De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |||||||||||||
Parallelisme tussen ‘phonologie’ en ‘grammatika’.1. De phonologie beschouwt, in tegenstelling tot de phonetiek, de klanken ener taal als elementen van het taalbewustzijn, van elkaar verschillend en tot elkaar in oppositie staande en daardoor in staat een onderscheidende functie te verrichten. Hierdoor is de phonologie een gelijksoortige wetenschap als vormleer en syntaxis en als de studie der woordafleiding en die der woordkunde in het algemeen. Woorden zijn ‘tekens’ voor begrippen: elk woord is een klankverbinding, verschillend van andere woorden en daardoor in staat als onderscheidingsmerk van een begrip, in tegenstelling tot andere begrippen, te dienen.Ga naar voetnoot1) Evenzo hebben woordvormende formantia een onderscheidende functie: het suffix -er kenmerkt den speler tegenover de speelster en de speling; bezetten is wat anders dan verzetten of ontzetten en zetten, en van dat verschil is het prefix het teken. In dit laatste geval spreken wij van samenstelling en niet van afleiding, en ook bij die samenstellingen, waarvan elk lid als afzonderlijk woord bestaat, hebben deze leden een differentiërende functie: een koningskind is wat anders dan een arbeiderskind of een gelukskind, een bergtop iets anders dan een boomtop of een accenttop en dit verschil heeft het eerste lid der samenstelling als uitingsmiddel. Net zo is het in vormleer en syntaxis: bomen is het meervoud van boom: dat van meer dan één boom sprake is, blijkt uit de pluralis-uitgang, - liep is een praeteritum: de tegenstelling tot het praesens loop blijkt uit de ablaut, - het zinnetje: Jan is ziek wordt als een mededeling gekarakteriseerd door de woordvolgorde, in tegenstelling tot: Is Jan ziek, dat, al naar de intonatie en naar wat er op volgt, een vraag of een hypothetische bijzin is. Welnu, met al deze soorten van opposities staan die tussen phonemen en die tussen intonaties op één lijn: de klankgroep pot duidt iets anders aan dan pet of pit of peet, en het verschil blijkt uit het ene phoneem, dat variëert. Is Jan ziek? Dan | |||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||
moet hij thuis blijven, heeft een andere betekenis dan: Is Jan ziek, dan moet hij thuis blijven, en het kenteken van dat verschil is de verschillende zinsintonatie, in het schrift door een verschillende interpunctie aangeduid. De hier geconstateerde gelijksoortigheid van de phonologie en van de grammatika in engere zin, d.w.z. vormleer plus syntaxis, en bovendien nog van de woordleer in de ruimste zin des woords, is door Trubetskoj aldus geformuleerd: vroeger was er ‘eine methodologische Kluft zwischen der Lautlehre und den übrigen Teilen der Sprachwissenschaft. Diese Sachlage änderte sich aber mit einem Male, sobald aus der schon längst bekannten Tatsache, dass die Sprachlaute eine distinktive Funktion und Zeichenwerte besitzen, der logische Schluss gezogen wurde, dass gerade diese Zeichenwerte, als das für die Sprachwissenschaft Wesentlichste, wissenschaftlich untersucht werden müssen. Denn die Welt der hinter den empirischen Lauten der menschlichen Rede stehenden Zeichenwerte erweist sich als ein geordnetes System, welches durch seinen grundsätzlich regelmässigen Bau mit dem System der grammatischen Werte verglichen werden kann, so dass zwischen der von diesem Standpunkte aus betrachteten Lautlehre und der Grammatik nunmehr keine grundsätzliche Kluft bestehen kann. Die so aufgefasste Lautlehre ist fortan in der Gestalt der “Phonologie” ein Teil der Sprachlehre, in welchem dieselben Methoden der sprachwissenschaftlichen Untersuchung wie in den anderen Teilen der Sprachlehre angewandt werden sollen’.Ga naar voetnoot1) Hieruit volgt, dat de taalwetenschap naast haar andere studie-objecten ook de taak heeft, na te