De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAug.In de Kroniek der Nederlandsche Letteren geeft Anton van Duinkerken een karakteristiek van Jan Greshoff, met toespeling op zijn jongste prozabundel getiteld: Ernst van Greshoff. | |
De Nieuwe Gids. Juli-Aug.Alfred A. Haighton vervolgt en besluit zijn opstel over De allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. | |
Groot-Nederland. Jui.Deze aflevering, geheel aan II. Marsman gewijd, begint met een Proeve van zelfkritiek van deze auteur. Dan volgen bijdragen van Jan Engelman over De poëzie van Marsman, van E. du Perron over Marsman's verhalend proza, van G. Stuiveling over Marsman als criticus, van Constant van Wessem over Marsman als tijdschriftleider. Marsman levert zelf een uitvoerige studie over Menno ter Braak. D.A.M. Binnendijk (Marsman en Gorter) beoordeelt de Gorter-studie van Marsman, en G.H. van 's Gravesande besluit met een Bibliografie van Marsman. | |
Aug.G. Stuiveling publiceert de belangrijke Briefwisseling Vosmaer-Perk, met de nodige toelichtingen en een inleiding over Vosmaer en zijn Jongere tijdgenoten.Ga naar voetnoot1) De Kroniek van D.A.M. Binnendijk is getiteld Een mythe der mystiek: A. Roland Holst's Een Winter aan Zee. Gerard van Eckeren herdenk Alie van Wyhe-Smeding. | |
Roeping. Juli.Pierre van Valkenhoff schrijft uitvoerig over Nieuw-Vlaamse letterkunde, naar aanleiding van een vijftal bloem | |
[pagina 286]
| |
lezingen uit proza en poëzie. In het biezonder vraagt hij de aandacht voor een keuze uit de jongsten in het dubbelnummer van Volk. Deze groep ‘verwerpt het individualisme en wil komen tot een nieuwe, het volk dienende, gemeenschapskunst.’ | |
Stemmen des tijds. Aug.-Sept.P.J. Meertens vond in de bloemlezing Poëzie uit den Pruikentijd aanleiding om in de Kroniek der Poëzie te schrijven over ‘Het Nederlandse landschap in de poëzie.’ | |
Opwaartsche Wegen. Juli-Aug.G. Kamphuis publiceert een voordracht Over het werk van J.K. van Eerbeek. | |
De Vlaamsche Gids. Juni.Julius Hoste publiceert een te Antwerpen gehouden voordracht over Marnix en zijn tijd. | |
Juli.Dit ‘Conscience-nummer’ bevat een bijdrage van Aug. Vermeylen over De literaire waarde van De Leeuw van Vlaanderen, een van Jozef Muls over Conscience en de Romantiek, aantekeningen van E. de Bock over Conscience en het Buitenland. Het uitvoerigst is een artikel van Joz. Peeters: Rond Conscience's historische romans. G. Moyaerts handelt over De Natuur in de romans van Conscience. Hij acht zijn natuurbeschrijving ‘kleurloos en conventioneel’. | |
Dietsche Warande on Belfort. Juli-Aug.Een lezing van Rob. van Roosbroeck plaatst Conscience's Leeuw van Vlaanderen in het tijdskader. De philologisch-historische belangstelling die omstreeks 1835 ontwaakte, ‘verklaart genoegzaam dat juist een Leeuw van Vlaanderen in deze atmosfeer kon ontstaan’. ‘De Leeuw van Vlaanderen is een verklaring en een signaal in de ontwikkeling van het Vlaamsche bewustzijn. Het is het teeken van een geestesgesteldheid, die vóór den Leeuw bestond, maar als resultante in de Leeuw uitstraalt.’ - De Kroniek van het proza, door Paul de Vree, behandelt één Zuid-Nederlandse en twee Noord-Nederlandse auteurs, n.l.A. Demedts (Afrekening), Peter van Steen (Revue der dagen) en Jos. Panhuysen (Zee). - Pierre van Valkenhoff prijst de Nieuwe poëzie van Anthonie Donkersloot, n.l. de bundel Onvoltooide Symphonie. | |
Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde LVII, afl. 4.B. Becker toont overtuigend aan dat da ‘Verduytsching’ van de Vlaamsche vertaling van Boethius (Deventer 1557) van de hand van Coornhert is. - F. de Tollenaere komt terug op de uitdrukking ‘Op sijn hooft soeken’. - Joha Snellen polemiseert met M.H. van der Zeyde over de uitlegging van ‘Besproken | |
[pagina 287]
| |
plaatsen’ uit Hadewijchs liederen (vgl. Ts. LV). - G.A. Nauta betoogt dat Het expletief ‘als’ vóór een praedicatief-attribuut in oorsprong een Hebraïsme is. - K. Heeroma behandelt uitvoerig De herkomst van de Hollandse diftongering. Al meent hij, in tegenstelling met het getuigenis van Spieghel, dat de diftongering in de Amsterdamse volkstaal ouder is dan Kloeke aannam, toch gelooft hij niet aan autochtone ontwikkeling, maar blijft hij bij de expansie-theorie: ‘Expansie’ is geen werkhypothese maar een waarnemingsfeit. - J.H. van Lessen schrijft Over de etymologie van Getes. - A. Zijderveld beoordeelt het proefschrift van L.M. van Dis over Reformatorische Rederijkersspelen en geeft bij enige plaatsen andere of nieuwe verklaringen. | |
