De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Nieuwe rederijkers-studiën.Dr. E. Ellerbroek-Fortuin, Amsterdamse Rederijkersspelen in de Zestiende Eeuw, J.B. Wolters, Gron.-Bat.,1937; f 4,90.
| |
[pagina 226]
| |
Amsterdamse Kamers. Naast In Liefde Bloeyende bestond in de eerste helft der eeuw In Liefde Vierich; later kwam er de Brabantse kamer 't Wit Lavendel bij. In de Spelen van Bermherticheydt nu, vinden we de zinspreuken van de twee eerstgenoemde kamers en nog enkele andere, onbekende; schrijfster concludeert daaruit, dat ‘In Liefde Vierich’, buiten deze teksten in 1559 't laatst genoemd, in 1591 nog bestaan moet hebben.Ga naar voetnoot1) Mij lijkt deze gevolgtrekking voorbarig. Vrijwel alles wat schrijfster besproken heeft, wijst immers op een levendige ruilhandel en omwerking van spelen, zoals we ook al van elders wisten dat er bestond; ook heft de hypothese van mevrouw E. lang niet alle moeilijkheden op, er blijven andere zinspreuken onverklaard. Men zou deze spelen, opgevoerd en gedrukt in 1591, nog wel eens speciaal mogen onderzoeken, om na te gaan of ze, eventueel ten dele, geen omwerkingen zijn van vroegere. Het lijkt me niet onmogelijk, dat hier o.a. uit het oude repertoire van I.L.V. is geput. Met het titelblad zou dit niet in strijd zijn; zou het ook niet de vreemde vermelding van het buskruit als iets nieuws verklaren, 140 jaar na dato? (3e spel, blz. 159). De toehoorder heeft 100 jaar gevangen gezeten en krijgt nu te horen wat er in die tijd in de wereld is gebeurd. Hiermee zou men dit spel ± 1550 dateren. Misschien kunnen de namen der astrologen Sanoga en focreest (6e spel, blz. 78) ook nog helpen, als men die thuis kan brengen. Dit is slechts een suggestie, maar de tekst deed me ook menigmaal eer aan 't midden dan aan 't eind der eeuw denken. Andere spelen stellen ons voor soortgelijke puzzles: Naboth, Siecke Stadt, de Tafelspelen; door spreuken of door inhoud staan deze tot elkaar in een nog niet duidelijk verband. Een ander tafelspel schijnt tot de Goudse Kamer Uyt Jonste Begrepen in betrekking te staan (blz. 160; schr. wijst hier niet op). Uiteraard geeft een boek, dat zich met geschiedkundige, literair- | |
[pagina 227]
| |
historische, sociale, godsdienstigeGa naar voetnoot1) e.a. problemen bezig houdt, menigmaal aanleiding tot een vraag of opmerking. Is de tegenstelling tussen rederijkers en volksdichters (blz. 17) niet veel te scherp? Sprak men werkelijk in de 15e eeuw algemeen van moraliteit?? (blz. 19). Rechtvaardigt de tekst de scheldnaam ‘Waelken’ van Goet Onderwijs? (blz. 42 en 107). Wijzen aanhalingen uit apocriefen op Hervormde gezindheid?? (blz. 146, 152). De term spel van sinne is ouder dan mevrouw E. meent: bijv. ao 1503 (zie Mnl. Wdb. i.v. camerspel); zinspelend ebattement noteerde ik uit 1501 (Audenaerde). De opmerking over Krul (blz. 25) is onjuist, want de druk van 1659 is posthuum; de z.g. natuurbeschrijving (blz. 111) geeft een herinnering aan Leviticus 6 : 36. De tekst van de tafelspelen werd niet consequent afgedrukt: soms veranderde de schrijfster woorden om 't rijm, dan weer liet ze dit na. Ook vergist ze zich in haar opmerking bij I 198: het is een normaal verschijnsel bij de rederijkers, dat een personage zijn eerste claus begint met gekruist rijm. Men kan dit vergelijken met het gebruik van rondeel of couplet elders. Na I 266 schijnt een regel te ontbreken. Beide spelen waren de moeite van het afdrukken waard. Hoewel men de taal niet lastig kan noemen, zitten er toch een paar vreemde plaatsen in. Ik wijs bijv. op het eigenaardig gebruik van dat en die in II 95, 156, 386; indien een verschijnsel zo vaak voorkomt, verdient verbetering door aanvulling (in 95) of weglating (in 386) geen aanbeveling. In de spaarzame tekstverklaring komen een paar vreemde vergissingen voor: I 421 mijn versint = versta mij wel (vgl. 321); II 156 door haer langhe ghebeen hoort bij 155 (vgl. Matth. 23 : 14 e.o.p.), de interpunctie is dus onjuist; II 464 der gherechten Godts had niet veranderd moeten worden in des - -: gherecht = oordeel, voorschrift; II 178 autentijc = echt, waar niet aan te tornen valt.
