De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Stem. Mei.Anthonie Donker geeft een In memoriam Willem Kloos. In het Critisch Bulletin beoordeelt W. van Ravesteyn het boek van K.F. Proost over Henriette Roland Holst in haar strijd om gemeenschap. | |
De Nieuwe Gids. Mei.Een ‘rouwnummer’, ter nagedachtenis van de redakteur Willem Kloos, met een lange reeks kleine bijdragen, gedichten en portretten. | |
Juni.Alfr. A. Haighton geeft een Verhandeling over de stelling van Kloos dat poëzie zou zijn De allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. | |
Groot-Nederland. Mei.M. Nijhoff geeft een beschouwing over Boutens' vertaling van de Odyssee, waarvan een gedeelte met het origineel vergeleken wordt. - S. Vestdijk beoordeelt, onder het opschrift Aan de bronnen der mythologie, de Atlantische Balladen van Hendrik de Vries. - J. Greshof herdenkt Willem Kloos. | |
Stemmen des tijds. Mei.In de Poëzie-kroniek beoordeelt P.J. Meertens de bundels Kristal 1937 en De dichters van het jaar. | |
Juni.In dezelfde rubriek veroordeelt P.J. Meertens de bloemlezingen uit Lodensteyn en uit Poot, samengesteld door M. Beversluis als ‘kakografieën’. | |
Roeping. Mei.Pierre van Valkenhoff levert een artikel Over A. Roland Holst, ‘bij de vijftigste verjaardag van den Meester’, waarin hij het werk van de dichter en de prozaïst bewonderend overziet. Daarbij sluit zich aan, als ‘geschreven portret’ door | |
[pagina 238]
| |
F. van Oldenburg Ermke, een karakteristiek van De dichter A. Roland Holst. | |
Elckerlijk III No. 1.M. Beversluis schrijft een In Memoriam Willem Kloos en beoordeelt twee Bloemlezingen uit de Vlaamsche lyriek, door Marnix Gijsen en door Maurice Gilliams. - J. van Ham beoordeelt een vijftal Christelijke romans. Bij dit nummer behoort een interessant ‘Elckerlijc-boekje’ in kleiner formaat, gewijd aan Marnix van St. Aldegonde, samengesteld door J. van Ham, met korte bijdragen van J.C.H. de Pater (De politieke werkzaamheid), K. Heeroma (Het Geuzenliedboek), J. Haantjes (De psalmberijming), C.C. de Bruin (De bijbelvertaling), J. van Ham (Polemisch en betogend proza) en K. Fokkema (Marnix als opvoedkundige). Tot besluit: bio- en bibliografische gegevens betreffende Marnix. | |
Dictsche Warande en Belfort. Mei.In een artikel Noord en Zuid bij Karel van den Oever bespreekt Frans Verachtert de miskende pogingen van Van den Oever om toenadering tussen Noord- en Zuid-Nederland te bevorderen. - In de Poeziekroniek begroet P.G. Buckinx met ingenomenheid een nieuwe bundel van Albe (Cherubijn en Mensch) en een bundel Varianten voor Harp van Bert Peleman. | |
Juni.Celen betoogt, in een artikel Letterkundige taal, dat men ten onrechte de Vlaamse letterkundigen soms verwijt dat ze dialektisch taalgebruik aanvaarden, Verbreiding van het Algemeen Beschaafd is gewenst, maar de letterkunde is daartoe niet beperkt. | |
Eigen Volk X, afl. 2.Dit ‘Schrijnen-nummer’ is voor een groot deel gewijd aan de nagedachtenis van de onlangs gestorven folklorist. Vooraf gaat een posthuum aritikel over Funktioneele volkskunde. Daarna volgen bijdragen van Christine Mohrmann, Abel Coetzee, K. Jaberg, P.J. Meertens, W. Roukens, A.A.G. van Erven Dorens en St. W.J. Teeuwen, die verschillende zijden van Schrijnen's verdiensten doen uitkomen. | |
Afl. 3.Deze aflevering bevat o.a. een bijdrage van Toon Weynen: Een Roosendaals sjibboleth, een gedicht met een Roosendaalse ‘woorden-cataloog’, en dialekt-bijdragen van David de Kok (Weert) en Jan Knape Mzn (Flakkee). - Toon Weynen beoordeelt de proefschriften van K. Fokkoma (Stadsfries) en Mej. A.R. Hol. | |
De Vlaamsche Gids. April.In de Kroniek van het Proza geeft H. van Tichelen een reeks korte boekbeoordelingen, o.a. van | |
[pagina 239]
| |
M. Gilliams (Oefentocht in het luchtledige), M. Matthijs (De ruitentikker) en M. Roelants (Alles komt terecht). | |
Mei.M. Rutten schrijft een In Memoriam Arnold Sauwen en herdenkt in de Kroniek van de Nederlandsche Poëzie de ver-diensten van W. Kloos. | |
Leuvensche Bijdragen XXIX, afl. 1.Mej. J.C. Daan publiceert Het esbatement van de Dove Bitster uit de verzameling van ‘Trou moet Blycken’, met inleiding en verklarende aantekeningen. - P. Schepens S.J. bespreekt Oude Vlaamsche woordvormen voor ‘ingenieur’, o.a. ingeniaris, in oude Vlaamse oorkonden aangetroffen. | |
