De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |||||||||
Over onze vertrouwelijkheidspronomina en de daarbij behorende werkwoordsvormen.Wij beschikken over drie (of als men wil vier) pronomina voor vertrouwelijk gebruik: jij, de verzwakte vorm je en de met een j-pronomen samengestelde vormen jullie (en jeluiGa naar voetnoot1)). Historisch beschouwd is jij, evenals gij - beide pronomina gaan terug op één grondvorm - een meervoudspronomen, dat du als enkelvoud naast zich had. Maar jij komt ook in gebruik voor één persoon, betreedt dus het terrein van du en wordt hoe langer hoe ernstiger concurrent. Het is bekend dat du op een groot deel van het Nederlands taalgebied de strijd heeft verloren en jij zou voor de taak gestaan hebben om alleen beide functies, enkel- en meervoudsfunctie te vervullen - een dubbele taak die ghi in de Mnl. literatuur en ons gij in literatuur- en redenaarstaal nog vervult - als niet de behoefte aan een duidelijke onderscheiding der beide getallen naast jij een nieuwe uitsluitend voor het meervoud bestemde vorm had doen ontstaan, nl. jij met een meervoudsindicator, een appositioneel meervoudig woord, luiden (lieden), spoedig afgekort tot lui. Dit jij-lui, in gebruik gekomen nog voordat du geheel was verdwenen, drong langzaam maar zeker jij uit zijn meervoudsfunctie en jij blijft gereserveerd voor het enkelvoud. Anders gezegd: een Doppelnumerus du-jij, dat over dreigt te gaan in een Einheitsnumerus (jij-jij), wordt weer hersteld door de opkomst van een nieuw (meervouds-)-pronomen, zodat jij(e) - jijlui (jelui, jullie, m.) in plaats is getreden van du(e) - jij (m.). Zo moet, in grote trekken, het verloop in Holland zijn geweest. Men weet dat de j-pronomina in Holland eerst kort na 1600 in onze literatuur aan den dag komen. Dan bezit jijj nog verzwakte meervoudsfunctie, die het stellig tot het eind van de 18de | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
eeuw heeft gehouden (naast zijn enkelvoudsfunctie). Bij Bredero, Coster en anderen vinden we jij herhaaldelijk als meervoudspronomen, maar - alleen gevolgd door een appositie in het meervoud (meermalen een invectief) of in een verband waarin de meervoudsidée door andere middelen reeds tot uiting is gekomen; dus jij boeren, jij boeven, moordenaers enz.Ga naar voetnoot1) Nog in de Sara Burgerhart vindt men vbb.: jij fijnen (uitg. W.B., Dl. I, blz. 50); eveneens in de Willem Leevend. Tenslotte nog een vb. van Betje Wolff in De Grijzaard I, 316-7, hier zonder onmiddellijk volgend meervoudig substantief, 't verband bepaalt hier 't meervoud: Jelui ben Kinderen des torens en der verdoemenisse! Je komt in de Kerk as of je lui op een Brulloft ginge (Westfriese verbaalvorm, evenals het voorafgaande ben).... 's avonds komt jij bij ien, en dan hoor ik enz. Latere vbb. uit Hollandse taal ken ik nietGa naar voetnoot2) en in de algemene taal is het meervoudige jij stellig verdwenen. Eveneens is, meen ik, in beschaafd taalgebruik de vorm jij-lui verdwenen, nog door het Ndl. Wdb. onder de gebruikelijke meervoudspronomina genoemd (met vbb. uit Van Lennep en Beets' Camera Obscura). Wel leeft (of leefde voor kort?) jij-lui dialectisch nog in Holland (zie bijv. Winkler's Dialecticon II, 49, tongval van de stad Hoorn).Ga naar voetnoot3) Dit jijlui, met de zwaktonige bijvorm jelui, moet van af de 17de eeuw het normale meervoudspronomen zijn geweest op Hollands, stellig op Amsterdams (Noordhollands) gebied. Het materiaal dat het Ndl. Wdb. geeft, behoeft wel enige aanvulling: de eerste vbb. van jelui worden uit Van Effen, van jijlui uit Wolff en Deken gegeven. Ik acht het wenselijk, vooral ook in | |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
