De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Hubert Korneliszoon Poot.
| |
[pagina 111]
| |
prees hemGa naar voetnoot1) terwijl Bellamy die een grote bewondering voor Poot had daarvan op meerdere plaatsen blijk gafGa naar voetnoot2). En moeten wij hier nog aan Huydecoper herinneren wiens uitspraken door meerderen der hiervoorgenoemden met instemming aangehaald werden? Uit een en ander kan blijken dat er bijna altijd een grote waardering voor zijn persoon en werk bestaan heeft, een waardering welke tot bewondering wordend zelfs aanleiding geven kon van invloed van Poot te sprekenGa naar voetnoot3). Wekt dit wellicht weinig verbazing, wel valt het op dat men onder de door den achttiende eeuwer gevolgde dichters ook H.L. Spiegel aantreft voor wiens werk hij naar Spex getuigtGa naar voetnoot4) zeer grote bewondering had. Dat hij ook aan deze een deel zijner levensbeschouwing dankt worde hieraan terloops toegevoegd, want een zo voor invloeden ontvankelijke figuur als onze dichter kon zich daaraan niet onttrekken, gelijkt blijkt uit zijn voorkeur voor de klassieke en arcadische modepoëzie welke hem - het is onmiskenbaar - op verkeerde wegen bracht. Nochtans onderscheidt zich zijn figuur - tegelijkertijd ook een voornaam sonnettendichter - juist door zijn zuivere en allesomvattende natuurliefde, welke de bijzonderheid zijner persoonlijkheid te sterker accentueert omdat hij daaraan volledig uitdrukking gaf in een tijd toen over het algemeen genomen deze liefde nog moest ontkiemen en bloesemen. Met Zeeus goed navolger van Vondel en Hooft blijft hij toch eigen door deze gelukkige oorspronkelijkheid en stralende uitzonderlijkheid, welke hem enerzijds tot een eenzelvige figuur makend anderzijds te schoner qualiteiten aan zijn beste arbeid verlenen. Hij is dan ook meer dan een welluidende nagalm der zeventiende eeuwersGa naar voetnoot5), en wanneer men deze kunst dan ook in haar tijd plaatst zal men de treffende bekoorlijkheid ervan moeten erkenen. Waar hij slaagde sprak de dichter, waar hij aarzelde de navolger, waar hij worstelde de boer. Ziedaar de hoofdzijden | |
[pagina 112]
| |
zijner voorname verschijning welke slechts het grootse mist om in de galerij der eersten te staan. Geen sterk nastrever der harmonie beheerste hij zijn werk in de beste gevallen als weinige anderen, geen woordkunstenaar in de huidige zin van dit woord was hij melodieus als slechts enkelen zijner tijdgenoten, geen taalschepper gebruikte hij de Nederduitse sprake op voortreffelijke wijze in poëzie als proza. Doch niet altijd noch overal wist hij de ‘finishing touch’ te leggen welke zijn schoonste voortbrengselen siert, en vandaar dat men in zijn oeuvre het betere naast het beste, maar ook het minder geslaagde naast het goede aantreft. Doch wat vooral opvalt: hoewel geboren in het hart van Holland, hoewel uit de meest Hollandse stand, hoewel handelaar in een der meest Hollandse producten; toch is hij geen uitgesproken dichter dezer lage landen. Tot in zijn natuurpoëzie anders, verkiest hij het vreemde verre boven het eigene nabije, terwijl zijn minnelyriek als van alle tijden ook van alle plaatsen is. Ziedaar een ander facet van zijn wezen. Zuidelijk gericht gaf hij in zijn hart plaats aan Vondel naast Virgilius, doch de laatste won het pleit door de tijd en door zijn persoonlijke voorkeur. Niet in het minst door de laatste want te sterk is men geneigd hierbij vooral de nadruk op de tijd te leggen. Is de invloed daarvan natuurlijk niet te ontkennen, toch mag hierbij niet over het hoofd gezien worden dat bij een en ander de onloochenbare voorkeur van den Abstwoudenaar zelf een grote rol gespeeld moet hebben. Het blijkt uit alles; Poots wezen - als dat van meerderen onzer literaire figuren - meer op het andere dan op het eigene gericht, zocht daar wat hij hier miste en hij vond dit in een glans welke zijn gemoed, zo licht voor bewondering ontvlambaar, meer dan treffen moest. De klassiek streelde hem en deed zij den vaderlander in den dichter verloren gaan, zij verleende daartegenover zijn werk meermalen de sierlijke doch zeer eigen tinten welke men apprecieren moet wil men in Poot meer zien dan een overschat navolger. Zou men van mening kunnen zijn dat het laatste nooit gezegd is dan zie men daaromtrent den alom bewonderenden Ten BrinkGa naar voetnoot1), die hier de plank flink missloeg toen hij zo over den dichter oordeelde. Ongetwijfeld had de bekende negentiende eeuwer daarbij het oog op Poots classicisme dat men met anderen onbegrepen heten kan, doch dat - naar wij zagen - door den | |
[pagina 113]
| |
