De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver Poirters' Den Spieghel van PhilagieGa naar voetnoot1)Voor enkele jaren werd de Poirters-bibliographie verrijke met een belangrijke aanwinst - de uitgave van Het Masker van de Wereldt afgetrocken door J. Salsmans S.I. en Edw. RombautsGa naar voetnoot2) - | |
[pagina 322]
| |
die op meerdere plaatsen belangstelling trokGa naar voetnoot1). Door de goede zorgen van den eerste der beide genoemde uitgevers verscheen nu vorig jaar het in rang en waarde onmiddellijk op het Masker volgende werk van Poirters, namelijk Den Spieghel van PhilagieGa naar voetnoot2). Deze editie is van niet minder betekenis dan die van het Masker; immers als de laatste opent zij enerzijds de mogelijkheid Poirters' oeuvre in correcte tekst te leren kennen, terwijl zij anderzijds mede daardoor ook de nog steeds groeiende belangstelling voor de Zuidnederlandse zeventiende eeuw - interesse niet in het minst blijkend uit de studie in de Zuidelijke Nederlanden zelfGa naar voetnoot3) - in de hand werkt. Opnieuw is dan ook deze heruitgaaf er een bewijs voor dat het tijdperk der verwaarlozing voorbij isGa naar voetnoot4), een iets bovendien blijkend uit het feit dat Dr. Edward Rombouts door het Davidsfonds in staat gesteld werd verleden jaar een vulgariserend werk over Poirters te publicerenGa naar voetnoot5). Evenwel nog om andere redenen is deze editie voornaam. Immers ook zij brengt een bekend boek uit die tijden in een nieuwe uitgave, die - voorzover wij het konden nagaan - reeds verdienstelijk is om haar collationering en zuivere afdruk, ook waar het noten en spelling betreft. Als grondslag dezer heruitgave gebruikte Salsmans de derde vermeerderde druk in het sterfjaar (1674) van den dichter verschenen, waar deze druk ontegensprekelijk gelden moest: ‘als de uitdrukking zijner laatste en definitieve gedachte’Ga naar voetnoot6). Is de Spieghel niet zo invloedrijk als het Masker, toch werd het een boek dat velen bereikte, al was de kring waartoe de schrijver zich richtte beperkt. Immers: ‘zijn toon, zijn toepassingen en voorbeelden (zijn) berekend op vrome vrouwenzielen, aan wie hij een levensregel voorhoudt’Ga naar voetnoot7), en ook al zette de schrijver: ‘er | |
[pagina 323]
| |
geenszins bijzonder hooge ascese of mystiek uiteen, maar wel de leer van het Evangelie voor alle christenen geldend’Ga naar voetnoot1), toch bleef het in hoofdzaak in de kring der: ‘“devoten” en “klopjes”’1). Dit moraliteitswerk met zijn Seden-Leeringen - woord uit de ondertitel - bood aan de wijze maagden, hier door Philagie vertegenwoordigd, een alle dag te volgen regel van ascese aan, en vandaar de beperking. Kerck en Werc staat er onder de gravure onmiddellijk op de titel volgend, waarna het boek geopend wordt met een opdracht aan Maria, vol eerbiedige maar daarom niet minder levendige bewondering. Poirters' proza hierin is volks maar terzelfder tijd mooi door zijn kleurrijke levendigheid. Niets bespeurt men hier van de Renaissance-stijl waarnee zich trouwens zijn humor niet zou hebben laten verbinden. De Dedicatie wordt weer gevolgd door een aardige Waer-Schouwinghe aen Philagie, terwijl dan het eigenlijke werk aanvangt met een uiteenzetting hoe de godvruchtige ziel de dag moet beginnen. Er is terecht de aandacht op gevestigd dat de Spieghel niet saai noch vervelend is en het beste boek zijner laatste jaren genoemd kan wordenGa naar voetnoot2). Te Mechelen ontstaan, onderscheidt het zich van de vroegere werken door zijn levensregel-karakter en richt het zich als zijn Het Duyfken in de Steen-Rotse tot het genoemde beperkte publiek. Evenwel ook hier bleef de volksdichter zich zelf en wist