vorband met Kloeke's hypothese omtrent het ontstaan van Hollands jullic, de vbb. uit te breiden en begin met een vb. uit de Warenar: Jy luy en houtje woort niet (vs. 355). Bij Van Moerkerken vindt men tal van vbb.: gae jy luy (blz. 246)Ga naar voetnoot1); bin jy luy (265); jy luy leeft (397); zie verder blz. 418, 468, 542, 545, 573, 581; Van Vloten III, 213; Huygens' Trijntje Cornelis 1373: vent jy luy dit goetje; Asselijn, blz. 314: Schei jy luy der uit, enz. - In de 18de eeuw: Van EffenGa naar voetnoot2): jy luy oordeelt; Sara Burgerhart I, 51: de papen zijn nog beter dan jijlui. In de proeve van ‘Amsterdamsch der deftige burgers van 1825’, geschreven door Alberdingk Thijm (in 1877!) en opgenomen in Van de Schelde tot de Weichsel I, 265 vindt men jijloi (en jeloi). Dan noteer ik ten slotte uit Brill's Hollandsche Spraakleer (1846): ‘Dit gijlieden nu wordt in het dagelijksch leven tot jijlui, en, met omzetting der vokaalklanken, juilij, juili’.Ga naar voetnoot3) Van het sedert de 17de eeuw in onze Hollandse kluchten herhaaldelijk voorkomende jelui behoef ik geen vbb. te geven. Wel mag hier nogeens uitdrukkelijk worden opgemerkt dat jullie in oudere literatuur nooit en nergens wordt aangetroffen; de eerste vbb. komen pas in de tweede helft der 19de eeuw (ik ken ze uit Klikspaan). Kloeke heeft zich in zijn Deftige en Gemeenzame taal tot taak | |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
gesteld een verklaring te zoeken voor deze geheimzinnige vorm; hij meent dat jullie via jollie (waarvan vbb. uit oudere taal ontbreken) teruggaat op een objectief- of (en) possessiefvorm joului die dan als nominatief in gebruik zou zijn gekomen.Ga naar voetnoot1) Heeroma neemt, met enige wijziging, deze theorie over (Ts. 57, blz. 80). Ik kan ze evenmin aanvaarden als Van Haeringen die in het Supplement op het Etym. Wdb. van Franck van Wijk m.i. gegronde bezwaren oppert. Zonder hier dieper op de kwestie in te gaan zou ik toch dit willen zeggen: het heeft mij aanstonds bevreemd dat Kloeke volkomen buiten bespreking laat het feit, dat tot in de 19de eeuw onze Hollandse kluchtspelschrijvers en andere auteurs het (lagere) volk uitsluitend jijlui en jelui laten gebruiken. Wat voor motief zouden zij kunnen hebben gehad om een vorm jollie, die Kloeke althans voor Zuid-Holland in de 17de eeuw aanneemt,Ga naar voetnoot2) stelselmatig te vermijden? Wij kennen nu een bonte rij van jijlui-varianten (het Wdb. geeft (jijlie) jelie; jijlui, jelui; juilie, jullie; daarbij komt Heeroma's juilui; Kloeke vermeldt nog julle, jollie, jeloi, jolle, jullui, jelui (Urk) en verder verschillende Zuidhollandse en Utrechtse variaties). Natuurlijk is in deze veelheid gemakkelijk enige orde te brengen, maar zou het zo vreemd zijn dat dit veel en in verschillende posities en verhoudingen gebruikte voornaamwoord ook ontwikkelingsmogelijkheden vertoont, die niet tot de ‘regelmatige’ behoren en aan ‘klankwettige’ verklaring ontsnappen? In ieder geval vertoont jullie een opvallende klemtoon tegenover jelui (vergelijk de klemverspringing in U.E. > U?) en een (daarmee verband houdende?) vreemde ie in de tweede sylbe. Wat daarvan zij, jullie is hedendaags dè vertrouwelijke meervoudsvorm in het algemeen beschaafd Nederlands, stellig veel gewoner en gebruikelijker dan jelui en niet (meer) alleen behorend tot de ‘zeer gemeenzame | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
