De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdApril.In de Kroniek der Nederlandsche letteren beoordeelt Anton van Duinkerken Verhalende gedichten, van J.A. van der Made (Sakota) en van P.H. van Moerkerken (De Bloedrode Planeet). | |
De Stem. Maart.Dirk Coster herdenkt Maurits Sabbe, voornamelijk door een waardering van zijn beide romans De Nood der Bariseele's en het Pastoorke van Schaerdycke. - In het Critisch Bulletin schrijft J.C. Bloem over Bordewijks up en downs; Halbo C. Kool over Kelks productiviteit. | |
April.In het Critisch Bulletin bespreekt A. Donker het letterkundig jaarboek Kristal, met teleurstelling over de daarin vergaarde oogst. | |
Groot-Nederland. Maart.Gerard van Eckeren huldigt Top Naeff op haar zestigste verjaardag. - J.C. Bloem geeft een beschouwing Over poēzie. - Een artikel van D. Bartling over Wetenschappelijke aesthetica bevat een afbrekend oordeel over een proefschrift van K.L. Piccardt over Het Wezen der Kunst. - De Kroniek van D.A.M. Binnendijk is gewijd aan het posthuum werk van Slauerhoff. - F.V. Toussaint van Boelaere herdenkt Maurits Sabbe. | |
April.In zijn Kroniek bespreekt D.A.M. Binnendijk, na een inleiding over ‘Vlaamsch peil’, met ingenomenheid de roman Alles komt terecht van M. Roelants. | |
[pagina 188]
| |
Stemmen des Tijds. April.De Prozakroniek van C. Tazelaar, getiteld ‘Wisselende aspecten’, bevat een reeks beknopte besprekingen en beoordelingen, o.a. van Diet Kramer, Arthur van Schendel, Marie van Zeggelen, Mary Pos en Wilma. - De Kroniek der Poēzie van P.J. Meertens is gewijd aan een achttal jong-Protestantse dichters, nl. G. Kamphuis, K.J. van Dorp, M. Beversluis, W. de Mérode, W. Hessels, J.H. de Groot, Ab. Visser, Theo ten Hooven. Het overzicht eindigt met het pessimistische oordeel ‘dat aan deze boom maar weinig vruchten groeien’. | |
De Socialistische Gids. Maart.H.G. Cannegieter geeft een overzicht van het werk van Arthur van Schendel. | |
Roeping. Maart.Onder het opschrift Letterkundig schimmenspel.... menschen of schablonen beoordeelt Felix van Aret enige ‘ŕomans der romantici’, nl. van A.J.D. van Oosten (Rutschbaan), Louis de Bourbon (Vrouwen), Filip de Pillecijn (Schaduwen), J. Weyand (De drie dwazen) en Adolf Mensch (Fabriek). Alleen over het laatste boek luidt het oordeel gunstig; de andere worden - soms zeer scherp - afgewezen. | |
April.Pierre van Valkenhoff levert een bijdrage Over Multatuli, naar aanleiding van J. Saks: Eduard Douwes Dekker. Zijn jeugd en Indische jaren. | |
De Vlaamsche Gids. Febr.Een groot deel van deze aflevering is gewijd aan de nagedachtenis van Maurits Sabbe, de stichter en de drijvende kracht van dit tijdschrift. Lode Monteyne schrijft een hartelijk In Memoriam. Daarna volgt wat C. Huysmans, Fr. van Cauwelaert en A. Vermeylen bij zijn uitvaart gezegd hebben. - H. van Tichelen geeft een aantal beknopte beoordelingen in zijn Kroniek van het Proza. | |
Dietsche Warande en Belfort. Febr.Deze gehele aflevering is gevuld met een bloemlezing uit hedendaagse poëzie, getiteld De jongste generaties in Vlaanderen. De samensteller is Marnix Gijsen. | |
April.Pierre van Valkenhoff bespreekt Vondel's Gijsbrecht van Aemstel in nieuw gewaad. P.G. Buckinx beoordeelt in de Poëziekroniek drie jonge dichters van de ‘Waterkluis’. | |
Onze Taaltuin. Maart.Onder het opschrift Een nieuwe ontdekking der taalwetenschap betoogt Jac. van Ginneken dat het belang van de gebarentaal onderschat is. Hij wijst op de belang- | |
[pagina 189]
| |
rijke rol die dat soort taal in menige volksgemeenschap vervult. - H.L. Bezoen, G. en J. Heitkamp en B. Ribbert geven Proeven van Twentsche dialecten. - E. de Fremery schrijft over De poëzie van Henri Bruning (De wraak van het dichterschap). - Jac. van Ginneken bestrijdt Trubetzkoy's opvatting van Diphtongen. - J. Wils beoordeelt de Nederlandsche Letterkunde van A.J. de Jong. | |
April.Jac. van Ginneken besluit het bovengenoemde artikel. Hij toont aan dat de primitieve schriftbeelden vaak afbeeldingen zijn van gebaren. - Een korte Litteraire Kroniek van Jan J.P. Creyghton is gewijd aan Maurice Gilliams. - Toon Weynen publiceert een taalkaart voor de schommel in Brabant en Zeeland. - Johan Renders bespreekt uitvoerig het proefschrift van Ant. Weynen over Noord-Brabantse dialektgeografie, en legt de nadruk zowel op de ‘resultaten’ als op de onvervulde ‘wensen’. | |