hij, als in het Masker, het geheel te bieden in een vorm welke treffen moest door zijn stralende eenvoud en boeiende verscheidenheid. Reeds onmiddellijk valt zijn tegenstellingen voorliefde op, gepaard aan een beeldende kracht van niet te onderschatten sterkte. Een enkele maal wellicht te volks, slaat hij elders goed de nagel op de kop en is hij een meester in overgangen. Als zijn calvinistische tijdgenoot Constantijn Huygens valt hij natuurlijk ook hier heftig de mode aan. Waar hij vertaalt is hij soms zeer vrij, terwijl hij meerderen - als Vondel - uit de verte navolgt. Sommige verzen zijn niet onaardig, doch als bij het Masker verdient ook hier het proza meer lof als de poëzie. Nu en dan vloeit hem de volkswijsheid al te gemakkelijk uit de pen, een iets wat zich slecht met een sporadisch voorkomend marinisme verbindt. Is het begrijpelijk dat de auteur zich scherp richt tegen het uitsluitend prijzen maar niet navolgen van goede voorbeelden; typisch weet hij ook alles in echt Poirteriaanse zin | |
[pagina 324]
| |
te gebruiken. Wij kunnen niet nalaten daarvan een proeve te geven en citeren daartoe het gedeelte over de kruisjes. Wat is een Cruysken? een Cruysken is een recht houtjen en een dweirs houtjen, die maecken een Cruysken te saemen. Ymandt is rijck, dat is een recht houtjen, maer by en heeft niet een ure gesontheydt, dat is een dweirs houtjen, saemen een Cruysken. Ymandt is ghesondt als een en visch, dat is een recht houtjen, maer hy en kan van het een broodt aen het ander niet gheraecken, dat is een dweirs houtjen, item een Cruysken. Ymandt is wel ghetrouwt, dat is een recht houtjen, maer en krijght geen kinderen, dat is een dweirs houtjen, item een Cruysken. Ymant is begaeft van Godt met schoonheydt, dat is een recht houtjen, maer sy wordt gheschonden door de poxkens, dat is een dweirs houtjen, item een Cruysken. Ymandt sit in eene goede huys-houdinghe, den winckel vol heringhe, heeft een en beleefde man en soete kinderen, dat is een recht houtjen, den Vader komt onversiens te sterven, dat is een dweirs houtjen, item een Cruysken. Ymandt heeft Sonen van kloeck verstandt, ervaren in taelen, dat is een recht houtjen, maer sy loopen in 't wilt, dat is een dweirs houtjen, item een Cruysken. Ymandt heeft een Vrouwe ghelijck een en Enghel, dat is een recht houtjen, maer het is een kiecken-hooft en een lanterne sonder licht, dat is een dweirs houtjen, item een Cruysken. Aman is favorit en gunstelinck vanden Coninck, sit aen taefel neffens sijne Majesteyt, dat is een recht houtjen, maer Mardocheus en doet hem gheen eer-biedinghe noch reverency, dat is een dweirs houtjen, item een Cruysken, jae een Cruysken hoogh 75 voeten, daer hy aen is op-ghehanghen.Ga naar voetnoot1) Ziedaar een gedeelte, typisch voor Poirters' stijl en trant, alsook voor zijn werkwijze. Er ligt over dit fragment een lichte humor die overal treft, en hoe ernstig de moralisator ook wordt altijd blijft zijn toon helder en licht. Er is een heel hoofdstuk handelend over de waardigheid en verhevenheid van het maagdendom, waarin - naast een enkele klassieke herinnering - toch ook weer de schalkse toon klinkt als de auteur, naar aanleiding van de Jozef historie, het spreekwoord citeert: die een hooft van | |
[pagina 325]
| |
