De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Amsterdamse scheldroep uit de 15de eeuw.In het jaar 1484 willekeurden en geboden schout, schepenen en raad van Amsterdam, ‘dat die ouders daertoe sien sullen, ende dat alsoe benemen, dat hoere kinderen voirtan gheen vergaderinge tegens malcanderen maken en sullen, omme tegens malcanderen mit steenen te warpen ende te vechten, roepende “boye, boye, egellentier” ofte anders, als sy gewoenlick siin te doene....’Ga naar voetnoot1) Wat betekent deze scheldroep? Naar de vorm is boye de zwakke vorm van het adjectief boy. Aan boye uit bode, met overgang van intervokalische d tot j, behoeft men niet te denken. Volgens Van Haeringen, Ts 46, 257 v.v., komen dergelijke vormen in de Amsterdamse volkstaal van de 17de eeuw zelfs nog niet voor. De vorm boy komt volgens het mnl. wb. slechts in bepaalde uitdrukkingen voor: 1 het heeft mi boy ‘ik heb het land, ben verdrietig, ontstemd’; 2 hem boy maken ‘zich ergeren, zich boos maken’. Het woord boye kan dus betekenen ‘die het land heeft, die zich ergert, die zich boos maakt.’ De oorsprong van het woord boy is volgens het mnl. wb. niet met zekerheid bekend. Er wordt verwezen naar De Vries, Gloss. op de Lekenspiegel, die aan samenhang met beu denkt. Bij Kiliaen vindt men het woord beu echter als bo. Kan dit boy ook de locale | |
[pagina 367]
| |
vorm voor een Nederlands bui zijn? Op de lijst, door het Aardr. Gen. in 1879 uitgezonden, geeft een invuller voor Amsterdam oie naast uie voor ‘uien’ op. Nederlands bui zowel als ui heeft ui2 (zie Muller, Ts. 40, 145). Naar de betekenis zou het adj. boy wel met het Nederlandse subst. bui kunnen samenhangen. Egellentier is naar de vorm een substantief. Men kan denken aan het mnl. woord voor de wilde roos. Bij Kiliaen vindt men i.v. eghelentier de mededeling, dat dit woord volksetymologisch geassocieerd werd met de egel (echinus): ‘quod ejus caulis et rami aculeis et spinis horeant instar echini q.d. arbor echinorum’. Het punt van overeenkomst vormden dus de stekels. Nu zullen de Amsterdamse jongens elkaar wel niet voor wilde roos hebben willen uitmaken. Als egellentier ‘egel’ betekende, zou het meer in aanmerking komen als scheldwoord. Het is niet onmogelijk, dat het inderdaad ‘egel’ betekent. In de stad Utrecht en omgeving o.a. komt het woord egelantier als naam van de egel tegenwoordig nog voor (lijst 20 dialectencommissie). Als het Amsterdamse egellentier werkelijk een naam voor de egel was, zou daaruit volgen, dat Amsterdam en Utrecht in de middeleeuwen taalkundig nauw samenhingen. Dat de egel vroeger bepaald als een boosaardig dier bekend stond, is mij echter niet gebleken. Het ergste, dat het dier ten laste gelegd wordt, is grove ondankbaarheid. Vondel beschrijft in de Vorstelijke War. der Dieren, LXI, dat de egel, gastvrij door de slang in zijn hol opgenomen, zich tot een bal rolt, zodat de slang niet voldoende ruimte overhoudt en zich telkens prikt. Op het verwijt van de slang antwoordt de egel: ‘Neen, (zeyde d'Echel), zwijght, ghij vuyl twistgierigh dier,
Ben ick u in de weegh zoo packt u flucx van hier’,
waarop de slang zijn eigen hol verlaat. B. van den Berg. |
|