Overgang fs>chs?
In de eerste aflevering van deze jaargang heeft Prof. Verdenius, naar aanleiding van de vormen eensloefs en eensloechs, een overgang van fs>chs aannemelijk trachten te maken. Aan het daarbij geuite verlangen naar meer materiaal voldoe ik bij dezen door het vermelden van enkele friese voorbeelden.
De friese vorm dou hoechst schakelt Prof. Verdenius uit, omdat naast de infinitief hoeve ook een vorm hoege bestaat, die uit de derde persoon hy hoecht (ft>cht) kan zijn geabstraheerd.
Zonder deze verklaring te willen aantasten, wijzen wij er op dat het zaanse loeven (= netjes opstapelen b.v. van turf) o.a. op Urk als loegen voorkomt, terwijl het Fries loegje en loeije heeft; terecht bracht Boekenoogen deze vormen met elkaar in verband. Opmerkelijk is het verder, dat het Fries naast (bi-, for-) wege vormen kent als weve, weevje, wevelje.
Het Fries heeft naast dreef de vorm dreech; waarschijnlijk moet men ook steech naast stiif plaatsen (voor de klinker vergel. b.v. dreech en driich).
Naast poffe komt poche voor, naast heuvel (= schoorsteenhaak) heugel (ook het Zaans heeft hogel, heugel). Boekenoogen vermeldt in zijn woordenboek de uitdrukking ‘iemand op zijn poffel geven’ en verwijst naar de Utrechtse vorm pochel. Het Fries kent pochel naast buchel, bochel - voor de Anlautsvariant vergelijke men biuwe-piuwe, bjuzje-poezje, bats-pats, bof-pof, boffert-poffert, bûde-pûde, bûst-(wylde) pûst enz.
Naast de vorm hoef komt in het Fries ook voor hoech (eveneens wisselen f en ch in de samenstellingen: hoefbak, hoefleast, hoefstimpel naast hoech-bak enz.). Dezelfde afwisseling, en daarmee komen wij op het uitgangspunt terug, vindt men in loevert, loefbiter, loefizer naast loechizer, om van uitdrukkingen als ‘immen in loech ôfsjen’ te zwijgen.
Dit materiaal is zeker niet volledig. Ongetwijfeld zullen er meer voorbeelden, zowel in het Fries als in de Nederlandse dialecten, gevonden kunnen worden. Eerst wanneer men het materiaal zo volledig mogelijk verzameld heeft, zal men m.i. kunnen nagaan onder welke omstandigheden de overgang van v(f) tot g(ch) (en omgekeerd?) plaats heeft. Bovenstaande voorbeelden maken echter aannemelijk, dat voor de vorm eensloechs naast eensloefs niet aan een overgang fs tot chs behoeft te worden gedacht.
J.H. Brouwer.