Samenvattend mogen we het proefschrift van mevrouw Ellerbroek een welkome aanwinst noemen; meer dan dat, een bron van lering is het boek van Dr. van Dis. De schrijver stelde zich tot taak van een aantal als min of meer hervormd bekend staande spelen na te gaan waarom en in hoeverre ze reformatorisch mogen heten. In een knap, pole- | |
[pagina 228]
| |
misch eerste hoofdstuk richt hij zich tegen het begrip Erasmiaans, dat door Pijper e.a. als karakteristiek van de specifiek-Nederlandse vroege hervorming gebruikt werd, door L. Willems en Van Mierlo echter in Katholieke zin in de literatuur werd toegepast. Hij betoogt dat men met een zo vaag begrip niet werken kanGa naar voetnoot1), en stelt vervolgens een viertal criteria op, die meer houvast bieden. Een groot deel van de waarde van het boek staat en valt met de bruikbaarheid van deze criteria: twijfel aan de Kerk en haar genademiddelen, zwijgen over de Kerk en Haar middelaarsfunctie, geloofsinhoud, nadruk op veranderde tijdsomstandigheden. Op zichzelf lijken ze niet alle even belangrijk en overtuigend; geloofsinhoud is daarbij nog maar een vage aanduiding, van wat vaak achter de woorden en tussen de regels gezocht moet worden. De wijze waarop de schrijver ze toelicht en er mee werkt, maakt echter duidelijk dat we hier in methode werkelijk een stap vooruit gaan. Schrijver bespreekt achtereenvolgens de daarvoor in aanmerking komende spelen en houdt zich uitvoerig bezig met de Gentse bundel van 1539; met citaten toont hij aan, hoe sterk de ketterse ideeën in deze spelen doorgedrongen zijn. Onbeantwoord blijft de vraag, waarom de overheid dit landjuweel, met zijn in onze ogen zo gevaarlijk onderwerp toeliet. Dr. van Dis gist, dat men de spelen aanvankelijk liet passeren, omdat de toon zoveel waardiger was dan die van vroeger, bestraft werk. In die richting zal de oplossing wel liggen. Men moet aannemen, dat de stukken gevisiteerd zijn, volgens voorschrift zelfs twee maal, al waren de visiteurs naar de woorden van een later decreet w.s. ‘negligent’. Verder zal het niet toevallig zijn, dat alle spelen zich voornamelijk bepalen tot abstract-theologische beschouwingen, en regelrechte aanvallen op sociale en kerkelijke toestanden nalaten. Vermoedelijk is er in die richting wel aandrang uitgeoefend, om conflicten als van Poelgier te Gent in 1536, van de Amsterdamse rederijkers in 1533, e.a. te voorkomen. Of er ook sprake was van een zekere tolerantie, in verband met de pogingen elders in het Duitse Rijk, om R.K. en Hervormd | |
[pagina 229]
| |
te verzoenen, de godsdienstgesprekken waarvan Karel V zoveel verwachtte? Een oplossing van deze en andere vragen is uiterst belangrijk voor een juist begrip van het tijdvak. Dr. van Dis heeft door zijn degelijke en prikkelende beschouwing de kwestie meer urgent gemaakt. Ook die van een volledige, moderne uitgave der Gentse spelen. Aangezien de schrijver en ondergetekende deze op 't ogenblik voorbereiden, zal ik hier geen opmerkingen maken over de in dit boek opgenomen en verklaarde teksten van Brugghe en Edijnghe. Het tweede deel van het omvangrijke proefschrift wordt ingenomen door een keurige uitgave van het te weinig bekende Tafelspel van een Prochiaen, een Coster en een Wever, in