Vondelkroniek IX, nummer 3.Jan Nieuwenhuis publiceert het eerste bedrijf van een ‘Vondel-spel’, getiteld ‘Liefde verwinnet al’. - J.F.J. van Tol schrijft Over de melodie van ‘O Kersnacht’ en haar populariteit. Een reeks Kantteekeningen besluit de aflevering. | |
Onze Taaltuin. Juli.Een uitvoerig artikel van Jac. van Ginneken is gewijd aan De smak- of zuigklanken. - Ant. de Witte besluit zijn studie over De taalinstrumentatie van Aert van der Leeuw. - De Taalkaart (door Jac. van Ginneken) geldt het adjektief rijk, met het oog op de diftongering. | |
Aug.H. Mandos behandelt uitvoerig Een teekenend spreekwoord van West-Europa, n.l. ‘de vrouw heeft de broek aan’, dat hij in allerlei talen en dialekten naspoorde. - Mej. E. de Roy van Zuydewijn schrijft over Het enjambement bij Guido Gezelle, met voorbeelden en statistieken. - Johan Renders beoordeelt het proefschrift van Mej. A.R. Hol over Een tegenstelling Noord-Zuid in de praeterita en participia van de sterke werkwoorden. - Jac. van Ginneken geeft een negental kleine sp-kaarten, in aansluiting bij een vorig artikel. | |
Eigen Volk X, afl. 4.K. ter Laan geeft proeven van Volkshumor. - J.R.W. Sinninghe vervolgt zijn Noord-Brabantsche sagen en legenden, sprookjes en volksvertelsels. - Een kleine Drentse dialektproeve wordt medegedeeld door G. Ruuverinck. | |
Levende Talen. Juni.M.J. Langeveld geeft beschouwingen over Leraar, leervak, leerplan. - Gerlach Royen wijst er met nadruk op, dat Het taalonderwijs ernstig bedreigd wordt door het plan van de tegenwoordige Minister om de naamvals-n op grond van de oude geslachtslijst te herstellen. - J. van Mierlo | |
[pagina 288]
| |
bespreekt De voornaamwoordelijke aanduiding in het Zuidnederlandsch. - J. Karsemeyer is ingenomen met de nieuwe regeling van Het Nederlands op het eindexamen der gymnasia, maar bepleit onderling overleg omtrent de praktijk. - A. Zijderveld bespreekt Middelen tot voorbereiding van het examenopstel. - J. Keyser vult de inleidingen over Het taalonderwijs in de hoogste twee klassen der H.B.S.-A aan met een beschouwing over het onderricht in handelskorrespondentie. - Onder de boekbeoordelingen vermelden wij die van A.J. de Jong's Nederlandse Letterkunde door G.W. Wolthuis, van H. Godthelp, J.C. de Haan en M.D.E. de Leve: Schets van de Westeuropese Letterkunde door A. Zijderveld, van A.J. Staal's Nederlandse Grammatica door R. Kuitert. | |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Sept.Behalve de vroeger reeds vermelde zesde voordracht van Maurits Sabbe over de Taalstrijd in Zuid-Nederland tusschen 1815 en 1830 bevat deze aflevering een bijdrage van Leo Goemans Over het geslacht van aan het Fransch ontleende zaaknamen in het Nederlandsch met een brede inleiding over het grammatisch geslacht in de Zuid-Nederlandse dialekten. | |
Oct.Op de ‘Plechtige Vergadering’ werden twee redevoeringen uitgesproken, waarvan de tekst volledig afgedrukt is, n.l. Over Vondels Tooneeltechniek door R. Verdeyen, en Over Vondels Dichtkunst door G.S. Overdiep. De laatste legt vooral de nadruk op het bewonderenswaardige taalvermogen van onze grote zeventiende-eeuwse dichter. J. van Mierlo sprak in een volgende vergadering Over taal en tijd van onze oudste vóórhoofsche epische gedichten. Uitgaande van de Carel ende Elegast, waarvan hij de hoge ouderdom bepleit, onderzocht hij stilistisch en taalgeografisch ook andere epische gedichten en fragmenten. In tegenstelling met J.A.N. Knuttel houdt hij vol dat de oudste epische poëzie Vlaams, en niet Limburgs of Brabants is. - F.V. Toussaint van Boelaere vertelt een en ander over De ambtenaarsjaren van Karel van de Woestijne. | |
Nov.-Dec.Fl. Prims drukt merkwaardige dokumenten af, die betrekking hebben op Jonker Jan van der Noot in de crisisjaren 1582-1587. - J. van Mierlo bestrijdt uitvoerig de opvatting van M. Valkhoff (Roncevaux en de laatste onderzoekingen aangaande het Rolandslied, in het Jaarb. v.d.M. van N. Lett.) in een bijdrage, getiteld Bij een vernieuwde theorie over het ontstaan der chanson de geste. C.d.V. |