De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 368]
| |
Iets over de achtergrond van Fr. van Eeden's De NachtbruidGa naar voetnoot1).In April 1913 hield Frederik van Eeden een lezing, A study of DreamsGa naar voetnoot2), voor de Society for Psychical Research (S.P.R.), waarin hij, naar aanleiding van zijn verzameld droom-materiaal, kort zijn theorieën omtrent het dromen uiteenzette, daarbij vooral tegen Freud opponerend, en er een proeve van classificatie aan toevoegend. Hij kondigde tegelijk zijn voornemen aan, later een uitvoeriger wetenschappelijk werk over dit onderwerp te publicerenGa naar voetnoot3), met de mededeling, de stof voorlopigGa naar voetnoot4) te hebben omgewerkt tot een roman, De Nachtbruid, waarvan toen reeds een Duitse vertaling verschenen was en een Engelse te wachten stond. De romanvorm stelde hem in staat, zeide hij, delicate onderwerpen wat vrijer te behandelen, en hij had daarbij het voordeel vrij ongewone ideeën op een minder agressieve wijze uit te drukken, a.h.w. esoterisch. In het Dagboek noemt hij de roman ‘een soort noodgebouw, waarin het kostbaarste is ondergebracht’, en, heftig reagerend op de nuchtere en honende Hollandse recensies, kenmerkt hij De Nachtbruid als ‘een tegenhanger van de Koele Meren, als een boek vol diepe, droeve, gelaten onthulling.’ Vriendelijke critiek had hij na zijn schampere afrekening met Holland en de Hollanders nauwelijks kunnen verwachten, evenmin als Busken Huet na zijn uitval over de ‘uitgebluste natie’. De ItaliaanseGa naar voetnoot5) travestie baatte den auteur weinig; allerlei biografische bizonderheden omtrent Vico Muralto waren te doorzichtig: van af den Voltairiaansen en natuurminnenden vader, tot ‘den martelaar die zijn tijd te ver vooruit is’ en den ‘kluizenaar onder de Filistijnen’. | |
[pagina 369]
| |
De Hollanders zijn ‘dat rare volkje, dat van alle volken wel het innigste mengsel vertoont van beminnelijkheid en onuitstaanbaarheid’, ‘verschrompelde zieltjes’, doof voor ‘de zuivere toon van oprechte betuiging’. En Holland, waarvan het droomschone, tot contemplatie stemmend landschap wel verheerlijkt wordt, is ook ‘het kille landje, waar de gure, rusteloze wind alles neerdrukt en vlak scheert, wat zich alleenstaand verheffen wil,’ waar ‘de horde poeniger’ is rondom de edele minderheid van schoongevoeligen. Met allen en alles wordt afgerekend; het zijn Van Eeden's ‘unzeitgemässe Betrachtungen’. Vaak is de toon zacht-ironisch en vaderlijk, en vloeien bespiegeling en betoog rustig voort; soms is hij agressief genoeg, zelfs bij de beschouwingen over de droom. ‘Vitalist’ avant la lettre, verwerpt hij, lang vóór Marsman en zijn generatie, de lafheid en lauwheid: ‘Want het vurige leven en de bloeiende schoonheid is er tusschen deze Hollanders altijd nog wat droeviger aan toe, en het felle lijden is den menschen heilzamer en der menschheid Stamziel liever dan het nietgevoelde kwaad der leelijkheid, der saaiheid en der in vrees versmoorde groote en schoone neigingen.’ Afgerekend met de dialectiek, het ware woord, het juiste taalverband, geïncarneerd hetzij in den jongen Katholieken priester met zijn sluitende dogmatiek, hetzij in den Hegeliaansen wijsgeer, die in de Logos het werkelijke ziet: alles ‘een fraai en kunstig geschilderd panorama, waardoor de duivel ons van de vrije waarachtige wereld weet af te zonderen.’ Afgerekend met Nietzsche'sGa naar voetnoot1) ‘Wil tot macht’ en zijn Uebermensch, ‘een potsierlijk bedacht afgodje’; met de filistergeleerden, die o.a. het ganse geheim van de droom beweren ontraadseld te hebben. (Uit het Dagboek kent men Van Eeden's afkeer van het Freudisme: ‘een psychose van psychiaters, gedrochtelijke demonische onzin, grober Unfug’). En met den filister-geneesheer, wiens wetenschap sedert De kleine Johannes nog altijd ondichterlijk en onwijsgerig is. Daartegenover prijst hij de Significa als onontbeerlijk, de nieuwe tak van wetenschap, afkomstig van Lady WelbyGa naar voetnoot2), en | |
