| |
Uit de tijdschriften.
(November-December).
De Gids. Nov.
G.G. Kloeke vond in het proefschrift van W.G. Hellinga aanleiding tot een artikel over De ontwikkelingsgeschiedenis der beschaafde uitspraak van het Nederlands. - In de Kroniek der Nederlandsche letteren schrijft A. van Duinkerken uitvoerig over de betekenis van Frans Erens.
Dec. In verband met de herdenking van de ‘Grote Trek’ is een groot deel van deze aflevering gewijd aan Zuid-Afrika en de Afrikaanse letterkunde.
| |
De Nieuwe Gids. Nov.
A.A. Haighton polemiseert uitvoerig met Joh. Tielrooy, schrijver van een Panorama de la littérature hollandaise, onder het opschrift Ex ungue leonem. - R. Savry Post geeft een beknopte uitlegging bij De 25e avond van Zebedeus (van Jac. van Looy).
| |
| |
| |
Groot-Nederland. Nov.
Emmanuel de Bom publiceert een artikel over de onlangs gestorven Limburgse dichter Arnold Sauwen (1857-1938), bestemd als inleiding voor een Keur uit zijn gedichten, die weldra verschijnen zal. - G. Stuiveling schrijft over Het ontstaan van de ‘Thomas More’ van H. Roland Holst. Hij toont aan dat het historisch-biografische element in dit treurspel voornamelijk teruggaat op de Marxistische studie van Kautsky: ‘Thomas More en zijne Utopie’, en op een historische novelle van Anne Manning: ‘The household of Sir Thomas More’, die daarvoor de biografie door William Roper gebruikte. Verder wijst hij er op, dat het drama eigenlijk twee hoofdpersonen heeft: de figuur van Margreet is het diepst ontroerend. - H.A.M. schrijft over Jongere Afrikaanse poëzie, naar aanleiding van de Versameling deur Uys Krige.
Dec. De Kroniek van D.A.M. Binnendijk handelt over de jongste roman van Arthur van Schendel: De wereld een dansfeest.
| |
Stemmen des tijds. Nov.
B. Ebling beoordeelt Een belangrijk werk over de achttiende eeuw, namelijk J. Wille's standaardwerk over De literator R.M. van Goens en zijn kring. - De Prozakroniel van C. Tazelaar bevat een lange reeks korte boekbeoordelingen en boekaankondigingen.
Dec. C. Tazelaar schrijft Over ‘De Getrouwen’ van Jo van Ammers - Kuller. In P.J. Meertens' Kroniek der Poëzie komen ter sprake: Ed. Hoornik, J.C. Bloem, Anthonie Donker, Henri Bruning en Gerard den Brabander.
| |
Roeping. Nov.
Pierre van Valkenhoff schrijft Over den dichter Albe, een jonge Vlaming, en zijn jongste dichtwerk Cherubijn en Mensch.
Dec. Pierre van Valkenhoff begint een Literair-historische Kroniek, met een overzicht van de publicaties uit 1937.
| |
Elckerlijc. Nov.
J. Wesseling levert een bijdrage over Hessels' poezie. - Emile Buysse ziet in het boek Voortrekkerspad van Cyriel Verschaeve een bewijs voor de band tussen Vlaanderen en Zuid-Afrika.
Dec. D. van der Stoep beoordeelt de jongste roman van Van Randwijk, onder het opschrift Ruineuse tweespalt. - J. van Ham (Een Experiment) beoordeelt de roman Eldert Holier van C. Rijnsdorp.
| |
De Vlaamsche Gids. Okt.
Adr. Hegmans noemt, in een gevoelige lofrede, Maurits Sabbe een verheven Voorbeeld. - In de Kroniek
| |
| |
van het Proza beoordeelt H. van Tichelen o.a. de nieuwe roman Levensbloesem van Stijn Streuvels.
