De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
Kroniek en kritiek.Van Ginneken over de spellingbeweging.In een Officieel Gedenkboek 1938 schreef Jac. van Ginneken een bijdrage over De Nederlandsche spelling en de taalwetenschap (blz. 733-738)Ga naar voetnoot1). Wie dit oppervlakkig en partijdig betoog leest zonder op de naam van de auteur te letten, zou licht menen dat een dilettant aan het woord was, die wel eens in Van Ginneken's ‘Grondbeginselen’ gebladerd had, maar verder van de spellingstrijd ongeveer niets afwist. Van Ginneken weet wèl wat er in die veertig jaar gebeurd is. In 1907 schreef hij, als stelling achter zijn proefschrift: ‘De Vereenvoudigde Spelling berust op degelijkwetenschappelijken grondslag, en de ethische of sociale bezwaren ertegen ingebracht, zijn niet afdoende’. In 1918 zette hij, als een der adviseurs van de toenmalige Regering, zijn handtekening onder een vereenvoudigde regeling, die zeer weinig afweek van de nu ingevoerde, en nog in 1923 betreurde hij het, dat de nieuwe minister een bestaand stelsel handhaafde ‘dat door alle deskundigen in roerende overeenstemming van meet af verworpen was’.Ga naar voetnoot2) En nog in 1931, nadat hij door de studie van de Chinese schrijftaal en van de fonologie bekeerd was, beroemde hij er zich op, dat door zijn medewerking de afschaffing van de naamvals-n, volgens de regeling van minister Terpstra (en van Marchant!) tot stand gekomen was, als ‘de eenige strikt noodige correctie in de traditioneele spelling!’Ga naar voetnoot3) Hij behoort dus niet tot de taalgeleerden die uit afkeer van spellingwijziging, weinig aandacht aan dit vraagstuk geschonken hebben. Zowel voor wat hij zegt, als voor wat hij verzwijgt, is hij ten volle verantwoordelijk. Zonder kommentaar geven wij eerst een kleine bloemlezing van boze uitvallen en zonderlinge overdrijving: De V.S. brengt ‘een breuk in de continuiteit van ons nationaal verleden’: ‘heel de voorraad der Nederlandsche letterkunde wordt half onbruik- | |
[pagina 378]
| |
baar’(!) - ‘De eerbied voor de officieele spelling wordt ondermijnd’. - ‘De nationale cultuurtaal wordt verarmd en dus moedwillig vier eeuwen(!) achteruitgezet’, een ‘ontzettende schade’. - ‘Kollewijn's speelsche drogredenen’ zijn door de moderne taalwetenschap weerlegd, en berusten op een ‘moderne materialistische denkfout’. ‘De door Kollewijn altijd gehoonde letters zijn in eere hersteld’. - ‘Dat de leerlingen op onze scholen drie jaar lang zijn mishandeld(!), is heel erg’. Minister Slotemaker had een te ‘scrupuleuze angst voor een ingebeelde schade dier brave, onschuldige uitgevers, die uit de spelling-Marchant een slordig winstje hebben weten te slaan’. Uit de voorliefde van ‘socialisten en communisten’ voor de V.S. trekt Van Ginneken de konklusie: ‘Zoo werd de Spelling en Taalvereenvoudiging een onderdeel van den klassenstrijd’. Wij zouden deze uitingen van een prikkelbaar temperament, al zijn ze demagogisch getint, glimlachend voorbij kunnen gaan, maar daarnaast staan onjuistheden die niet onopzettelijk kunnen zijn. Eerst de oude beschuldiging dat gemakzucht van de onderwijzers de stoot gaf aan de spellingbeweging: ‘Leeraars en de onderwijzers wenschten het onderwijs te vergemakkelijken’. Daartegenover staat het feit dat ook in onderwijzerskringen - men denke aan Den Hertog - een krachtig verzet gebroken moest worden. Het volgen van traditie en sleur is altijd gemakkelijker dan het zoeken van nieuwe wegen! Van Ginneken weet ook dat de spellingstrijd, van paedagogisch standpunt, eerst belangrijk wordt door de nauwe samenhang met het streven naar een beter moedertaalonderwijs, en het verzet tegen een verouderde classicistische grammatika. Hij schrijft nu geringschattend over Taal en Letteren en De Nieuwe Taalgids, met hun ‘ijverige kanonnade tegen de oude orthographie’, maar vergeet dat hij zelf in ons tijdschrift, van jaargang III-X, vooraan stond in de strijd tegen de verouderde spraakkunst, en daarmee ook ons verzet tegen verouderde naamvalsvormen indirekt, maar krachtig steunde! Een tweede onjuistheid is, dat de schoolmeesters eerst in een later stadium taalwetenschappelijke steun wisten te verwerven: ‘De vereenigde taalleeraren wisten langzaam maar zeker ook eenige hoogleeraren te winnen’. Het is bekend dat de Voorstollen van 1894 mede ondertekend werden door de hoogleraren Van Helten, Logeman, Speyer en Sijmons, terwijl Cosijn zijn morele steun verleende en Prof. Moltzer, van Utrecht, dadelijk toetrad als lid van de Vereniging. In Vlaanderen is niet de schoolmeester, | |
[pagina 379]
| |
maar Prof. Vercoullie voorgegaan om vereenvoudiging te bepleiten. Een laatste, ernstig bezwaar is, dat Van Ginneken onder het lekenpubliek ook stemming tracht te maken door belangrijke feiten te verzwijgen. Als de lezer zich afvraagt wie nu eigenlijk die vereenvoudigers geweest zijn, dan leert hij uit dit vertoog slechts de namen van een zekere Dr. Kollewijn en van de ‘Amsterdammer’ Dr H. Moller; verder verneemt hij van ‘eenige hoogleeraren’, die blijkbaar achterlijk waren in hun vak, want als ze De Saussure en ‘de school van Praag’ gekend hadden, zouden ze met Van Ginneken tot beter inzicht gekomen zijn. Dat tot die ‘enige’ - d.w.z. enige tientallen! - o.a. Salverda de Grave en Van Wijk behoren, blijft voor de oningewijde lezer verborgen. Dat ook tegenwoordig ‘de’ letterkundigen tegen de nieuwe spelling zijn, wordt hem gesuggereerd, omdat ze ‘telkens er tegen petitioneerden’, terwijl toch in de laatste jaren feiten en namen gepubliceerd zijn die deze algemene bewering logenstraffen. Het werken met het rode spook, met de ‘klassenstrijd’ zou ook onhoudbaar zijn, als niet verzwegen was, in welke kringen de spelling-1934, blijkens uitvoerige gegevens, instemming gevonden heeft. Aan het slot doet Van Ginneken een beroep op ‘het Hollandsch gezond verstand’. Welnu, dit ‘verstand’ leert dat verder verzet tegen deze voor het onderwijs heilzame spellingvereenvoudiging vergeefs gebleken is. Was dit niet het geval, dan zouden grote woorden en averechtse voorstellingen toch slechts indruk maken op een onoordeelkundig publiek. Zulk een strijdwijze is een geleerde als Van Ginneken onwaardig!
C.C.N. de Vooys. |
|