Levende Talen. Febr.In deze aflevering vindt men de rede van G. Bolkestein: Gedachten over en indrukken van het onderwijs in het Nederlands, ook in verband met dat in de drie moderne (vreemde) talen. Verder ook de tekst van de beide voordrachten in de Nederlandse sektie, nl. van M.J. Langeveld: Algemene geestelijke ontwikkeling en taalontwikkeling, met name in de puberteit, en van J. Leest: Hoe besteden wij 't best de meerdere lesuren in klasse IV en V? | |
Vondel-Kroniek IX, nummer 1.B.H. Molkenboer geeft een uitvoerig overzicht van De Vondelfeesten 1937. - De verhouding van Vondel en Rembrandt wordt opnieuw ter sprake gebracht door Huib Luns onder het opschrift: Aan dezelfde zijde der barricade. Notitie van een schilder bij de Vondelherdenking. - M. van Can antwoordt ontkennend op de vraag: Is het lot der ‘beruchte’ zestien verzen beslist? Bedoeld is de passage uit ‘Henricus de Groote’, die Moller als onecht verwierp en Verwey aan Vondel toeschreef. - J.F.M. Sterck ontkent dat Jan de Bray op zijn schilderij van Seleucus een Vondel-portret gegeven zou hebben. | |
Tydskrif vir Wetenschap en Kuns. Jan.F.C.L. Bosman besluit zijn opstel over Die Afrikaanse Drama. - J.L.M. Franken bespreekt uitvoerig de etymologie van het woord Boesman, dat z.i. terug kan gaan op een Saksisch-Fries woord, reeds bij Kiliaen vermeld als synoniem van bietebauw. Maar daarnaast | |
[pagina 190]
| |
denkt hij aan een tweede woord, dat als Bossiesman in de schriftelijke bronnen voorkomt en met het eerste samengevallen kan zijn. | |
Tijdschrift voor Taal en Letteren XXVI, afl. 1, 2 en 3.Deze lijvige aflevering is tevens feestbundel bij de vijftigste verjaardag van de redakteur L.C. Michels. W.H. Beuken vraagt aandacht voor een onuitgegeven liederbundel, onder het opschrift Catechese en zanglust in de tijd der contra-reformatie. - O. Dambre publiceert een kongresvoordracht Marginalia bij Jacob van Zevecote's ‘Nederduytsche Dichten’ 1626-1638, een zaakrijke inleiding voor een voorgenomen nieuwe uitgave van deze te weinig bekende dichter. - Anton van Duinkerken geeft een interessante beschouwing over De taal als materie, waarbij hij de vraag stelt, in hoever de taal van de kunstenaar een magisch karakter heeft, en dus essentieel anders zou zijn dan de logische taal. Verschilt de poëtische taalstructuur wezenlijk van de logische zinsbouw? In het laatste gedeelte komt hij tot het besluit dat de betekenis van de stijlmiddelen voor de taalkunst overschat is. - Jos. J. Gielen wijst op invloed van Vondel in het werk van Poot, een gevolg van de verering die hij voor Vondel, naast Hooft zijn meester, gevoelde. - Th. Goossens verklaart de Mnl. uitdrukking Gewijet op die bede. - H.H. Knippenberg gaat de ontwikkeling na van De legende van Theophilus. - P. Maximilianus O.M.C. heeft De oorspronkelijke uitgave van Vondels Gethsemani teruggevonden. - J. Moormann geeft verslag van Een nieuwe bron voor de geheimtaal, nl. ‘De verborgenheden van Amsterdam’ door L. Eikenhorst. - Jef Notermans maakt Enkele opmerkingen over de belangstelling ten aanzien van onze taal in Nederlands Indiē, o.a. naar aanleiding van een interessante voordracht over dit onderwerp van I.J. Brugmans, ook als brochure verschenen. - Jop Pollman bepleit een terugkeer tot ‘de juiste en mooiste Wilhelmusmelodie’, nl. die van 1574. - Aur. Pompen O.F.M. schrijft ‘apodictische beweringen’ over Het Kerkelijk Drama, nl. over het ontstaan van het liturgische drama. Het eigenlijke geestelijke drama is z.i. nooit ‘kerkelijk’ geweest. - L.J. Rogier geeft Aantekeningen en correcties op Rotterdamse dialectproeven, in fonetische omzetting en door kanttekeningen. - E. Rombauts noemt de auteur van De Doolhof der Politieke Wereld (Mechelen 1904): Een modern Poirteriaan, omdat hij Poirters, maar met minder talent, imiteert. - Ed. A. Serrarens bespreekt in een artikel De ratio in 't gedrang de mystisch- | |
[pagina 191]
| |