omgangstaal’, zoals de bewerker van het artikel jij in het Ndl. Wdb. (Dr. A. Beets) opmerkt.Ga naar voetnoot1) Nog een enkele opmerking over je, de verzwakte (enclitische) vorm van jij. Je heeft, in tegenstelling met jij zijn meervoudsfunctie nog niet geheel verloren, al is die door de concurrentie van jullie verzwakt. Je gebruiken we nog als meervoudspronomen op dezelfde wijze als jij een paar eeuwen geleden, nl. indien òf uit de situatie, òf uit begeleidende woorden het meervoudsbegrip duidelijk aan den dag komt. Een onderwijzer voor zijn klas staande, kan zeggen: Voor de volgende keer moet je leren.... (possessief: je boeken weg!), al of niet met een meervoudsindicator (jongens, kinderen). In bepaalde gevallen heeft je zelfs de voorkeur, nl. dan wanneer men door het gebruiken van je een opeenhoping van jullie's kan vermijden, dus bijv. bij reflexieve verba: Jullie moet je schamen; heb jullie je gewassen. Vergelijk ook een geval als: heb jullie je boeken bij je. Tot besluit van deze bespreking der drie vertrouwelijkheidspronomina geef ik nu een klein overzicht dat duidelijk aantoont, hoe ‘de taal’ met eenvoudige middelen een stelsel opbouwt dat in alle behoeften - hier enkel- en meervoudsaanduiding, positie mèt en zònder klemGa naar voetnoot2) - voorziet. Het in oorsprong meervoudige jij en de daarbij behorende vormen je en jullie hebben de functies aldus verdeeld:
| |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
Het tweelettergrepige jullie is voor enclitisch gebruik wel een onhandig woord, een hele mondvol; daarom is het goed dat, waar gewenst, een meervoudig je als vervangen kan optreden. Overigens wordt de meervoudsidée in je nog slechts zwak gevoeld, zoals reeds is opgemerkt. Dit blijkt ook uit het feit dat jullie wèl (in aansluiting bij wij en zij) een werkwoordsvorm op en achter zich kan krijgen (jullie lopen), maar je in algemeen beschaafd taalgebruik niet.Ga naar voetnoot1) En hiermee kom ik tot de werkwoordsvormen die bij de 2de persoons-pronomina in gebruik zijn. Het is niet mijn bedoeling volledig te zijn; ik stel mij in de eerste plaats voor te wijzen op de sterke analogiewerking die zich hier doet gelden en met voorbeelden uit oudere literatuur aan te tonen, in hoeverre deze analogieën al oud of nog betrekkelijk jong zijn. Doordat de algemene Nederlandse taal in het centrum staat, bepaal ik mij bij dat teruggrijpen naar het verleden tot het Hollands. Analogische gelijkmakingen die zich reeds in de Middelnederlandse periode hebben voltrokken, vallen buiten mijn beschouwing. In ons vervoegingssyteem heerst een (begrijpelijk) streven naar vereenvoudiging: persoon en getal worden uitgedrukt door begeleidende voornaamwoorden, onderling verschillende verbale uitgangen zijn in zekere zin overbodige luxe. Het Afrikaans heeft de deflexie zo ver doorgevoerd dat nagenoeg bij alle verba persoons- en getalvormen zijn verdwenen; het Engels is bijna even ver gegaan. In onze algemene taal heeft de verleden tijd van de zwakke werkwoorden bijna de eenvormigheid bereikt, de n van het meervoud wordt in vele gevallen (en door tal van beschaafde Hollanders) niet gerealiseerd, dus: ik, jij, hij werkte; wij, jullie zij werkte(n). In verschillende dialecten (het Amsterdams bijv.) is de vervoeging van het veel gebruikte werk woord hebben wel heel eenvoudig geworden: ik, jij, hij heb - wij, jullie, zij hebbe(n).Ga naar voetnoot2) De praet. praesentia vertonen twee vormen met verschil in vocaal (dat dialectisch niet gehandhaafd blijft) en uitgang: ik (jij, hij) mag - wij (jullie) zij mogen.Ga naar voetnoot3) | |||||||||