Nov. De Kroniek van de Nederlandsche poëzie, van M. Rutten, handelt over De bladen voor de poëzie, een reeds twee jaren bestaande periodiek, waaraan o.a. medewerken Paul de Vree, René Verbeek, A.G. Christiaens, Gabriëlle en André Demedts.
| |
Leuvensche Bijdragen XXIX, afl. 2-4.
J. Gessler geeft een derde reeks Oude woorden en uitdrukkingen, grotendeels aangetroffen in zestiende-eeuwse archivalia.
Bijblad, afl. 3-4. L. Grootaers geeft verslag van het Zuidnederlandsch dialectonderzoek in 1937. Van de boekbeoordelingen vermelden wij die van J. Cornelissen's Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk, door J. Gessler; Stephanus Axter's Scholastiek Lexicon, door Em. Janssen S.J.; Julius Pée's Multatuli en de zijnen, door R.F. Lissens; E. Blancquaert's Practische Uitspraakleer, en L.P.H. Eykman's Phonetiek van het Nederlands, door L. Grootaers.
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kunst. Nov.
H.v.d.M. Scholtz beoordeelt de studie van J.H. Rademeyer over Kleurling-Afrikaans.
| |
Onze Taaltuin. Nov.
Deze dubbelaflevering bevat de enigszins gewijzigde en aangevulde rapporten die Van Ginneken in 1937 aan de Minister van Onderwijs uitbracht. De titel luidt: De voornaamwoordelijke aanwijzing en het geslacht.
Dec. P. Peters vervolgt zijn studie over De vormen en de verbuiging der pronomina in de Nederlandsche dialecten, toegelicht met een tweetal kaartjes. - E. de Fremery (Een nieuwe oude weg?) bespreekt de nieuwe hulpmiddelen voor tekstverklaring volgens het nieuwe gymnasiale eindexamen-program. - Ant. de Witte beoordeelt Stalpart en zijn ‘Roomsche reys’, door P. Polman O.F.M. - J. Wils beoordeelt Het Nederlands van nu, door E. Kruisinga. - A. Weynen beoordeelt het proefschrift van A.P. Kieft: Homonymie en haar invloed op de taalontwikkeling.
| |
Eigen Volk. Nov.
J.R.W. Sinninghe vertelt Noord-Brabantsche sagen en legenden, ter aanvulling van zijn Sagenboek, en behandelt uitvoerig De Nederlandsche schatsage.
| |
Tijdschrift voor Taal en Letteren XXVI, afl. 4.
Deze gehele aflevering wordt in beslag genomen door een studie van H.J.E. Endepols: Bijdrage tot de geschiedenis van de taalstrijd bij het onderwijs te Maastricht.
| |
| |
| |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Jan.
Lode Monteyne, de kenner van de toneelgeschiedenis, geeft een uitvoerig overzicht van Stroomingen, gestalten en spelen in het na-oorlogsche Vlaamsch tooneelleven.
Febr. Willem van Eeghem brengt de oplossing van Het raadsel der vier Cassieres. De letterkunde heeft slechts te maken met één rederijker van die naam, nl. Jacop Jacopssoon Cassyere, factor van Moses Doren in 's Hertogenbosch. Zijn refereinen en spelen, geschreven tussen 1559 en 1574 worden in Bijlagen volledig afgedrukt. - L. Goemans bespreekt Het uitspraakonderricht in de officieele programma's voor Middelbaar en Normaal Onderwijs (1913-1931).
Maart. Frank Baur opent een reeks Gezelliana met een studie over de verhouding van Gezelle en Eugeen Van Oye, op grond van hun brieven en andere dokumenten. - J. van Mierlo wijdt een belangrijk opstel aan Martijn van Torhout, een nieuw dichter van beteekenis uit de dertiende eeuw. Zijn naam wordt als auteur genoemd in het bekende Oudenaardse handschrift, grotendeels uitgegeven door N. de Pauw. Van Mierlo betoogt dat aan deze Westvlaming nog veel meer toegeschreven moet worden, nl. de Dietsche Catoen het Boec van Seden en Vanden levene ons heren in de oudste redaktie. Hij wijst vooral op treffende overeenkomst van stijl.