gaan, in hoeverre het parallelisme tussen phonologie enerzijds, de andere onderdelen der linguistiek anderzijds, een parallelisme voortvloeiend uit de gelijksoortigheid van het materiaal dat onderzocht wordt, in de praktijk thans bestaat en in hoeverre het verder kan worden doorgevoerd. Uit den aard der zaak heeft men in deze richting nog weinig gewerkt, immers de phonologie is eerst tien jaar oud en heeft die korte spanne tijds dringend nodig gehad om haar hoofdstellingen uit te werken en aan de praktijk te toetsen en zich op die wijze te consolideren. Op de October-vergadering van de Akademie van Wetenschappen heeft onlangs professor | |||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||
Pos het parallelisme tussen phonologie en betekenisleer besproken; binnenkort zal deze voordracht in druk verschijnen. Thans wil ik meer in het bijzonder spreken over een merkwaardige overeenstemming tussen phonologie enerzijds, vormleer plus syntaxis anderzijds; wanneer men, zoals sommige linguisten doen, deze twee laatste onder de naam grammatika samenvatGa naar voetnoot1), deze naam tot dit tweeledige gebied beperkende, dan kan de overeenstemming, waarvan wij spreken zullen, een overeenkomst tussen phonologie en grammatika genoemd worden. 2. De phonologie heeft een dubbele taak, aldus omschreven door V. Mathesius in de eerste alinea van zijn opstel: La structure phonologique du lexique du tchèque moderneGa naar voetnoot2): ‘Il appert dès aujourd'hui qu'il faudra attaquer le problème de la caractérisation phonologique de plusieurs côtés. On peut.... étudier un système phonologique dans la composition et les rapports réciproques de ses termes. Mais on peut aussi étudier le répertoire des éléments phonologiques à titre de matériaux fonctionnels et se préoccuper de l'emploi particulier qui en est fait dans le courant du discours ou dans le lexique. Les résultats de ces différentes méthodes se compléteront, confirmeront ou corrigeront mutuellement. C'est de leur emploi combiné seulement que résultera la caractérisation phonologique complète d'une langue étudiée.’ Het eerste der hier onderscheiden onderdelen der phonologie onderzoekt, welke phonemen een taal heeft, en het groepeert deze naar de opposities en correlaties, waarin zij tot elkaar staan. Men kan hierbij ook de relatieve frequentie der phonemen en het daarmee samenhangende ‘rendement fonctionnel’ of, zoals de Duitse term luidt, de ‘funktionelle Belastung’ der verschillende opposities bestuderenGa naar voetnoot3); dat gaat echter niet, zonder naast de phonemen ook de phoneemverbindingen in beschouwing te nemen, en, door dat te doen, heeft men reeds een stap gezet op de weg, die voert tot de studie der grotere, uit phonemen samengestelde, eenheden: lettergreep en woord. Evenzo, wanneer men aan de quantiteiten, intonaties en accenten, die evenzeer als de phonemen een differentiërende functie hebben, de hun | |||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||
toekomende aandacht wijdt; immers in menige taal verdelen deze zich over een groep van phonemen, die men ‘Silbenträger’ noemt; De Saussure zeide daarvoor ‘tranche vocalique’, en een moderner Franse term is: ‘support syllabique’;Ga naar voetnoot1) zo zijn in Litaus mìrštu ‘ik sterf’ en mir̃ti ‘sterven’ ìr, ir̃ de ‘Silbenträger’. Accent, intonatie, quantiteit karakteriseren in het algemeen veeleer de lettergrepen dan de afzonderlijke klanken. Zelfs komt het voor, o.a. in Skandinaafse talen en in Servokroaatse dialekten, dat een intonatie zich over twee lettergrepen verdeelt. Zo voert de studie der phonemen en der intonaties enz. ons vanzelf tot de functie, die zij hebben in de door de opvolging der phonemen ontstaande ‘courant du discours’, waarin het taalgevoel lettergrepen, woorden en zinnen opmerkt; en men kan ook, de omgekeerde