twee drukjes van 1565 en 1578 bewaard, maar omstreeks 1540 geschreven. Het is ondanks zijn lengte (2598 regels) een der levendigste rederijkersspelen die we bezitten. In een fel, deskundig dispuut bestrijdt de wever den pastoor, die zijn aanval op de hervorming in 15 punten geformuleerd had,Ga naar voetnoot1 en met succes, want de koster wordt door hem bekeerd. Het stuk stelt hoge eisen aan den commentator en Dr. van Dis heeft daar op prachtige wijze aan voldaan; bewondering wekt vooral de vindingrijkheid, waarmee hij bijbelse en latere personen wist thuis te brengen. Dat desondanks zovele vraagtekens bleven staan, is werkelijk geen wonder. Het belang van dit spel wettigt een uitvoerige reeks kanttekeningen bij de lectuur, die hopelijk tot nadere verklaring kunnen dienen. Vreemd is de naam tafelspel; dat dit hier, zoals de schrijver meent, gewoon spel betekent, neem ik niet aan. Ook andere termen kregen een nieuwe betekenis, maar dan bleef er verband met de oude zichtbaar. Legt 't hier niet de nadruk op 't dialogisch karakter? De druk van 1565 is allesbehalve foutloos, zoals uit weggevallen regels (bij 1106, 1272, 1787, 2157) en kennelijke aberraties blijkt; 1578 (alle varianten zijn zorgvuldig afgedrukt) verbeterde wel enkele opvallende vergissingen, maar liet vele staan. Hieruit volgt, dat de uitgever wat ruimer had mogen zijn met emendaties. Bijv. 86 wenckene, 1. werckene; 144 paep, 1. pape; 175 wt, 1. tot; 204 voeg in se na mensche; 445 moordadich, 1. voorradich = met | |
[pagina 230]
| |
voorraet, met overleg; 482 daer, 1. daerdoor; 493 1. het woordeken; 597 den, 1. die; 772 schame, 1. schanne; 1004 verwerret 1., verweert; als attribuut bij gramschap kan dit verhard betekenen (V9, 310, 327); 1179 schrap 't tweede voor u; 1428 dies, 1. dees; 1661 figueren, 1. figureren; gelijcken werd ten onrechte uit de variant overgenomen; figureren bij = voorstellen door; 1806 allegorie, 1. allegacie, van allegeren = aanhalen, toelichten; 2033 Thedeeus, 1. Thebreeus; 2206 avontuers, 1. amorues; 2300 wercken, 1. werelt; 2362 dat, 1. dats; 2535 voeg in zijn na bermhertich. Een fout lijkt mij ook aanwezig in 1229 ic staet present (identiek rijm). De variant heeft ick bekendt, maar m.i. luidde het oorspronkelijk ic stact bekent = ik maak er geen geheim van. Deze uitdrukking komt ook in 2241 voor; vgl. verder W2, 1567; 15, 100. Het zou ondankbaar zijn als men de uitvoerigheid van het glossarium niet waardeerde; toch lijken me de volgende aanvullingen voor de tekstverklaring nog gewenst: aelmechtich = amechtich, 873; als = n.l., 45; bycomen = geschieden, 2210; bot = stil, 1953; gedult = lijdzaamheid, 2001; yerst = zo vlug mogelijk, 2257; nochtans = bovendien, ook, 2262; W9, 2032 noemt deze betekenis in de 16e eeuw ‘reeds nagenoeg verouderd’; enen iet overtuygen = iets met bewijzen tegen iem. aanvoeren, 2075; enen sliten = zich van item. ontdoen, 2257; verleyden = leed doen, 1998; vroom = flink, 191. Opmerkelijk is een tweetal uitdrukkingen: tgheeft u bezich, 110; al gevet u bot, 1953 te verklaren als: gij zijt bezig, druk; al zijt gij stil, al antwoordt ge niet (W 3, 691). Men vergelijke: het gevet mi onwerdich, nieuwe, V2, 1800. Al gevet u vrij, 2209 = al bevreemdt 't u, wordt