Bijblad, afl. 1-2.Ed. Franssen beoordeelt J.G.M. Moormann's boek over De Moedertaal en het proefschrift van A. Reichling over Het Woord. - J. Leenen beoordeelt het dialekt-geografisch prcefschrift van Mej. A.R. Hol; J.L. Pauwels dat van W. Pée. | |
Vondel-kronick IX, nummer 2.Deze aflevering bevat een voordracht van K.H. de Raaf over Vondels persoonlijkheid en een polemische bijdrage van J.F.M. Sterck over Vondel en de Muiderkring, Onder de Kantteekeningen o.a. een verweer van Jos. Vandervelden, die een Vondelportret ontdekt meent te hebben op een schilderij van De Bray, en een stukje van P. Heilker over een esperantovertaling van Joseph in Dothan. | |
Onze Taaltuin. Mei.H. Kapteyns wijdt een uitvoerige studie aan De taal der verzen van Gerard Wijdeveld. - P. Peters tekende een dialektkaartje voor Het zelfstandig gebruikte adjectief en het geslacht. - W. Jansen beoordeelt het proefschrift van W.G.J.A. Jacob over Het dialect van Grave; W. Dols het leerboek Eenige belangrijke verschijnselen uit het leven der Nederlandsche taal van P. Gertenbach en H. van Slooten; J. Wils beoordeelt Actief lezen van H. Godthelp. | |
Juni.Jac. van Ginneken onderzoekt de phoneem-verbindingen in De Nederlandsche consonantgroepen, die ook in statistische tabellen vastgelegd worden. - Ant. de Witte bespreekt De taalinstrumentatie van Aart van der Leeuw in ‘Ik en mijn speelman’. - J. Wils oefent kritiek op de Nederlandse spraakkunst van H. Oberman en A. Bartels, onder het opschrift Nog een noodtoestand der Nederlandsche philologie. - E. de Fremery bespreekt de nieuwe voorschriften voor Het Nederlandsch op het eindexamen gymnasium. | |
Levende Talen. April.C.A. Zaalberg schrijft over De didaktische waarde van het speurdersverhaal. - H.L. Koppelman geeft een | |
[pagina 240]
| |
verhandeling over Onderwerp en werkwoord, waarin hij de gangbare definities toetst en op de psychologische achtergrond wijst. - P.B. Dezaire bespreekt Het gedicht in de klas. | |
Taal en Leven, afl. 5.In een artikel Spraakkunstenaarsgegochel wijst Gerlach Royen op de onkritische behandeling van vorm en funktie in Overdiep's Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch. - A.J. Schneiders schrijft over De Literatuur, onder meer voor de Hoofdakte; Kruisinga over Taalwetenschap in de Middelbare school. - C.F.P. Stutterheim beoordeelt Actief lezen van H. Godthelp; M.D.E. de Leve beoordeelt Waarheen met ons Vreemde-Talen-onderwijs van Fr. S. Rombouts. | |
Neophilologus XXIII, afl. 4.Dit uitgebreide ‘Gallasnummer’ bevat o.a. de volgende bijdragen die ook voor Neerlandici van belang zijn: Gerard Brom schrijft over Franse invloed op onze Tachtigers, met veel interessante bewijsplaatsen. J. van Dam (Literaturgeschichte als Stilgeschichte) onderscheidt vierderlei stijl: de realistische, de klassieke, de groteske en de barokke. A.G. van Hamel betitelt zijn bijdrage: Ons zelf-onderzoek. Jean Hankiss gaat de waarde na van La terminologie d'histoire littéraire et les littératures comparées. M. de Jong verschaft gegevens over Multatuli in het Portugees. J.A. van Praag vraagt aandacht voor Een Hollandsch epigoom van Quevedo: Salomon van Rusting. Marius Valkhoff geeft Notes sur ‘Jan van Parijs’ et les livres populaires, waarbij hij het oude Nederlandse volksboek vergelijkt met de moderne vertaling door Salverda de Grave. P. Valkhoff haalt Parijse indrukken van 1666 te voorschijn uit de berijmde ‘Korte beschrijvinge van Parijs’ van Dirk Buysero. B.H. Wind (Purisme comparé) vergelijkt het purisme van L. Jz. Spieghel met dat van zijn Franse tijdgenoten Du Bellay en Henri Estienne. | |
Het Kouter. Juni.P. Minderaa geeft uitvoerige Aanteekeningen bij Marsmans ‘Verzameld werk’, om de ontwikkeling van deze auteur toe te lichten. | |
Paedagogische Studiën. Juni.P.A. Diels constateert De triomf van het stil-lezen. | |
Museum. Mei.H.L. Bezoen beoordeelt de taalgeografische studie van K. Heeroma over De Nederlandse benamingen van de uier.
Verbetering: Op blz. 176 r. 3 v.o. verbetere men het jaartal 1402 in 1492. |
|