April. J. van Mierlo is nu stellig overtuigd dat de Reinaertproloog niet Aernout, maar de Franse dichter Perrault noemt. Hij betoogt dat in een bijdrage: Perrout gehandhaafd. Eenige kantteekeningen bij het verweer van Prof. J.W. Muller.
Mei-Juni. Fl. Prims behandelt Het ontluiken van het humanisme te Antwerpen. - E. Blancquaert overweegt wat gedaan kan worden Ter bevordering van het Algemeen Beschaafd in Vlaanderen. Hij ziet daarin een groot Vlaams cultureel belang.
| |
Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde LVIII, afl. 1-2.
P.N. van Eyck geeft een nieuwe interpretatie van het Mnl. gedicht Van der feesten, tot nu toe meestal als leerdicht beschouwd. Hij ziet daarin een ‘sproke der mystieke liefde’, waarvan de dichterlijke waarde onderschat is. - C.G.N. de Vooys levert opnieuw een Bijdrage tot de Middelnederlandse woordgeografie; daartoe heeft hij de Noord-Nederlandse bestanddelen in de woordvoorraad van Dirc Potter's Minnenloep nagegaan en gerangschikt. - R. van der Meulen verklaart de oorsprong van Kalmerpeer, Pervansche sparren en Reversche sparren. - S.A. Krijn bestudeerde
| |
| |
Potgieters bewerkingen naar het Zweeds, om aan te tonen hoe de dichter zijn modellen bewerkt en vertaalt. - G.G. Kloeke publiceert een dialektkaart van De keldermot en geeft daarbij een uitvoerige toelichting met verklaringen omtrent de methode van bewerking, en een betoog over de samenhang van kultuur. Daardoor kan op den duur de taalgeografie historisch-verdiept worden. - C.L. Thijssen-Schoute (Rabelais, Marnix van Sint Aldegonde en B.N.) wijst op ‘rabelaisie’ in De Byencorf, maar vooral in de vertaling van Marnix' Tableau, onder de titel Tafereel der Religions verschillen (Amsterdam 1601) vertaald door iemand die zich achter de letters B.N. verschuilt.
| |
Levende Talen. Dec.
H. Godthelp geeft aanwijzingen hoe op de Middelbare School belangstelling gewekt kan worden voor de Afrikaanse taal- en letterkunde. - M.J. Premsela vertaalt een fragment van Jean Paulhan: Beschouwingen over het vertalen. Onder de Boekbesprekingen vermelden wij: A.J. de Jong's beoordeling van J. Smit's proefschrift: Bijdragen tot de kennis van Potgieter's stijl, en een gedetailleerde kritiek, van dezelfde auteur, op De Moedertaal van J.G.M. Moormann en op de brochure van de Leidse Maatschappij: Het onderwijs in het Nederlandsch op Gymnasium en H.B.S. (overgedrukt uit het Jaarboek). - A. Zijderveld beoordeelt de uitgave van Langendijk's Wiskunstenaars, door G.W. Wolthuis, en de Elckerlyc-uitgave van A.J. Schneiders.
| |
Taal en Leven II, afl. 2.
C. Hedeman wijst op Verschillen tussen de taal van stad en land. - G. Royen (Onze Werkster) toont opnieuw aan, dat vaak genus en sekse verward worden, en gaat met tal van voorbeelden na, hoe in het Nederlands namen van vrouwen naast die van mannen gevormd worden. - E. Kruisinga vraagt, ook op het gebied van de studie van het Engels, aandacht voor De tegenstelling: dogmatiese en beschrijvende taalkunde.
| |
Museum. Nov.
L.M. van Dis beoordeelt het proefschrift van E. Ellerbroek-Fortuyn over Amsterdamse rederijkersspelen in de zestiende eeuw.
Dec. F. Kossmann beoordeelt Ons eigen volkslied, door J. Pollmann; G. Gosses beoordeelt De taal van Hindeloopen, door T. van der Kooy.
C.d.V.
|
|