weg volgend, van deze grotere eenheden uitgaan en onderzoeken, welke structurele eigenschappen elk er van heeft. De studie van de zin brengt ons dan echter spoedig buiten het gebied der phonologie. Uit welke phonemen een zin is opgebouwd, dat hangt af van de woorden, waaruit hij bestaat en van de regels, welke de verschillende talen hebben voor woordeinde en woord-begin; deze regels der zgn. ‘grenssignalen’ behandelt men het beste bij het woord en niet bij de zin. Wat de zin aangaat, interesseert de phonologie zich in het bijzonder voor de zinsintonatie en het zinsaccent, in zoverre als deze een onderscheidende functie hebben,Ga naar voetnoot2) m.a.w. gebruikt worden om een verschillende houding tegenover de werkelijkheid (meedeling, vraag, bevel, enz.) aan te duiden of stemmingen tegenover elkaar te karakteriseren: vreugde, droefenis, toorn, teleurstelling enz. In deze gevallen heeft men te doen met melodie- en accentbewegingen, tempo-verschillen e. dgl., die aan overigens gelijkluidende zinnen, als geheel beschouwd, een verschillende betekenis geven, evenals het phoneem-verschil tussen lip en lap en loep deze woorden tegen elkaar differentiëert; maar met de opbouw van de zinnen uit de in tijdorde op elkaar volgende elementen heeft dit niets te maken. Phonologische structuurregels kan men constateren bij syllabe en woord, - hier bovenuit gaande alleen in zoverre een enklitika of proklitika een accentuële eenheid met een ander woord vormt of in zoverre in | |||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||
sommige talen de autonomie van het woord zo gering is, dat zij verdwijnt in die der ‘molécule syntaxique’Ga naar voetnoot1). De structuur der lettergrepen is zeer verschillend naar de talen. Sommige talen laten slechts open lettergrepen toe, bijvoorbeeld het Oudbulgaars der IXde eeuw, - er zijn talen, zoals 't Japans, waar een lettergreep met niet meer dan één consonant kan beginnen, - het Pools spreekt een éénlettergrepig Piotr, met een stemloze, enigszins gereduceerde r, andere talen kennen zulk een consonantgroep aan het eind der lettergreep niet, enz. In het woord heeft men positieve en negatieve grenssignalen: klanken of klankgroepen, die alleen aan het begin of alleen aan het eind van een woord voorkomen of die, omgekeerd, juist in deze posities niet voorkomen; zekere klankgroepen kunnen alleen staan op die plaats in het woord, waar een formantisch element begint of ophoudt of op de ‘voeg’ of ‘naad’ tussen twee compositieleden; zo kan de Nederlandse h (afgezien van enkele leenwoorden zoals ahorn) alleen aan het begin van een woord of een compositielid staan: hoorn, neushoorn, behoren; consonantgroepen als die van ontknopen, hartkwaal staan alleen op de ‘naad’ der samenstelling; een ‘scherp-gesneden’ vocaal, zoals de a van dat, de o van kop of de u van gunst, kan niet aan het woordeinde staan (in tegenstelling tot de ‘zwak gesneden’ vocalen van na, stro, moe) en is dus een negatief grenssignaal.Ga naar voetnoot2) Het voorafgaande overziende, constateren wij, dat de phonologie zich bezighoudt met 1o. de bouw der phonologische systemen, 2o. de bouw der uit phonemen opgebouwde grotere eenheden, speciaal lettergreep en woord, en dat daar tussen in staat (3o) de studie der phonemen en der intonaties, accenten en quantiteiten, beschouwd met het oog op hun functies in de grotere groepen van klankverbinding, syllabe, woord, en, in zoverre van zinsintonaties sprake is, ook in de hele zin. Deze indeling is enigszins anders dan die van Mathesius, die op de hierboven geciteerde plaats ons nummer 2 niet apart noemt, maar in de onderzoeking, waaraan het citaat ontleend is, neemt hij wel degelijk de grotere eenheden: woord en lettergreep als uitgangs- | |||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||
