door ‘de brieven voor een groot gedeelte letterlijk weer te geven’ en de voornaamste geschriften samen te vatten. Dat deze rijkdom van gegevens de leesbaarheid en de overzichtelijkheid zou kunnen schaden, was dus te voorzien en moeielijk te vermijden. Eveneens dat het werk een enigszins tweeslachtig karakter zou verkrijgen, wat in titel en ondertitel reeds tot uiting komt. Het zal niet alleen handelen over Van Goens en zijn kring, d.w.z. zijn vrienden en korrespondenten, in binnen- en buitenland, maar ook, als ‘studie over de achttiende eeuw’, een brede kulturele achtergrond ontwerpen. Dat verklaart ons ook de compositie: beurtelings zien wij Van Goens, en zijn intieme en geleerde betrekkingen, en de toenmalige instellingen en toestanden in Nederland.
Het eerste hoofdstuk geeft, behalve biezonderheden over de familie Van Goens en de Kinderjaren, een kijkje in de inrichting van de toenmalige Franse en de Latijnse school. Het tweede hoofdstuk vertoont ons de toestanden en hoogleraren aan de Universiteiten, voornamelijk te Utrecht; het derde hoofdstuk is belangrijk voor het letterkundig leven onder de jongeren te Utrecht, te Leiden en in Den Haag; het vijfde brengt ons op de hoogte van de stand der klassieke filologie hier te lande; waarbij het Grieks naar de voorrang gaat dingen.
Intussen hebben wij kennis gemaakt met de geniaal aangelegde, vroegrijpe Rijklof Michael, die op zijn vijftiende jaar oudere tijdgenoten in verbazing zet door zijn klassieke geleerdheid, op zijn zestiende jaar promoveert en op zijn achttiende benoemd wordt tot hoogleraar in het Grieks. Gedreven door weetlust en eerzucht, is de jonge geleerde weldra zijn Nederlandse tijdgenoten ver vooruit, ook door het inzicht in hun tekortkomingen, hun beperktheid van blik. Zelfs in zijn beschouwingen over de oude dichters komt bij de jonge classicus ‘liefde voor het moderne en het actueele’ tot uiting (blz. 223). Treffend is b.v. het kontrast met de ijverige, veelwetende koopman Frans van Lelyveld getekend (blz. 133 vlg.), die zijn jongere vriend als zijn meerdere bewondert.
De tweede helft van dit boek, geschreven na het proefschrift, handelend over de Hoogleeraar (1766-1776), is niet minder belangrijk dan de eerste helft. De hoofdpersoon komt nu meer naar voren; geleidelijk leren wij zijn karakter, niet altijd even aantrekkelijk, beter kennen, vooral in het hoofdstuk Liefde en vriendschap. Vooraf hebben wij kennis gemaakt met De Sfeer van godsdienst, wereld- en levensbeschouwing, waarin de jonge