[pagina 211]
| |||||||||
Een herhaaldelijk voorkomende analogie is deze, dat de 2de persoon zich aansluit bij de 1ste en 3de, wanneer die gelijk zijn; dus niet in het praesens enkelv., rechte en omgekeerde woordschikking. In de laatstgenoemde gevallen is de volgorde: a-b-b (ik loop, jij loopt, hij loopt) en a-a-b loop ik, loop jij, loopt hij). De vormen met t handhaven zich tegenover die zonder t en omgekeerd. Maar in het meervoud krijgen wij de volgorde a-b-a (wij lopen, jullie loopt, zij lopen). Hier is een analogische bijvorm ontstaan, waardoor de ongelijkheid wordt opgeheven: wij, jullie, zij lopen. Mogelijk is de analogie uitgegaan van de geïnverteerde vorm loop jullie, die de t miste en zich dus gemakkelijk bij lope(n) wij, zij kon aansluiten. De -en-vormen bij jullie moeten wel betrekkelijk jong zijn; althans ik ken geen vbb. uit 17de-eeuwse taal, mijn vroegste vbb. komen uit Klikspaan. - Er is (nog) enig verschil in waarde tussen jullie loopt en jullie lopen; de laatste vorm is van iets geringere ‘standing’, is misschien speciaal in Holland (en in de mond van Hollands sprekenden uit onze Oostelijke provinciën?) in gebruik. (vgl. nog Kloeke's rede, blz. 19). Deze aansluiting van de 2de-persoonsvorm bij de omgevende vormen is ook in de verleden tijd te constateren. Een gemakkelijke en vroege overwinning behaalde het type jij werkte, je leerde, de 2de persoon enkelv. van de zwakke verba. Immers hier was bij inversie al gelijkheid: werkte je zonder t is van ouds de normale vorm en in de rechte woordschikking stond de t van jij werktet, leerdet wel in een zwakke positie: aan 't eind van een zwaktonige lettergreep die reeds met een dentaal begon. Voorbeelden met een t aan het slot zijn in onze 17de-eeuwse kluchtentaal rariteiten (Van Moerkerken, blz. 165 geeft misschien een vb.: je hoefdet in een wat vreemde zinsconstructie).Ga naar voetnoot1) In het meervoud van de verleden tijd krijgen we, op dezelfde wijze als boven besproken is, | |||||||||
[pagina 212]
| |||||||||
naast jullie hoorde jullie hoorden, de laatste eerst weer in de 19de eeuw aan den dag treden. Bij de sterke verba is het wenselijk twee groepen te onderscheiden, nl. die werkwoorden waar geen vocaalverschil meer is in de algemene taal tussen enkel- en meervoud en die, waar enkel- en meervoud verschillende vocaal hebben, dat zijn dus klasse IV en V (type: nam-namen; las-lazen). Analogisch is dat verschil in klasse IV en V in tal van Hollandse dialecten opgeheven, gewoonlijk ten gunste van de korte vocaal (zie de verschillende dialectgrammatica's). Dit analogieproces komt in onze 17de eeuwse- Hollandse kluchten reeds aan het licht. Nauta vermeldt een tweetal vbb. uit Bredero's werken.Ga naar voetnoot1) Het aantal is te vermeerderen: sy badden komt enkele malen voor bij Bredero (ook Warenar, vs. 781, in rijm); verder sy tradden (Moortje 730, 1190; op de laatste plaats in rijm). Daarbij mag men ook zetten se kanne (Sp. Brab. 