punt: hij onderzoekt uitvoerig de structurele regels van Čechisch enerzijds, Duits anderzijds voor de bouw van hoogstens uit vier phonemen bestaande woorden en hij vergelijkt de ‘égalité de puissance structurale des syllabes en tchèque et leur inégalité en allemand’,Ga naar voetnoot1) die in het bijzonder in de speciale regels van het Duits voor de onbetoonde lettergrepen tot uiting komt. De hier geschetste indeling der phonologie herinnert heel sterk aan de stofindeling van wat men in engere zin grammatika noemt, d.w.z. van morphologie en syntaxis. De morphologie gaat na, welke flexievormen bij de verschillende woordsoorten voorkomen en het verenigt die tot paradigmata. Zo'n paradigma is een soort van systeem van eenheden, die tot elkaar in oppositie staan, doordat elk haar eigen functie heeft en daardoor als verschillend van elke andere gevoeld wordt, en alle paradigmata tezamen vormen het morphologische systeem der taal. Een andere weg volgt Jespersen, die allereerst de gelijkluidende formantia bijeenbrengt, bijv. Eng. -s, dat zowel teken van de derde persoon enkelvoud praesens als pluralisteken en genitiefteken van substantiva is en bovendien de substantivische vorm van enige pronomina possessiva (ours, yours) aanduidt; daarna onderzoekt hij de functionele kategorieën en gaat na, welke verschillende formele middelen voor de aanduiding ener zelfde functie gebruikt worden.Ga naar voetnoot2) Dit is m.i. doenlijk bij talen, die zo arm aan flexie zijn als het Engels of die voor elke functie in zo hoge mate steeds eenzelfde formans bezigen als Fins of Hongaars, maar in een taal met een ingewikkelder vormsysteem, zoals het Latijn, kan men, door alle gelijkluidende uitgangen bijeen te brengen, wel een goede klapper maken, maar het uitgangspunt moet toch zijn het in paradigmata ingedeelde flexiesysteem, met afzonderlijke paradigmata voor de afzonderlijke stamklassen. Hier zou de behandeling naar Jespersen's methode verwarring stichten. Wat voor zin kan het bijvoorbeeld hebben om in het begin ener Latijnse grammatika op te sommen, dat -ī in de 2de declinatieklasse de uitgang is van gen. sing. en nomin. pl., in de 3de en 4de klasse van de dat. sing., bij sommige woorden der 3de klasse ook van de abl. sg., in de 5de klasse van de gen. en dat. sg., in de archaistische formatie aurāī van de gen. sg. der 1e klasse, bij het | |||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||
pronomen pers. van de gen. sg. en plur. (meī, tuī, suī, nostrī, vestrī), bij andere pronomina van nom. sg. en pl. msc. (quī) of van dat. sg. en nom. pl. msc. (illī enz.), bij het verbum van de 1e ps. sg. perf., de inf. pass. (agī), de sg. imper. der ī-stammen (venī), - wanneer men niet eerst de paradigma's heeft meegedeeld, die samen het morphologische systeem vormen? Een opsomming van gelijkluidende uitgangen, elk met zeer verschillende functie, kan bezwaarlijk een systeem genoemd worden, en van primair belang is juist het systeem. Evenals phonemen, intonaties enz., die samen een phonologisch systeem vormen, hun distinctieve functie eerst in het grotere verband van klankgroep, syllabe en woordGa naar voetnoot1) vervullen, evenzo ontleent de morphologische kategorie haar functie aan het gebruik in de verschillende soorten van woordverbindingen. Men kan hier, als bij de phonologie, twee methoden volgen: men kan uitgaan van de afzonderlijke vormkategoriën (bijv.: dat. sg., 1e persoon sg.) en nagaan, hoe deze in de zinnen of in de woordgroepen, die een zinsdeel vormen, worden gebruikt, maar men kan ook de woordverbindingen als zodanig beschouwen en de structurele regels opsporen, die hun bouw bepalen. Welke namen wij voor deze onderdelen onzer wetenschap gebruiken, is van minder belang dan de indeling zelf, welke natuurlijk voortvloeit uit de stof zelf, - hoezeer ook een algemeen erkende