duidelijk door de verandering van avontuers in amorues, 2206, bovengenoemd. De andere opmerkingen geef ik in de volgorde van de tekst: 1 Want vergt een verklaring; 7 van staten = van aard; vgl. Cleymoedighe van state, persoon in Ipre (regel 217); 31 De Duyvel en Lucifer, in zijnen stoel verstoort = Satan en Lucifer; de laatste werd veelal aan zijn zetel geketend voorgesteld, n.a.v. Christus' overwinning van de hel, vgl. Haslinghuis 44, 133; 42 met bescheydenheyt - met vorstand, mot oordeel des onderschoids (V 1, 987); 95 bequeteren = vertellen, in de zin van voorspellen; regel 96 is het direct object; vgl. queteren = zeggen in 878; 130 hoe sijt ordineerden, slaat dit niet op maatregelen tegen prijsstijging? zij = de overheid; 137 Tvolck werpt hem al te rechte; te rechte staen = zich aan rechtspraak onderwerpen (V6, 1097); hiernaast | |
[pagina 231]
| |
hem int recht werpen, hem ter waerheit werpen (V9, 2297). Zo zal de uitdrukking van de tekst een nevenvorm zijn van te rechte staen = zich verweren (V6, 1098); 143 knape = ondergeschikte, bediende, vgl. meestere in 88, 131; begorden = belasten, hier met werkzaamheden; vertaal: zou ik u niet als bediende laten werken; 158 Turnom, 1. Murner (Murnar)? Deze past meer bij Eckius; 432 Is doove wel letterlijk bedoeld, bij vijzelen, fluisteren? Eerder denkt men aan dwaas, dom, met de bijgedachte ‘die toch niets kan’ (V2, 288; vgl. regel 287); 546 vetere is een typische rijmvorm van vete = haat; zo veteren: beteren, Hass. Historiaelspelen 133; tegere = tegen, Loterijspel :267; dingeren = dingen, Grote Hel :956; 1103-06. Dit hele gedeelte slaat op Rom 13, 1105 op vers 3 (Ouden 1. Oversten) en 1106 op vers 7; hierna ontbreekt een regel, die w.s. de verwijzing naar Matth. 22 van 1107 inleidde; 1182: bij wéreldse overheden past macht en gezag; lees na 1181 puntkomma; 1205 niet gedoot noch gebenedijt. Dit lijkt me niet juist, 1. doch? 1437/8 Numeri 15 : 32-36; 1473 cans = wispelturigheid? 1806-10. Hier wordt niet gedacht aan 1 Cor. 13 : 2, maar de Wever doelt op 1 Cor. 8 : 1, eerste deel; de pastoor antwoordt met het tweede deel van dezelfde tekst: De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht (= vordert); ‘dat volgt er op’; 2212 De zinnelijkheid van de ezel, vgl. Ezechiel 23 : 20, Tobit 6 : 17; 2241. Zoals Paulus in Corinthen zelf zegt; 2265 houden = huwden; 2269 gunstich = goedgunstig, ironisch gebruikt: gij gunt een ander ook wat. Tenslotte 2312 vlgg. Met Ecclesiastici Schriften bedoelt de tekst blijkbaar Ecclesiasticus, de Spreuken van Jezus Sirach; zie uit dit boek 7 : 8Ga naar voetnoot1. Hieruit volgt dat voor gestraft in 2314 ongestraft moet staan en dat Prediker in 2315 = Jezus Sirach. Misschien werd hier Ecclesiasticus met Ecclesiastes, het boek Prediker, verward.
Wie de dissertatie van Dr. van Dis gelezen heeft, zal zich niet verbazen over een gunstig oordeel ondanks zóveel mogelijke aanvullingen; er zijn er nog heel wat meer nodig, wil het Tafelspel ons geheel duidelijk worden. Maar dit neemt niet weg, dat deze dissertatie én door de behandeling der godsdienstige vragen én door de uitgave van het Tafelspel, een der beste bijdragen tot onze kennis van de 16e eeuw is, die we bezitten. Utrecht. B.H. Erné. |
|