1790); wie wassen (= waren; Griane 2649) en sy wasse (Gr. 2648). Uit Van Moerkerken 314-15 noteerde ik tweemaal se quamme, genoeg vbb. om aan te tonen dat deze analogie in gesproken volkstaal reeds meer dan drie eeuwen oud is. Toch komt ze in 18de-eeuwse literatuur nog maar zelden aan den dag.Ga naar voetnoot2) Ik kan nu terugkeren tot de tweede-persoonsvormen van het practeritum der sterke verba en neem eerst de groep met gelijke vocaal in enkel- en meervoud. Jij, je en jullie moeten als 2de persoon meervoud van ouds een verbaalvorm met t hebben in de rechte woordschikking. Jij (jullie) kreegt, kroopt, bondt, riept, gingt, sloegt waren dus de oude vormen; dezelfde vormen vindt men nu nog gewoonlijk achter gij. Maar, terwijl deze zich in literaire of officiële (schrijf)taal wisten te handhaven, mede door de voorschriften der grammatici, ondervonden de gesproken vormen jij, jullie schreeft enz. de invloed van de t-loze vormen | |||||||||
[pagina 213]
| |||||||||
van de 1ste en 3de persoon en van de t-loze geïnverteerde vormen (schreef jij, jullie) en zien we opkomen jij schreef, jullie schreef (èn schreven, naar wij, jij schreven). Van de vorm jullie schreven heb ik alleen betrekkelijke jonge vbb. (zie vroeger), jij (je) schreef - nu de enige vorm - komt reeds in de 17de-eeuwse volkstaal voor. Kern komt op grond van zijn bestudering van de taal der brieven van Huygens' zusters en D. van Dorp tot deze conclusie: ‘Ondanks de gelijkheid van de 2de persoon met de 1ste en 3de sing. in gevallen als ick, je, hy beet, gleet, boot, sloot duurde het nog geruime tijd, voordat de ongelijkheid tussen ick, hy trocki, quam, was enz. en je trocki, quaemt, waert enz. werd opgeheven, zeker in verband met 't verschil in vokaalklank (nu gedeeltelijk verdwenen) bij de sterke verba van de 4de en 5de klasse’.Ga naar voetnoot1) De constatering moge juist zijn voor de taal van deze dames uit het begin van de 17de eeuw, in onze Hollandse kluchten uit diezelfde tijd vindt men reeds enkele vbb., waar de ongelijkheid is opgeheven (ook bij de 4de en 5de klasse, waarover aanstonds). Men zie bijv. in Van Moerkerken, blz. 145: je gingh; 160 je kreegh; 255 je sloegh; 260 jy liep enz.; in de Spaansche Brabander 2033 jy kreech (in rijm). Ook in de 18de eeuw moet men nog naar de vbb. zoeken; bij Van Effen, bij Wolff en Deken vindt men er enkele (Sara Burgerhart 101: je liep). De t-vormen overwegen in de 17de -en 18de-eeuwse literatuur die volkstaal tracht weer te geven (Symen sonder soeticheit 29: je sloeght, Molenaer 355 gy (= jij) kreeght; Van Moerkerken 189 jy sprongt, 248 (292) jy gingt, 542 jy schreeft, 562 je vroegt enz.). Ongetwijfeld zal het proces sneller zijn verlopen dan de literatuur doet vermoeden. In ieder geval zijn de vormen zonder t nu reeds lang de uitsluitend gangbare vormen, ook door de spraakkunst gesanctionneerd. De verba van de 4de en 5de klasse eisen een afzonderlijke bespreking, omdat hier de ongelijkheid tussen de werkwoordsvorm bij 1ste en 3de persoon praet. enerzijds en 2de persoon anderzijds iets groter was. Immers de 2de persoon heeft hier van huis uit de verbaalvorm met de lange vocaal van het meervoud: ik nam - jij naamt - hij nam. Kern noemt een vb. uit Huygens' Trijntje Cornelis waar een eerste stap tot gelijkmaking is gezet: je saght (vs. 890). Ik voeg daar enkele oudere vbb. aan | |||||||||
[pagina 214]
| |||||||||