en algemeen gebruikte terminologie gewenst zou zijn. Zover zijn wij nog lang niet. Wie dit niet weten mocht, leze het boek van J. Ries: Was ist Syntax?, waarover ik in een vroeger Nieuwe Taalgids-artikel een en ander meedeelde.Ga naar voetnoot2) Syntaxis is volgens sommigen de leer van de zin, volgens anderen de leer van de betekenis der woordklassen en woordvormen (‘System Miklosich’), nog weer anderen brengen onder het hoofd ‘syntaxis’ een ‘grammatisches Potpourri’ bijeen, waarin geen ordeningsprincipe te onderkennen is. Ries zelf deelt in: I. Lehre vom Einzelwort of Wortlehre, II. Lehre vom Wortgefüge of Syntax; in elke dezer twee onderdelen onderscheidt hij weer Formenlehre en Bedeutungslehre, maar alleen in het eerste onderdeel, de Wortlehre, acht hij die onderscheiding van essentiële waarde. Wanneer wij één modificatie in Ries' | |||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||
systeem aanbrengen, namelijk de betekenisleer der woorden, met synonymiek en leer van de betekenisverandering, buiten de grammatika plaatsenGa naar voetnoot1), dan loopt zijn indeling geheel parallel met die welke wij hierboven bij de phonologie vonden: | |||||||||||||
(I) Lehre vom Einzelwort (oder kurz Wortlehre)
| |||||||||||||
(II) Lehre vom Wortgefüge (oder Syntax).Ga naar voetnoot2)De groepering der woordsoorten en der flexievormen beoogt een overzicht van het vormsysteem, evenals de phonemen de elementen zijn van het phonologisch systeem; de betekenisleer van woordsoorten en flexievormen loopt parallel met de leer van de functies der phonemen, intonaties enz., en de ‘Lehre vom Wortgefüge’, waarvan de leer van de zinsbouw een onderdeel is, is in de ‘grammatika’ wat in de phonologie de structuurleer van syllabe en woord is. In het reeds genoemde opstel uit deel XXVIII van dit tijdschrift heb ik de lof gezongen van Ries' indeling, met het voorbehoud betreffende de betekenisleer der woorden, dat ik hierboven reeds noemde. Verder spreekt het vanzelf, dat de drie delen, de vormleer der woordvormen, de betekenisleer hiervan en de leer der ‘Wortgefüge’, telkens in elkaar grijpen. Hetzelfde is trouwens bij de onderdelen der phonologie het geval. Een phonologisch systeem kan slechts bestaan, wanneer de elementen er van in de groepen van elkaar opvolgende klanken een functie hebben, en zulk een element staat te sterker in het systeem, naarmate zijn rol in de gesproken taal belangrijker is: deze zelfde dingen gelden van de elementen van het morphologische systeem; geen der beide systemen is dus te begrijpen of te bestuderen, zonder dat men telkens stilstaat bij de functie der afzonderlijke elementen en hunner opposities in de kleinere en grotere verbindingen van klanken resp. vormen. Anderzijds kan men niet over | |||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||
de functie van taalelementen, het mogen dan klanken of vormen zijn, spreken, zonder de complexen, waarin zij die functie vervullen, ook als zodanig te beschouwen, en omgekeerd kunnen deze complexen slechts begrepen worden in verband met de functie hunner samenstellende delen. Zo neemt èn in de phonologie èn in de ‘grammatika’ de studie der functies van de afzonderlijke elementen een tussenpositie in tussen die van de systemen, waarvan die elementen de samenstellende delen zijn, en die van de verbindingen, waarvan zij dat eveneens, hoewel op een geheel andere wijze, zijn. Op beide gebieden is het onnodig, steeds de verdeling in drieën te handhaven, gezien de interdependentie van de elementen op zichzelf en hun functie enerzijds, van die functie en de verbindingen, waarin deze optreedt, anderzijds. Phonologisch systeem en phoneemverbinding (lettergreep, woord) leveren ons twee duidelijk gescheiden studiegebieden, beide geleidelijk overgaande in het tussengebied der functies van