Droes.
Onlangs werd mij gevraagd naar de afleiding van het woord droes = duivel. Zowel het Etymologisch Woordenboek van Franck - Van Wijk (blz. 135) als het Ned. Wdb. (III, 3395) vermelden: ‘oorsprong onbekend’. In het Nederlands is het niet aangetroffen vóór de zestiende eeuw, maar in het Nederduits komt het reeds in de M.E. voor. Dat gaf mij aanleiding om het Mittelniederdeutsche Handwörterbuch van Lasch en Borchling op te slaan. Daar leest men dat drôs: Geschwust, Pestbeule, voorkomt in vloeken en verwensingen, en dan licht door verwarring of contaminatie als een naam voor de duivel gehouden wordt. Men zegt b.v.: ‘dat dî ên drôs wērde’ = hol dich die Pest! der Teufel of: ‘dâr slâ ēn ên drôs tô’, en eindelijk ook: ‘Dat dî de drôs’ = hol dich der Teufel! die Pest. Zou langs deze weg de nieuwe betekenis niet ontstaan zijn, en uit Oostelijke streken in ons taalgebied doorgedrongen zijn?
C.d.V.