toe: In Coster's Isabella 871: je quamt (Teeuwis de Boer 262: dat jij quamt); Klucht van de Koe 148: gy (= jij) sacht; verder Van Moerkerken 253: jy gafter oorsaek; 314 je quamt, 488 je sprakt (vgl. ook blz. 212). Maar algehele gelijkmaking komt ook reeds aanstonds in onze kluchten voor: Symen 28 datie sagh (rijmpositie); Van Moerkerken 180 je gaf; 323 jy brak; 327 jy sat, 367 je genas; verder Van Effen 71 je gaf; 73 je stack enz. De nu wel, ook in de literatuur, verouderde vormen je staeckt, je saeght enz. treft men tot aan de 19de eeuw herhaaldelijk aan (Stijntje Doorzicht in de Sara Burgerhart II, 204....: en er uitziet, of je uit het zottenhuis kwaamt); ook de ons vreemd aandoende (‘regelmatige’) geïnverteerde vormen saeghje enz. schrijven onze 17de-eeuwse kluchtspeldichters: Teeuwis 14: saeghiese.... eens grijnsen; Van Moerkerken 85: saegh jij (bij het passim voorkomende jij saeght); 352 daer laeg je (371 je laegt)Ga naar voetnoot1). De nu normale vormen in gesproken en geschreven taal vindt men ook reeds enkele malen in de 17de eeuw; Van Moerkerken 109: stalje, namje, quamje; 507 stakje; 555 zagje; Sp. Brab. 779: quam jy. - Ik wijs hier ook op de vormen je waert en waer je, in kluchtentaal de normale (Van Moerkerken, 74, 114, 151 enz.; 87, 183, 249 enz.), al komt daarnaast soms reeds voor je was en was je (Van M. 168, 177; 376, 391). Een vluchtig doorkijken van Asselijns blijspelen gaf mij de indruk dat hij bij de sterke verba vormen zonder t en met korte vocaal schrijft, alleen steeds: je waert (het aantal vbb. is gering).Ga naar voetnoot2) Moge deze regelmatige vorm zich nog lang hebben kunnen handhaven, er is een kleine groep van t-vormen met de meervoudsvocaal, die zich - door | |||||||||
[pagina 215]
| |||||||||
hun bijzondere positie - tot op heden handhaven, naast de opgekomen concurrenten. En hiermee kom ik tot de laatste groep verba, die ik kort bespreek, de praet. praesentia, waarin mogen, zullen en kunnen (de verba met wisselende vocaal in het praesens, enkelv. en meervoud) de aandacht vragen. In het praes. enkelv. 2de persoon vinden we bij mogen (dat ik als voorbeeld neem) je moogt, de oudste vorm en de analogisch ontstane vorm je mag (analogie naar de insluitende vormen), als geïnverteerde vormen moog en mag je. Dat jij moogt zich heeft weten te handhaven, zijn t heeft weten te bewaren in tegenstelling met jij gaaft, jij laast en dgl. praeteritale vormen, waarmee het, uit historisch-grammatisch oogpunt, op één lijn staat, komt natuurlijk hier vandaan, dat jij moogt (kunt, zult), hoewel formeel praeterita, praesensvormen zijn geworden en de groepsanalogie van de 2de persoon praes. (je loopt, ziet, werkt enz., alle met t) hier werkt. In het meervoud vinden we drie concurrerende vormen: jullie moogt, mogen, mag, waarvan alleen jullie mag nog even de aandacht verdient. Hier moet wel overdracht zijn van je mag, een overdracht die gemakkelijk kon gebeuren, vooral omdat je ook meervoudsfunctie heeft en dus wisselend met jullie kan voorkomen. Natuurlijk treden ook bij deze verba de en-vormen weer laat op in de literatuur, maar je moogt (meugt) en je mag, meugje en magje kan men onze 17de-eeuwse kluchten reeds zien wisselen. Zo wisselen ook je sult en je sal, je kunt en je kan, evenals de geinverteerde vormen. De dialectische vocaal is hier in alle vormen dikwijls e: je sel(t) - selje, je ken(t) - kenje.
Amsterdam, Januari 1938. A.A. Verdenius. |
|