phonemen, intonaties enz.; evenzo zijn morphologie, in de engere zin van leer der vormsystemen, en syntaxis, opgevat als leer der woordverbindingen, zonder moeite uiteen te houden, maar de leer van de functies der woordvormen is naar geen van beide zijden, noch naar die der vormsystemen noch naar die der syntaktische woordcomplexen, nauwkeurig afgrensbaar. Theoretisch mogen wij zowel in phonologie als ‘grammatika’ drie terreinen onderscheiden, maar praktisch mogen wij, mits wij slechts uiteenhouden wat wij de systeemleer en wat wij de leer der groepen noemen kunnen, met het daartussen liggend gebied vrijer omspringen, als wij maar in elk afzonderlijk geval streven naar klaarheid en overzichtelijkheid. Het parallelisme tussen phonologie en ‘grammatika’ gaat nog verder; dat heeft Ries al opgemerkt op een tijdstip, toen de phonologie nog niet haar eerste programma's gepubliceerd had; hij werkte dan ook niet met phonologische begrippen, maar zijn opmerking heeft ook in het kader ener phonologische, algemener gezegd: ener structurele beschouwingswijze haar waarde. Op de tweede druk van Was ist Syntax? (Prag 1927) heeft Ries een jaar later het boek: Zur Wortgruppenlehre laten volgen, waarin hij de bouw van verschillende soorten van ‘Wortgruppen’ besproken heeft. Een ‘Wortgruppe’ is volgens zijn terminologie ‘eine Unterart der Wortgefüge’. Een ‘Wortgefüge’ kan ook een hele volzin zijn, maar ‘Wortgruppen’ zijn ‘alle Wortverbindungen, die syntaktische Einheiten bilden, ohne selbständige | |||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||
Redestücke zu sein (was ein notwendiges Merkmal der Sätze ist).’ En dan gaat Ries aldus verder: ‘Von diesen hebt sich die Wortgruppe scharf ab: sie steht ihnen in ähnlicher Weise gegenüber wie die Silbe dem Wort. Mit dem Satz verglichen, ist sie ein unselbständiges Gebilde, das nicht für sich allein besteht, nur in jenem als einer seiner Bestandteile auftritt, wie die Silbe im Wort; aber wie diese besitzt die Wortgruppe doch auch eine gewisse - beschränkte, verhältnismässige - Selbständigkeit, denn sie geht als eins seiner Glieder in den Bau des Satzgebildes im allgemeinen als Ganzes ein.’Ga naar voetnoot1) Om deze parallel tussen woordgroep en syllabe in het licht der moderne structurele linguistiek te plaatsen, moet men slechts nog de opmerking er bijvoegen, dat syllabe en woordgroep enerzijds, woord en ‘Satzgebilde’ anderzijds in elke taal naar zekere structurele regels gebouwd zijn, hetgeen Ries in het bijzonder voor de woordgroep uitvoerig aantoont. 3. In het reeds enige malen in dit opstel genoemde artikel over Grammatika en woordvorming bepleitte ik een scherpe onderscheiding tussen deze twee delen der taalwetenschap, in tegenstelling tot Ries en Jespersen, hoewel ik erkende, dat ‘the two fields may sometimes overlap.’Ga naar voetnoot2) Het spreekt verder vanzelf, dat in talen, die voor flexie en voor woordafleiding gelijke middelen gebruiken, bijvoorbeeld suffixenGa naar voetnoot3) en ablaut, het taalgevoel de beide soorten van formaties met elkaar associëert: men kan ze beide beschouwen als behorend tot de ‘innere Sprachform’; maar een belangrijk verschilpunt tussen beide is dit: dat de flexievormen elk hun eigen functie hebben in de woordverbindingen, terwijl de afgeleide woorden als zodanig geen syntaktische functie hebben; deze is slechts eigen aan de verschillende flexievormen, welke van afgeleide woorden net zo als van nietafgeleide worden gevormd. Volkomen scherp zijn de grenzen ook hier al weer niet, want er zijn flexievormen, die zich van andere flexievormen niet door een eigen syntaktische functie onderscheiden, zo wordt een praeteritnm net zo in de zin gebruikt als een praesens; toch voelt men de praeteritale vormen zowel | |||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||