[pagina 370]
| |
die een einde zal maken aan de reusachtige, bloedige misverstanden, die de mensheid teisteren, door taalgeknoei, door verkeerd gebruikte en begrepen woorden. Ook de politieke demagogie moet het ontgelden en de massasuggestie op elk gebied. En evenals in Minnestral wordt de Held-Organisator als redder gezocht, ditmaal in Amerika, in den persoon van Rechter Elkinson. De vreugde-, schoonheids- en zaligheidszoeker Vico Muralto verwerpt het pessimisme der 19e eeuw, van Schopenhauer, Wagner en Ibsen, als erbarmelijke zwakte in een periode van levensebbe. Hij is geboren tegen de kentering, weet zich gedragen op de stijgende vloed; de wonde Gods geneest. Hij is de pionier, voor wien in de droom de onzinnelijke wereld ervaringswerkelijkheid wordt, en die ook over de verhouding der seksen zijn nieuwe woord heeft te spreken. Evenals Het Lied van Schijn en Wezen II is De Nachtbruid vervuld van de ideeën, door FechnerGa naar voetnoot1) uitgesproken in zijn Die Tagesansicht gegenueber der Nachtansicht, al wordt in de roman nergens zijn naam genoemd. (Wèl in het Dagboek). Van Eeden heeft Fechner's wereldbeschouwing verder doordacht en uitgebouwd en Die Tagesansicht tot uitgangspunt gemaakt voor tal van interpretaties op biologisch, metaphysisch en occult gebiedGa naar voetnoot2): de aarde een levend, bewust wezen, waarvan de planten diersoorten de organen zijn, de individuen de cellen. De Mens-soort, het centraal zenuwstelsel der aarde, in voortdurend | |
[pagina 371]
| |
snelle ontwikkeling, heeft een hoger bewustzijn dan de individuen, de ‘onwetende’ componenten van een der verheven Intelligenties, die op hun beurt ondergeschikt zijn aan het hoogste Wezen. De Christus-idee: de materialisatie der onwaarneembare eenheid, de machtige, maar niet almachtige Soortgenius of Stamziel, aan wier verstand de constructie der onvolmaakte individuen wordt toegeschreven. Het menselijk instinct: 't verstand der soort; muziek: de taal der Stamziel; de bewuste ervaringen der individuen blijven bewaard als Rasgeheugen. De gehele roman is doortrokken van deze theorieën: Het theologiseren, met Emmy eerst, met Elsje later. De evolutie van het Christus-begripGa naar voetnoot1) (Hoofdstuk VI); de albezieldheid (‘Daar is mij de zee een wezen geworden met een ziel, - zooals alles het is, maar zonder dat wij 't merken’. (Hfdst. VIII, XXVII); de oorspronkelijken, de losbrekers zijn de kiemcellen in het lichaam van Christus (XXVI); alle uitwendige tekenen duiden op de werking van beperkte, onvolmaakte wezens of godheden; één Ik, één Geheugen (XXVII), het Oerverstand, de Stamziel der mensheid (XXX). Maar het hoofdmotief tot het schrijven van zijn roman was het publiceren zijner hypothesen omtrent de droom. Interessant nu is het na te gaan, hoe hij het verzamelde materiaal heeft verwerkt. Hier kan men de fantasie van den dichter op de voet volgen: het combineren, retoucheren, stileren, het weglaten van storende bizonderheden, het verwisselen van personen, plaatsen en tijden, alles met zuiver aanvoelen van het wezen der droomsfeer. Soms ook zijn hele bladzijden vrijwel letterlijk uit het DromenboekGa naar voetnoot2) overgenomen. De droom van de bloeiende bongerd in Italië (XII), waarbij voor 't eerst met vol besef het steeds wisselend onderling perspectief der takken wordt waargenomen, wordt in het Dromenboek vermeld op 23 Juni '97. Italië is daar de ruïne van Brederode. | |