boter heeft, en moet voor gheenen gloeyenden oven blijven staen gaepenGa naar voetnoot1). Men kan dan ook aan dit alles de oorspronkelijkheid en bijzonderheid welke het bezit niet ontkennen, doch soms gaat de auteur, evenzeer in zijn uitweidingen, te ver en roept hij zich nu en dan zelf tot de orde. Het is kostelijk hem te horen vertellen, hoe de heilige Dominicus den duivel, die hem in zijn gebed kwam storen, gebood: ‘de kerse te houden tot het lest eyndeken toe, soo dat hy leelijck sijn pooten verbrande’Ga naar voetnoot2); en kan men meerdere soortgelijke zaken aanwijzen, daarnaast treft toch de ernst zijner oprechte bewondering voor Maria Stuart. Beginnend met de heilige Maagd eindigt hij zijn boek met Jesus, om aan het slot nog even terug te komen op de martelaressen. Het is bekend dat Poirters - voor alles man van het diepe innerlijke leven en van de strenge asceseGa naar voetnoot3) - zijn werkjes in ledige uren samenstelde,Ga naar voetnoot4) en dit geldt evenzeer voor zijn Spieghel. Gebruikmakend van vroegere arbeid was het schrijven van dit werkje hem gedeeltelijk een ontspanning, waar hij in dezen op zo aangename wijze het utile dulci in praktijk kon brengen. Zonder de waarde van het voorbeeld te onderschatten, zag hij toch de betekenis van het woord goed in, en al rondtrekkend had hij zoveel met de verschillende lagen van het volk samengeleefd dat hij overal de eigen toon ervan kon verstaan. Dat hij deze toon zelf zo prachtig trof is zijn uitzonderlijke gave, een iets hem makend tot den - terecht - beroemdsten volksschrijver der Zuidelijke Nederlanden. Met zijn Spieghel verrijkte hij de ascetische volksliteratuur in niet geringe mate, en ziedaar een terrein waarop Poirters - bij wien immers het strijdende minder tot uiting kwamGa naar voetnoot5) - zich met tact en feilloos bewoog. Ook in dit opzicht zie men hem als een der grote figuren uit het tijdperk der tegenhervorming en religieuse herleving in de Zuidelijke Nederlanden; al valt het niet te ontkennen dat in het geheel van zijn werk | |
[pagina 326]
| |
het verval der contra-reformatie reeds wordt voorbereidGa naar voetnoot1). Men kan het laatste ook in de Spieghel bemerken; immers zelfs al heet men met den huldiger dezer mening dit boekje Poirters' mooiste werkje, toch is het juist in dit werkje dat men zo duidelijk aanvoelt, dat hier de tegenhervorming in plaats van een sterke positieve bezieling een bedachtzaam voorbehoud werdGa naar voetnoot2). Het ontbreekt dit alles aan het verterende vuur dat het begin en de hoogtebloei der contra-reformatie kenmerkt. Greep Poirters in het Masker naar de hekelpen en gebruikte hij die daar soms met een vlijmende scherpte, de levensregel van de Spieghel mist bijna alle intense gloed. Kalm en rustig doet een en ander te weldadig aan, al kan worden toegegeven dat het voor zijn doel en zijn publiek uitermate geschikt was en is. Als de Masker-editie is ook deze heruitgave meer dan welkom. Salsmans deed er verdienstelijk werk mee en bood een arbeid waarvan de betekenis naar waarde moge worden geschat. Biedt zij vooreerst - naar wij reeds opmerkten - een correcte tekst, bovendien bezit zij - waar de uitgever het nodig achtte - verklarende aantekeningen. Natuurlijk heeft ook deze uitgave haar onvolkomenheden; daar zijn meerdere dingen die vaag blijven en verklaring vragen, elders is een verwijzing onduidelijk, terwijl meermalen grotere uitvoerigheid wenselijk geweest zou zijn. Ook hier lijkt het ons - als bij het Masker - een groot gebrek dat de uitgave geen inleiding bezit die door den belangstellenden leek geraadpleegd zou kunnen worden. Vooral waar Salsmans zelf van mening is, dat ook nu nog de Spieghel als ascetische lectuur dienst zou kunnen doen, is dit te betreuren. Men kan natuurlijk naar Rombauts' vulgariserend werk verwijzen, maar desalniettemin lijkt ons het ontbreken ener zodanige inleiding toch minder wenselijk. Een en ander doet echter weinig aan de wezenlijke waarde van het gebodene af, en de liefhebbers van Poirters mogen deze uitgave dan ook met vreugde begroeten. Pierre van Valkenhoff. |
|