als de praesensvormen als flexievormen, dank zij het parallelisme tussen de personen van de werkwoordstijden binnen het kader van het morphologische systeem. Niet ten onrechte plaatste Sapir zijn ‘concrete relational concepts’ (tijden, wijzen, getallen, enz.) tussen de ‘derivational concepts’ en de ‘pure relational concepts’ en de ‘derivational concepts’ tussen de ‘basic (concrete) concepts’ en de ‘concrete relational concepts’, aldus de twee tussengroepen tussen de ‘basic’ en de ‘pure relational concepts’ karakteriserende als overgangsgroepen, die elk naar twee kanten hun associaties hebben. Ik ga hier niet nader op in en geef zelfs geen toelichting bij Sapir's termen, daar ik zijn indeling der ‘concepts’ N. Tg. XXVIII, 362 vlgg. reeds besproken heb. 4. Het parallelisme tussen phonologie en ‘grammatika’, voortvloeiende uit de gelijksoortigheid der verschijnselen op beide gebieden, bestaat natuurlijk in de hierboven beschreven vorm alleen in die talen, die flexie er op na houden. Dat doen niet alle talen. Zo gebruikt het Chinees, dat van Sapir's vier soorten van ‘concepts’ alleen de ‘basic concepts’ en de ‘pure relational concepts’ tot uitdrukking brengt, voor deze laatste andere middelen dan flexivische; deze middelen, vooral de woordvolgorde, vervullen de rol van morphemen, terwijl de woorden voor de ‘basic concepts’ semantemen genoemd mogen worden. In het Chinees verrichten dus niet-morphologische morphemen de functie, waarvoor andere talen flexievormen bezitten. Wij kunnen nu deze indeling der grammatika maken: 1. opsomming en groepering der morphemen, d.w.z. der voor het uitdrukken van relaties tussen de semantemen gebruikte taalmiddelen, 2. de studie der woordverbindingen. Daar de morphemen voor een groot deel typen van woordvolgorde zijn, zullen de beide onderdelen tot zekere hoogte dezelfde stof behandelen. Desniettemin laat zich ook hier een met de indeling der phonologie parallele behandelingswijze der betrekkelijk arme ‘grammatika’ handhaven. Een zeer primitieve taal, die dank zij Sommerfelt's boeiende beschrijvingGa naar voetnoot1) in de laatste tijd veler aandacht heeft getrokken, is het Australische Aranta. Dit ‘ne connaît pas de vraies catégories grammaticales, comparables à celles des langues plus | |||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||
développées, et il ignore les éléments grammaticaux qui y correspondent’; deze taal ‘est composée de “racines” qui constituent des mots pleins exprimant un sens fondamental, mais qui en même temps sont susceptibles de se combiner de manière à former des mots de caractère plus complexe’.Ga naar voetnoot1) Deze door een soort agglutinatie ontstane woorden ‘correspondent, soit aux formes grammaticales, soit aux dérivés ou aux composés des langues indo-européennes’.Ga naar voetnoot2) Men kan dus ook hier, door de wortel-agglutinatie te bestuderen, zo al niet een flexiesysteem, dan toch een woordvormensysteem construëren, dat zijn plaats heeft in het taalbewustzijn der Aranta's en dat voor een deel een dgl. functie verricht als ons morphologisch systeem; en daarnaast heeft de leer der woordverbindingen volle reden van bestaan. Ook hier dus hetzelfde parallelisme tussen ‘grammatika’ en phonologie, voor welke laatste in Aranta en Chinees dezelfde indelingsprincipes gelden als in Nederlands en andere Indogermaanse talen. Sommerfelt sluit zich aan bij de sinds jaren zeer verbreide opinie, dat het Chinees zich in een zeer ver gevorderd stadium van ontwikkeling bevindt en dat zijn flexie-loos, isolerend type niet oorspronkelijk is.Ga naar voetnoot3) Hij houdt deze met de ontwikkelingsstadia der volken samengaande opeenvolging van taaltypen voor waarschijnlijk: Aranta-type - polysynthetisch type - zwaksynthetisch type - isolerend type. Hij geeft trouwens deze chronologie onder het nodige voorbehoud.Ga naar voetnoot4) Wat hier ook van zij, de twee typen, die hij tussen het Aranta- en het isolerende type plaatst, laten nog gemakkelijker dan deze twee laatste de indeling der ‘grammatika’ toe, welke wij in dit opstel schetsten. Het parallelisme tussen phonologie en ‘grammatika’ schijnt dus voor alle talen tot zekere hoogte aanvaardbaar. 