dichter ook meer bij intuïtie aangevoeld dan cerebraal verstaan werd. Men verlieze dit niet uit het oog omdat juist daardoor de dichter slechts zelden geheel door den classicus opzijgedrongen werd. Dat dit classicisme onnatuur moest meebrengen is vanzelfsprekend te noemen, dat juist deze onnatuur in zijn tijd de grootste bewondering vond is bekend en dat van een en ander onzuivere weergave het gevolg was vloeit daaruit voort. Door dit alles beïnvloed draagt zijn werk daarvan de sporen welke echter niet zelden - waar hij ze ten goede wist aan te wenden - ook qualiteiten zijn. Was zijn talent niet veelzijdig, niet groots, niet sterk; het was dan toch zuiver, fijn, bijzonder en vooral eigen. Waar hij dichter was zegevierde zijn aanleg over de leer en wist hij zijn grote techniek ondergeschikt te maken aan zijn poëzie. Dat hij anderen navolgde is wel begrijpelijk voor een man die buiten alle literatuur om groot geworden, per slot van rekening toch zo vreemd in zijn eigen tijd stond dat hij - naast zijn andere klassiekenvoorkeur welke ook Horatius gold - er zelfs toe komen kon Spiegels gekunstelde vormsmeding tot zijn voorbeeld te nemenGa naar voetnoot1)! Men moet dan ook met Te WinkelGa naar voetnoot2) aannemen dat zijn poëzie zijn eeuw heeft kunnen overleven omdat hij er zo weinig de typische vertegenwoordiger van was; doch daaraan toevoegen dat de later geroeide bewondering zich meer op dat gedeelte van zijn oeuvre dat voor alle tijden is baseerde. Er zijn weinig Nederlanders die niet Op de Doot van myn Dochtertjen kennen, velen ook zal De Maen by Endymion een steeds terugkerende vreugde zijn, terwijl het getal dergenen die in Costers genoemde bloemlezing de opgenomen fragmenten van Nacht herhaaldelijk naslaan naar onze overtuiging niet klein kan zijn. Nochtans Poots oeuvre - en met name zijn minnepoëzie - verdient een uitgebreider beangstelling. Is het ongelijk, eerst volledige kennisname kan de verschillende waarden ervan geheel doen beseffen, terwijl een daaruit met zorg samengestelde keuze iederen poëzieliefhebber verheugen zalGa naar voetnoot3). Het is bedroevend bij dit alles te moeten be- | |
[pagina 114]
| |
denken dat deze figuur de broodschrijverij niet gespaard bleefGa naar voetnoot1), doch men herinnere zich daarbij dat daaraan zelfs een vrouw als A.L.G. Bosboom-Toussaint niet ontkwam. Herhaaldelijk vergeleken met Burns komt hij inderdaad in meerdere opzichten met dezen na hem komenden Schotsman overeen in zijn eenvoud en - hier met nadruk te noemen - innigheid, doch wijkt hij tegelijkertijd in andere dingen zo ver van hem af dat een verbinden der figuren van weinig betekenis genoemd kan worden. Evenwel ook hij schreef natuurpoëzie door weinigen geëvenaard en slechts door enkelen na hem komenden overtroffen, terwijl het wellicht de Nederlandse letteren ten goede ware gekomen zo hij een grotere invloed had uitgeoefend dan nu het geval is. Doch het laatste is een veronderstelling welke aan de werkelijkheid biet getoetst kan worden en misschien weinig steun vindt in de voortreffelijke samenvatting die Huet van zijn persoon en werk gaf toen hij schreef: dat het voor Poots talent nooit recht zomer geworden is, en dat hij - ook in de poëzie een ‘self-made man’ - te kort geschoten is in het gelukkig volbrengen van het voorbeeldig aangevangeneGa naar voetnoot2).
Vóór Huet vestigde een ander beroemd negentiende eeuwer - BeetsGa naar voetnoot3) - de aandacht op Poot in een aardige studie welke echter door den groten criticus zelf terecht niet overal geslaagd kon worden gehetenGa naar voetnoot4) Biedt zij onder meer een samenvatting der teonmalige meningen, wijst zij naast Burns ook op Béranger, | |
[pagina 115]
| |
vraagt zij aandacht voor Poots geestigheid; ook legt de auteur er de nadruk op dat vele zijner bruiloftsdichten inderdaad meesterstukken van erotische poëzie zijn. Na van het hierbovenstaande te hebben kennis genomen zal men zich kunnen voorstellen dat wij niet zonder redenen aan het laatste herinneren; immers ook deze uitspraak kan weer een nieuw bewijs genoemd worden voor de wenselijkheid Poots oeuvre in zijn gehéél te kennen en te waarderen. Het verbaasde Jonckbloet - die in verband met Poots werk over veel kaf onder het koren sprak - dat de dichter zo bovenmatig werd gelauwerd in een tijd toen natuur en waarheid zo geheel buiten het gewone dichterlijke programma lagenGa naar voetnoot1); doch deze geschiedschrijver zag daarbij over het hoofd dat waar de dichter geslaagd was zijn werk een eigenaardige glans had die door alle tijdgenoten moest worden gewaardeerd ook omdat hij natuur en waarheid in goede mate deed vervagen maar tegelijkertijd schoner maakte, terwijl men verder zijn minnepoëzie onmiddellijk als van alle tijden erkende. De eerste lezers van het in 1716 verschenen bundeltje hebben direct de klanken van den groten dichter als zodanig herkend, en vernemend dat hun schepper te velde werkzaam was, is het zo vreemd niet dat: ‘heele picknicken werden georganiseerd om hem bij Abtswoud achter zijn ploeg te zien wandelen’Ga naar voetnoot2)! Poot was inderdaad een buitengewone verschijning. Hij verdient hulde en bewondering. Men schenkt beide niet zonder voldoening en evenmin zonder beloning; want een verdiepen in zijn werk zal den ‘goetwillighen’ lezer onvermoede maar daarom dubbel treffende schoonheden biedenGa naar voetnoot3). Najaar 1937. Pierre van Valkenhoff. |
|