[pagina 372]
| |
De prachtige droom der eerste ontmoeting met de gestorven Emmy (XV) is een compositie van zeer verschillende elementen, gedeeltelijk verzonnen (zo het aangalopperend dier; de verschijning van den vader). Emmy's antwoord op Vico's vraag: ‘Ben jij het?’: ‘Nog niet helemaal’ is ontleend aan een droom over Walter Scott (2 Nov. '99) en is daar diens antwoord op dezelfde vraag (waarbij V.E. aantekent, hoe W. Scott hem daarmee te kennen wilde geven, dat hij zijn wezen zeker nog niet goed kon vertonen of te kennen geven). De herkomst van het raadselachtig antwoord, dat Vico's vader geeft op de vraag: ‘Wat is Christus?’: ‘Vraag de vlinder’ (XV) is uit het Dromenboek te reconstrueren, waar des dichters vader de regel citeert uit de Passielooze Lelie: de vlinder heeft mij van Hem gesproken en de morgenzon
(16 Sept. '02). Van een droomvlinder, die Vico vangt, is daarin geen sprake. In XVII wordt Emmy's verschijning aldus beschreven: ‘Ze had haar dik blond haar in tressen om haar hoofd gelegd, en daarop een krans van oranje-bloesem en mirte. Een bruidskrans.’ De originele droomnotitie (22 Apr. '98) vermeldt: ‘Ze had haar haren heel sluik en glad tegen 't hoofd, als een non.’ Van de demonenstreek (slachtersplaats), de droomverificatie (een met bloed beschreven papier) en het zweven boven de zee is daarin geen sprake. Dat zijn weer losse droomelementen van elders. Het opschrift ‘Polikliniek’ van de deur is in de roman door ‘Waiting-room’ vervangen. De droom met symbolische betekenis bij de ontmoeting met Elsie (XXI), over de lange reeks onvrije mensen en de hen beheersende priesters komt in het Dromenboek in geheel ander verband voor: daar is een dagreminiscentie (o.a. het lezen ener biografie van Ariosto) de aanleiding tot dit visioen van dichterlijke verheffing en bevrijding, die over priesteraanmatiging triumfeert. (13 Sept. 1907). De lange droom over het verblijf op een andere planeet (XIX) is vrijwel letterlijk uit een notitie overgenomen (18 Sept. '02). Hoe V.E. zijn droomaantekeningen wel retoucheerde en stileerde, moge tenslotte nog uit een enkel voorbeeld blijken. De notitie is van 5 Aug. '98. In de noot geef ik ter vergelijking het corresponderende gedeelte van de roman.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 373]
| |
‘In de hut op Walden. Ik sliep hier den derden nacht en evenals de beide vorige zeer goed. Ik had zeer sober geleefd en voelde mij zeer wel. De droom begon eigenaardig luguber, een feest in Hilversum ter mijner eere, waarbij weer oude kennissen van mij, die dood of verongelukt zijn, meespeelden. J. speelde piano, K.T. speelde mee, enz. De voorstelling verbeeldde een kerkhof en wij allen hadden doodshoofden. Toen werd ik mij bewust te kijken naar een gezicht met zeer bijzondere oogen, en ik keek zeer intensief, meenende dat ik een bizondere macht had op deze wijze. Toen zei ik (het Lied v. Sch. en W. citeerend): “Er is geen dood.” Toen keek het gezicht ironisch rond naar al de doodshoofden, maar ik ging door: “vergleden slechts is 't leven van stof tot stof.” Maar het gezicht bleef onovertuigd kijken. Toen wilde ik het weg en het vernevelde.’
Slechts een klein aantal dromen heeft v. Eeden in zijn Nachtbruid verwerkt. Ongetwijfeld zou de bestudering van het gehele materiaal tot beter begrip zijner droomtheorieën en vooral tot een dieper blik in het zieleleven van den dichter leiden. Heerenveen. S.M. Noach. |
|