5. N. Tg. XXVIII, 368 vlg. deelde ik de synchronische taalbeschrijving in in drie onderdelen: grammatika (in de zin van vormleer + syntaxis), klankleer, lexikologie. De klankleer (incl. accentleer) verdeelde ik weer in phonetiek en phonologie, en deze twee onderdelen vergeleek ik met de leer van de woordvormen | |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
resp. de leer van de betekenissen hiervan plus die van de woordverbindingen, ‘maar,’ voegde ik er bij, ‘bij grootheden van zo verschillende aard heeft een vergelijking nauwelijks zin.’ Ik zie deze zaken nu anders. Ik geloof, dat Trubetskoj volkomen gelijk had, toen hij zei, dat de phonologie in de taalwetenschap op één lijn staat met de ‘Grammatik’.Ga naar voetnoot1) De phonetiek is heel wat anders: zij bestudeert hetgeen er in de materiële werkelijkheid gebeurt, wanneer iemand spreekt of spreken hoort; dit eindeloos afwisselende materiële gebeuren wordt door de menselijke geest omgewerkt tot een wel-geordend systeem en dit alleen staat op éen lijn met de grammatische en woordvormingssystemen. Faddegon spreekt terecht van ‘the psychical mechanism which creates phonemes, as expression of organized thought, out of a chaos of sound-vibrations, a psychical function acting without consciousness and bringing about that which, we should think, could only be done by intellect!’Ga naar voetnoot2) Een dergelijke arbeid verricht de menselijke geest ook op het terrein der ‘grammatika’; Bühler zegt daarvan: ‘Zwischen der Lautmaterie und der Welt steht ein Inbegriff medialer Faktoren, stehen die sprachlichen Mittler, steht z.B. in unserer Sprache das Gerät der indogermanischen Kasus,’ en even hoger de algemenere formulering: ‘das sprachliche Darstellungsgerät gehört zu den indirekt Darstellenden, es ist ein mediales Gerät, in welchem bestimmte Mittler als Ordnungsfaktoren eine Rolle spielen.’Ga naar voetnoot3) Evenals een phonologisch systeem een door de ordenende potentie van de menselijke geest geschapen metamorphose van phonetische feiten is, evenzo is een grammatisch systeem een product van een door de psyche der mensen geordende massa van relaties, waarop deze psyche door haar natuurlijke geaardheid aldus reageert. Zo mag men zeggen, dat een grammatisch systeem tot het ruwe materiaal dezer relaties staat evenals een phonologisch systeem tot het ruwe materiaal der phonetische feiten. Deze laatste zijn echter beter kenbaar, daar men met meetbaarder materiële elementen te doen heeft dan in het andere geval. Wanneer men de wereld der relaties wil leren kennen, welke door de ‘tekens’ der grammatische middelen worden aangeduid, dan | |||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||
staat men voor de onoverkomelijke moeilijkheid, dat men de grens tussen linguistisch bepaald en niet linguistisch bepaald denken en voelen niet wel kan vaststellen; maar de phonologische eenheden, de phonemen, die geen symbolen van dingen of van klassen van dingen zijn, doch slechts de merktekens dezer symbolen of, zoals Bühler zegt, de ‘Zeichen an Zeichen’,Ga naar voetnoot1) zijn direct correlatief verbonden met materiële uitdrukkingsmiddelen der ‘parole’. Doordat de correctie van een vroegere opmerking mij op het thema: ‘phonetiek en phonologie’ bracht, begaf ik mij reeds buiten het gebied, in het bovenschrift van dit opstel aangegeven. Verdere excursies buiten de grenspalen van dit gebied stel ik tot later uit.
Leiden. N. van Wijk. |
|