quietistische stromingen in de 17de en 18de eeuw hier te lande, en komt daarbij terug op de merkwaardige ‘verbijsterde psychopaath Willem van Swaanenburg’. In het werk van zulke ‘irrationelen’ heeft men de kiemen van de latere romantiek te zoeken. In hun lijn ligt het optreden van Bilderdijk. - Pierre van Valkenhoff betoogt dat Jakob Zeeus meer waardering verdient dan hem gewoonlijk geschonken wordt. | |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde LVII, afl. 3.De redaktie herdenkt de verdiensten van A. Beets en van W. de Vreese. - Uit de nalatenschap van A. Beets publiceert J.H. van Lessen een artikel over het ww. Kweesten, oorspronkelijk: spreken, praten, met een Naschrift. - J.W. Muller polemiseert met Van Mierlo over De proloog van Reinaert I. Hij handhaaft het dubbele auteurschap, maar acht een twaalfde-eeuwse kern met een langere, geleidelijke groei van het gedicht ‘niet onmogelijk’. - W. de Vries verdedigt zijn afwijkende opvatting Naar aanleiding van Pée's studie over de verkleinuitgangen. - C.B. van Haeringen (Mnl. ghiemant) betoogt, tegenover K. Heeroma, dat de overgang van j in palatale g voor palatale klinker met veel voorbeelden aantoonbaar is. - D. Th. Enklaar wijst op Diplomatiek in den Reinaert, nl. in vs. 352-354. - A. Schillings vond Een bron der geschriften van Vondel en Hooft over Hendrik IV. - J.A.N. Knuttel behandelt Enkele vragen betreffende Jacob van Maerlant, o.a. zijn betrekkingen tot Voorne, Damme en Utrecht. - C.G.N. de Vooys ontleent aan J.C. Schutz' ‘Aanleiding’ enige gegevens voor het Familiaar-gesproken Hollands uit het midden van de achttiende eeuw. - A.E.H. Swaen ontdekte de melodie, aangegeven boven Starter's Harte-jacht. - H.L. Bezoen schrijft over Oostnederlands ‘bijzinnig’; K. Heeroma over G.M. ‘eu’ in het Nederlands. | |
Verslagen en Mededeelingen van de Koninklijke Vlaamschë Academie. Aug.Deze aflevering bevat de verslagen van de keurraad over een verhandeling van Dr. H.J. de Vos: Moedertaal onderwijs in de Nederlanden, ingekomen als antwoord op een prijsvraag. Deze verhandeling is bekroond en zal, na de verlangde aanvulling, uitgegeven worden. Ook aan een verhandeling van Dr. J. Grietens en Dr. M. de Goeyse over Het Volkslied onder de Brabantsche omwenteling, historisch-kritisch toegelicht viel deze onderscheiding te beurt. - E.A. Leemans leverde een belang- | |
[pagina 192]
| |
rijke bijdrage over Vondel en Spinoza, ter bestrijding van het betoog van Pater Th. de Valk O.P., waarmede B.H. Molkenboer zijn instemming betuigde. Volgens de schr., die hierin aan de zijde van A. Zijderveld staat, is het onmogelijk dat Vondel in zijn Bespiegelingen Spinoza bestreden zou hebben. | |
Sept.Maurits Sabbe publiceert een zesde bijdrage Uit den Taalstrijd in Zuid-Nederland tusschen 1815 en 1830, waarin hij spreekt over De H.E. Leo de Foere of Taalkunde en Politiek. | |
Oct.J. van Mierlo geeft een beschouwing Over taal en tijd van onze oudste vóórhoofsche epische gedichten, beginnende met de ‘Carel ende Elegast’, en vervolgende met de fragmenten van de ‘Renout’ en de andere zogenaamde Frankische romans. Op taalkundige gronden betwist hij de stelling van Knuttel dat de oudste bewerkingen der chansons de geste in Brabant zouden zijn ontstaan, en bepleit hij de Vlaamse oorsprong. | |
Taal en Leven, afl. 4.C. Hedeman (Journalistenjargon of taalverrijking?) geeft enkele voorbeelden van cliché-taal in onze dagbladpers. - H. Godthelp oefent kritiek op het letterkundig gedeelte van Het examen Nederlands M.O. - C.F.P. Stutterheim Jr. beoordeelt de rede van M.D.E. de Leve over Psychologie en taalonderwijs. - A.J. Schneiders beoordeelt de Beknopte Nederlandse spraakkunst van Dr. K. Holtvast, herzien door Dr. J.G.M. Moormann; Gerlach Royen veroordeelt de Nederlandse Spraakkunst van H. Oberman en A. Bartels. | |
Neophilologus XXIII, afl. 3.Th. Weevers wijst op Some unrecorded Dutch originals of Opitz, o.a. van Roemer Visscher. | |
Museum. Maart.J.J. Salverda de Grave beoordeelt Bockwinkel's Taaltucht door de ‘School van Kollewijn’. | |
April.J.J. Mak beoordeelt het proefschrift van L.M. van Dis over Reformatorische Rederijkersspelen. - J.H. Scholte beoordeelt de overdruk van Th. Weevers' artikel over Vondel's influence on German Literature. C.d.V. |
|