De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
Kroniek en kritiek.Het geschipper met de naamvals-n.Het gevaar van een officiële ‘regeling’ van de geslachten, tot redding van de naamvals-n is nog niet voorbij! Daarom willen wij nog eens nadrukkelijk herhalen welk standpunt de leiders van de spellingbeweging daartegenover ingenomen hebben, en nog steeds innemen. Voor de vereenvoudiging van de spelling in engere zin is geen compromis in beginsel onaannemelijk: hier geldt de taktische vraag: wat is invoerbaar? Anders staat het met de naamvals-n. Op dit punt is elk compromis in beginsel verwerpelijk. Er zijn slechts twee mogelijkheden: òf de traditie ongewijzigd handhaven, òf het spraakgebruik volgen - dat noch in het beschaafd noch in de dialekten een naamvals-n kent - en dus de negende regel van de Kollewijnspelling aanvaarden. Elke tussenweg zal onhoudbaar blijken. Het geschipper is begonnen in de Staatscommissie van 1916, die tot taak gekregen had, bemiddelend op te treden. De handhaving van de oude geslachtsregeling werd toen reeds onmogelijk geacht: ‘Bezwaren tegen de regeling van De Vries en Te Winkel zijn door zóó velen uitgesproken, en de voorschriften van dat stelsel worden in vele bijzonderheden zóó vaak veronachtzaamd, dat zonder twijfel slechts eene minderheid deze regeling geheel onveranderd zou wenschen te laten.’Ga naar voetnoot1 Daartegenover verwierp de meerderheid van de commissie ook de opvatting van de vereenvoudigers. Er moest een middenweg gevonden worden, die ‘althans voorloopig bruikbaar’, ‘althans voor de naaste toekomst geschikt’ zou zijn:Ga naar voetnoot2 de namen van mannelijke personen en dieren zouden ‘mannelijk’ mogen blijven. Op welke grond? Die regel is ‘zonder bezwaren toe te passen’, omdat ‘die groep van woorden voor ieder duidelijk herkenbaar is.’Ga naar voetnoot3 Weten- | |
[pagina 233]
| |
schappelijk-taalkundig klinkt dat niet. Zou dit ‘gemak’ het voorstel paedagogisch aannemelijk maken? Wie bedenkt dat de toepassing handhaving van een verouderde, latiniserende spraakkunst vereist, zal begrijpen dat nòch moderne taalkundigen, nòch onderwijsmannen ingenomen waren met dit compromis! Voor een minderheid in de Staatscommissie ging dit voorstel te ver: Prof. A. Kluyver en Prof. J.W. Muller verlangden een beperkte lijst van nog meer mannelijke woorden, en de toenmalige Minister van Onderwijs koos hun partij. Het is bekend hoe hun poging om deze denkbeelden in een Woordenlijst te belichamen op een mislukking uitliep, die voor de toekomst uiterst leerzaam geweest isGa naar voetnoot1), al heeft Minister Slotemaker van deze les weinig geleerd. Intussen is het compromis, dat in 1918 geen sukses gehad heeft, in 1930 op advies van Van Ginneken weer voor den dag gehaald en door Minister Terpstra voor het onderwijs gesanctioneerd. De raadgevers van Minister Marchant echter hebben het met grote beslistheid afgewezen, behalve Van Ginneken, al heeft deze het gezamenlijke advies mede ondertekend. Daarin was de uitzondering voor mannelijke persoonsen diernamen niet opgenomen. Om mogelijke tegenstand te verzwakken heeft Minister Marchant op het laatste ogenblik, als concessie aan het behoud, de regel-Terpstra-Van Ginneken in zijn voorschrift opgenomen. De averechtse uitwerking van deze concessie is bekend genoeg: de tegenstanders verscherpten hun verzet; Van Ginneken verkondigde op sensationele wijze zijn ‘bekering’ tot een absoluut behoud van de traditionele schrijfwijze; de vereenvoudigers, die zich bij het spellingcompromis neerlegden, ter wille van de vrede, verklaarden dat zij niet bereid waren, uitzonderingen voor de naamvals-n in toepassing te brengen, al zouden ze bij hun onderwijs de officiële voorschriften op moeten volgen. Het is ons bekend dat er docenten zijn die, in hun vreugde over de naderende spellingeenheid, hun partikuliere schrijfwijze, in publikaties en in brieven, aangepast hebben aan de voorgeschreven schoolpraktijk. Die gedragslijn lijkt ons onjuist. Ons pleidooi voor afschaffing ook van de seksuele-n, komt niet voort uit onhandelbaarheid of koppigheid, maar berust op een welgegronde wetenschappelijke en paedagogische overtuiging. | |
[pagina 234]
| |
Daarvan dienen wij metterdaad blijk te geven. Er mag zich geen publieke mening vestigen dat de weglating van de naamvals-n bij namen van mannelijke personen en dieren ‘eigenlijk’ een ‘taalfout’ is! Dan zullen deze schoolse n's dezelfde weg opgaan als de e van het vrouwelijke ene, en bij een jonger geslacht geleidelijk verdwijnen. Dan bevorderen wij dat over niet te lange tijd deze uitzondering geschrapt zal worden, of - als overgang - de toepassing van de seksuele n facultatief gesteld zal worden, gelijk dat met de uitgangen van het lidwoord een en de bezittelijke voornaamwoorden lang het geval geweest is. Wij hebben er meermalen op gewezen dat niemand in het naast elkaar gebruiken van een en ene, van mijn en mijne, mijnen ‘anarchie’ of ‘verbreking van taaleenheid’ gezien heeft. Zou dan de naast den bij mannelijke persoons- en diernamen onduldbaar zijn? Ten slotte nog een opmerking. Van konservatieve zijde wordt vaak geschermd met dreigend taalbederf, wanneer de naamvals-n geheel zou verdwijnen. Sedert een kwart-eeuw is metterdaad bewezen dat een voortreffelijke, verzorgde Nederlandse stijl mogelijk is zonder de traditionele buiging. Omgekeerd echter kan men maar al te vaak een niet denkbeeldig taalbederf constateren bij lezers die zich aan een afschuwelijke spellinguitspraak schuldig maken, herinnerend aan het ‘voorzangers-Nederduitsch’ dat door Van Lennep indertijd belachelijk gemaakt werd. Menig radiospreker die van papier afleest, spaart ons geen enkele n, en laat zoveel mogelijk de ə als è horen. Zulk slecht Nederlands zou alleen afdoende te verbeteren zijn, als men beter begreep dat lezen moet zijn: achter de letters de bedoelde levende taal reconstrueren, met de juiste klank, ritme en intonatie. Maar het verdwijnen van alle overbodige naamvals-n's zou in elk geval zulke ‘sprekers’ een stoot in de goede richting kunnen geven. C.d.V. |
|