De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen naamdicht van Bredero.Onder de rubriek Eerste Gedichten (tot 1608) vindt men in Knuttel's uitgave van Bredero's werken het Amoureus Liedeken, Op de voyse Galiarde tortellerie, ofte Reyn van manieren is den echten Staat,Ga naar voetnoot1) dat blijkbaar als naamvers opgezet, niet als zodanig werd voltooid. Het behoort tot de liederen ‘met gekunstelde rijmschema's naar rederijkerstrant, die een gewrongenheid meebrengen, alleen op het eerste gezicht te verwisselen met latere renaissance-gezochtheid of het slechts met moeite volgen van de wijs eener melodie’ (Inleiding, pag. XVIII). Woordspelingen met zijn naam Gerbrand, Garbrant, Garbrande komen in die eerste periode méér voor (zie Knuttel's Aant., pag. 508), in allerlei varianten: Gare brand, gaeren branden, Gaerne brant, Gaarbranden: O Venus, weest mij nu getrou,
Bespronckelt mij met den koelen dou,
Gaarbranden al mijn leden (pag. 97).
| |
[pagina 177]
| |
Ook een enkel achrosticon, nl. het Liedt (Stemme: Si c'est pour mon Pucellage) op de naam Walburc(h) (pag. 52). Maar voorzover ik kon nagaan, is het genoemde onrijpe Amoureus Liedeken het enige op zijn eigen naam. Den vurigen oorspronkelijken minnedichter zal men in dit gerijmel niet herkennen: Getrou van zeeden
Is der minnen bant,
Voel ick door u reeden
In mijn sinnen, want
Die binnen brant
Int hert oock so gevoelt,
Dat syn verstant
Inwendich leyt en woelt
Door 't soet begeeren swaar,
Noch moet ontbeeren haar
'T is goet om leeren, maar
Langsaam 't vercoelt.
Alsmen gebonden is
In gelijcken graat,
Die Bloem gevonden is
Die 't blijcken laat.
Op rijcke staat
Sulck minnaar niet en denckt,
Die wijcken gaat
Als doot het Lichaam crenckt.
Merckt int hantieren veel,
'Twelck doet vercieren heel,
Dat sijn manieren eel
Die Zielen mengt.
Redelijck en matich
En Godvruchtich net,
Haar wesen statich
Sy heel tuchtig set
En luchtig tret
Over haar cootgens gaat,
Eersuchtich met
Haar reyn Speelnootjens praat
Dat soet en aardich is,
Sy doet dat waardich is,
Wat goet, rechtvaardich is
Kiest sy voor baat.
BrantGa naar voetnoot1) ick dan binnen
In mijn jonge hart.... etc.
En met dit eerste woord van het 4e couplet is de naam Garbrant voltooid. De jonge dichter doet in de volgende drie strofen geen verdere pogingen meer. Is het niet, of hij het gepresteerde rijmgeknutsel welletjes vond en er verder de brui van gaf? Heerenveen. S.M. Noach. |
|