bijv. 218-220, waar het rijm de foutieve lezing verraadt). Zelfs gaat dr. van Eeghem niet in op de emendaties die Verdam voorstelde (zie W. de Vreese, Tekstcritiek van J. Verdam in het Mnl. Wdb., blz. 6, kolom 3), met uitzondering van Verdams gissing betreffende regel 344. Hiervan bewijst hij dat de emendatie foutief is.
Uit vergelijking met de oude uitgave blijkt duidelijk hoe we er door dr. van Eeghems werk op vooruitgegaan zijn; vele plaatsen in de tekst worden nu pas verstaanbaar of tenminste beter verstaanbaar, zie bijv. regel 20 van de Proloog en van het spel o.a. regel 13, 86, 90, 135, 210 en 267.
Toch laat ook de nieuwe editie nog te wensen over: juist omdat de tekst zo gebrekkig is overgeleverd, had de uitgever zich gerust hier en daar aan een emendatie mogen wagen en tenminste een poging tot tekstverklaring kunnen doen. Ook is het jammer dat er nog 16de-eeuwse teksten worden uitgegeven zonder glossarium. Zolang onze kennis van het 16de-eeuws zo onvolkomen is, kunnen wij een woordenlijst bij uitgaven uit die tijd niet missen.
De voornaamste verdienste van dr. van Eeghems werk ligt elders. Zijn inleiding bevat nl. waardevolle bijdragen tot de geschiedenis van het 16de-eeuwse Rederijkersleven te Brussel, soms aansluitend bij zijn Rhetores Bruxellenses in ‘Revue Belge de Philologie et d'Histoire’, XIV, XV. Speciaal over de opkomende heresie vinden we veel merkwaardigs, dat meestal direct op de bronnen teruggrijpt. Vaak wordt verwezen naar de Verhoren, die aan het eind worden afgedrukt (blz. 73-97). De publicatie hiervan verhoogt de waarde dezer uitgave.
Tot slot een enkele opmerking bij de ‘Inleiding’: Dr. van Eeghem gist dat het begin van het Brusselse spel uit 1539 de slotstrophe zijn zou van het door F.C. Wieder, Schrift. Liedekens, blz. 24 besproken lied. Dit is onjuist, zoals me bleek na lezing van de gehele tekst in de ‘Gheestelicke Liedekens’ (No. LVIII van Wieders Bibliographie). - In noot 39 blijkt niet dat de geciteerde studie van J. Loosjes een artikel is uit ‘Stemmen voor Waarheid en Vrede’. - Vermoedelijk viel na regel 222 Berv. Br. geen regel weg, er volgen immers drie gelijke rijmen. - Weinig overtuigde mij het betoog dat Jan van den Berghe de auteur van het 2de Tafelspel zou zijn; speciaal de uitwendige gegevens (blz. XXXI) zeggen niet veel. - De revisie is nogal onnauwkeurig geweest; sommige fouten verbetert de lezer gemakkelijk