziekroniek van P.G. Buckinx handelt over Karel Jonkheere, Albert Westerlinck en Achilles Mussche.
Febr. W. eert ‘Onze driejaarlijksche poet laureate’, namelijk de dichter Raymond Herreman, die de staatsprijs verwierf.
| |
De Vlaamsche Gids. Jan.
Pierre van Valkenhoff spreekt voor Vlaamse lezers uitvoerig Over de Zuid-Afrikaanse Letterkunde. - De Kroniek van het Proza is verzorgd door H. van Tichelen.
| |
Vondel-Kroniek IX, nummer 6.
Geertruida M.J. Duyfhuizen schrijft over de verhouding van Vondel en Hooft, onder de titel Kat en Muis in de Muiderkring. Haar conclusie luidt: ‘Vondel wilde gaarne Hoofts vriend zijn, maar deze heeft hem niet tot vriend gewenst’.
| |
Eigen Volk XI, afl. 1. Jan.
H. Uittien vervolgt zijn studie over Zonderlinge plantennamen. - P.J.M. kondigt het tweede deel aan van de Phonologie des Dialektes von Tilligte in Twente, door Dr. Th. Baader en Dr. P.Th. Ribbert.
| |
Saxo-Frisia I, afl. 1. Jan.
In dit nieuwe tijdschrift, gewijd aan de kultuur van Friesland en onze Saksische provincies, geeft G.S. Overdiep een bijdrage over Friesch-Saksische woorden en J.M.N. Kapteyn het eerste gedeelte van een studie over Het Lieveheersbeestje in de Friesche en Saksische landschappen, met een kaart.
| |
Onze Taaltuin. Jan.
A. Weynen geeft een studie over de Betrekkingen tussen de Zeeuwse en West-Noordbrabantse dialecten, met schetskaartjes toegelicht. - P.J. Meertens handelt over de Taalkaart slaap (van het hoofd). - Willy Dols wijst op Een paar belangrijke syntactische verschuivingen in het Middelnederlands. - J.W. bespreekt Richtingen en figuren in de nederlandsche letterkunde na 1880, van J.A. Rispens.
Febr. Jac. van Ginneken wijdt een uitvoerige studie aan De woordfrequentie, naar aanleiding van Duitse, Engelse, Zuid-Afrikaanse en Latijnse statistische gegevens, waaruit hij zijn gevolgtrekkingen maakt. - A. Weijnen vervolgt zijn Bijdragen tot de historische grammatica der Brabantse dialecten en beoordeelt J. Cornelissen's Idioticon van het Antwerpsch dialect.
| |
Tijdschrift voor Taal en Letteren XXVII, afl. 1.
Br. Edgard Heijnen geeft het eerste gedeelte van een bibliografische studie
| |
| |
over Abraham a S. Clara in de Nederlanden. - H.H. Knippenberg toont aan dat de scène van De barbier uit Hooft's Warenar nauw samenhangt met heksenwaan en bijgeloof, dat in het zeventiende-eeuwse Amsterdam nog levend was. - In de reeks Boekbesprekingen handhaaft J. van Mierlo, tegenover C. de Boer, zijn bezwaren tegen Bédier's theorie. G. Ruygers maakt kritische en aanvullende opmerkingen bij Jos. J. Gielen's Handleiding bij de studie der Nederlandse letterkunde. H.J.E. Endepols beoordeelt N. van der Laan's uitgave Uit het Archief der Pellicanisten. Jos. J. Gielen prijst de studie van J.D.M. Cornelissen over Hooft en Tacitus en J. Smit's proefschrift over Potgieter's stijl. - P. Maximilianus oordeelt gunstig over Erna Sander-Rindtorff's vertaling van Vondel's Leeuwendalers.
| |
Taal en Leven. Febr.
E. Kruisinga geeft de uitkomsten van zijn onderzoek naar Begin en Eind van Nederlandse Woorden, in vergelijking met het Duits, het Engels en het Frans. De verschijnselen hangen nauw samen met de struktuur van de syllabe, die b.v. in het Nederlands ‘in menig opzicht diametraal tegenovergesteld is aan die van het Frans’. - W.S. Sterk drijft, in een artikeltje Twee verschijningen, de spot met de behoudzucht op taalgebied van onze Regering. - C.F.P. Stutterheim Jr. besluit zijn studie over Visuele momenten in de literatuur, b.v. de hoofdletters, het wit tussen de tekens, het verticale wit, waarbij hij de ‘symbolische functie van het schrift’ aantoont. - A.J. Schneiders bespreekt de Vervlogen jaren van Fr. Erens.
| |
Levende Talen. Febr.
In het verslag van de Nederlandse sectie, bij gelegenheid van de jaarvergadering, is opgenomen de voordracht van H. Godthelp over Het letterkunde-onderwijs op de Middelbare School. Hij betoogt dat ‘de goede literaire tekst centrum moet zijn van al onze lessen’, en licht met een konkreet voorbeeld toe, hoe hij een les inricht, zowel in de ‘onderbouw’ als in de ‘bovenbouw’. Deze voordracht gaf aanleiding tot een levendige gedachtenwisseling, waarvan een beknopt verslag in deze aflevering opgenomen is.
| |
Het Kouter. Jan.
P. Minderaa schrijft over Hedendaagsch Vlaamsch Proza, n.l. over de romankunst van Willem Elsschot, Lode Zielens, N.E. Fonteyne en G. Engelberg.
| |
Museum. Jan.
N.B. Tenhaeff beoordeelt Varende luyden van D.Th. Enklaar.
C.d.V.
|
|